Uit het politie reglement van 1922 (=uit nr.3)

Heemkronijk jaar:1967, jaargang:6, nummer:3,  blz.39 -40

UIT HET POLITIEREGLEMENT VOOR DE GEMEENTE HEEZE VAN 1822

door: Redactie

(vervolg van jrg. V blz. 42)

ARTIKEL 3

Bij het doen van gemeentewerk zal ieder die hiertoe is opgeroepen moeten voorzien zijn van het nodige werkgereedschap, op de boete van vijftig centen, ook zal ieder verplicht wezen op gelijke boete tot de'n afloop van het werk daarbij tegenwoordig te blijven of zijn aandeel daar van af te werken, indien het in vakken of rotsgewijze wordt aange- wezen.

ARTIKEL 4

Het wordt aan alle herbergiers verboden, om des avonds na tien uur drank te verkopen of te vertappen, maar zullen zij verplicht zijn hun herbergen op dat tijdstip te sluiten, op de boete van drie gulden. Bij kermistijd of vastenavond zal hieromtrent een uitzondering kunnen gemaakt worden, mits hiervan aan den Schout kennis wordt gegeven, en van denzelven autorisatie verkrijgende.

ARTIKEL 5

Ieder ingezeten aan welken door het Gemeente bestuur een lastpost hetzij van armmeester, brandmeester, of dergelijke wordt opgedragen, is verplicht wanneer hij geen wettige reden van verschoning kan inbrengen, denzelve voor een jaar, Armmeester echter voor drie jaren, op zich te nemen; Ten ware hij een boete van 12 gulden betale, in welk geval hij voor een jaar en voor de post van armmeester voor drie jaren zal verschoond worden.

ARTIKEL 6

Het wordt verboden om op de straten of wegen binnen deze gemeente enige hopen van as, aarde, stroo of mest, noch enige houtmijten of iets dergelijks te plaatsen of te leggen, en hierdoor de passage te belemmeren, op een boete van fl. 1,50, onverminderd de verplichting om het alzoo in den weg gelegde dadelijk te ruimen, zullen hetzelfde bij onwilligheid van den Schout ten koste van de nalatigen geruimd worden.

 

 

ARTIKEL 7

Ook vermag niemand enige groes of heu op gemeentes of particulieri erven afmaaien, of vlaggen noch wegvoeren, op boete van fl. 3,-- onverminderd de straffen hier tegen bij het lijfstraffelíjk wetboek bepaald.

ARTIKEL 8

Niemand zal enige paarden, runderbeesten, kalven, schapen, of ander vee, hoe ook genaamd, op een ander erve mogen laten lopen of weiden, tenzij de hoeder van hetzelfde voorzien zij van een schriftelijke toestemming van de eigenaar of gebruiker van het land, of in bewijzen van denzelven, op boete van fl. 0,50 voor een stuk vee, en van drie gulden voor iedere kudde schappen, onverminderd de schadevergoeding aan den eigenaar of gebruiker van het land te voldoen.

ARTIKEL 9

Op gelijke boete in het vorig artikel bepaald, wordt verboden, om enig vee in houtgewas of plantage te komen, om het even aan wien zulks toebehoort.

ARTIKEL 10

Niemand zal een stier den ouderdom van tien of een hengst den ouderdom van elf maanden bereikt hebbende, alsmede geen droezig, ruidig of aan den worm onderhevig vee, op gemeentes gronden mogen laten grazen, op de boet van fl, 3,--, onverminderd de verplichting zodanig vee dadelijk van de gemeentegrond af te halen.

ARTIKEL 11

Ingeval enig vee dat men wil schutten, door den eigenaar of herder van hetzelve mag worden ontjaagd zal niet minder bepaalde boete moeten voldaan worden, wanneer op verklaring van den veldwachter of van twee voldoende getuigen de contraventie bewezen wordt.

ARTIKEL 12

Als het mocht gebeuren dat het geschutte vee binnen drie dagen na het schutten niet door den eigenaar gereclameerd werd, zal hetzelve na voorafgane publicatie, houdende opgave van plaats en uur, publiek aan den meestbiedende om contant geld worden verkocht. Van de verkopenningen zullen dadelijk de boete en de gerezen kosten worden afgehouden. De overschietende gelden zullen onder het gemeentebestuur geconsigneerd blijven om aan de eigenaar, wanneer dezelve zich opdoet, ter hand gesteld worden. 

Ga terug