De geschiedenis van het kasteel Geldrop en zijn bewoners / eigenaren

Heemkronijk jaar:1997, jaargang:36, nummer:2/3, pag:5 - 65

DE GESCHIEDENIS VAN HET KASTEEL GELDROP EN ZIJN BEWONERS/EIGENAREN

door: Henriëtte Verhees-Wouters

 

Het ontstaan van kastelen

In de Lage Landen ontstonden kastelen pas omstreeks de negende eeuw na Christus. Dit had te maken met de bestuursvorm. Ten tijde van Karel de Grote en daarvoor verplaatste het bestuurscentrum zich vaak. Om de bestuurstaken waar te kunnen nemen trok Karel van de ene palts (paleis) naar de andere.

Bekende voorbeelden hiervan zijn het Valkhof in Nijmegen (jammer genoeg gesloopt in 1797) en verblijven in Maastricht en Aken. Bij het veranderen van de bestuursvorm kwam het leenstelsel (feodalisme) in zwang, de verhouding leenheer/leenman ontstond. De lagere adel (leenman) kreeg van de leenheer een ’eigen’ gebied toegewezen als beloning, in ruil voor bewezen diensten.

Hij was voor dit gebied (feodum) verantwoordelijk, maar hij bleef tevens gehoorzaamheid en trouw verschuldigd aan de leenheer. Na verloop van tijd verslapten de leenbanden en werden de lenen erfelijk.

Er ontstonden woonplekken die in tijden van nood goed verdedigbaar moesten zijn, de kastelen. Ons woord kasteel komt van het Romeinse woord ’castellum’, wat betekent ’versterkte legerplaats’.

De ’motte’ -burcht deed zijn intrede, gebouwd van hout op een kunstmatig opgeworpen heuvel met een palissade eromheen en daarbinnen een woontoren. Het woord ’motte’ komt uit het Frans en betekent letterlijk ’aardkluit’. Bij deze motte-burcht behoorde een voorburcht. Deze voorburcht vormde een vooruitgeschoven versterking van de burcht. Daarbinnen werden o.a. landbouw en veeteelt bedreven om in rustige tijden in het levensonderhoud van de burchtbewoners te kunnen voorzien en bij belegering ook in die van de dorpsbewoners, die dan bescherming zochten binnen de omheining van de burcht. Het geheel werd omgeven door een gracht, een natte of een droge, om het de belegeraars moeilijk te maken. Daarbuiten lagen de onderkomens van de rest van de dorpelingen.

Dit type kasteel kende nogal wat nadelen, de kunstmatige heuvel gaf o.a. problemen bij de houten fundering van de zich daarop bevindende gebouwen. De vijand kon zo’n fundering makkelijk ondergraven en bovendien: hout brandt snel!

Na de herontdekking van de baksteenfabricage, eind twaalfde eeuw, kwam een totaal ander type kasteel in zwang.

In de Romeinse tijd kende men de fabricage van baksteen al, maar deze kennis is eeuwenlang daarna verloren geweest.

In de dertiende eeuw ontstonden de ronde waterburchten van baksteen (bijvoorbeeld Egmond), met als voornaamste verdediging een brede, natte gracht met een toren. Daarna kwamen de vierkante of rechthoekige typen kastelen met vier torens, waardoor de verdediging beter gecoördineerd kon worden. Dit is duidelijk te zien bij het Muiderslot en bij het kasteel van Helmond.

Voor velen was een dergelijk bouwwerk echter te kostbaar, zij lieten een woontoren (donjon) bouwen en verbleven daar met hun gezin. De verdedigingsfunctie bleef echter gelijk.

Op het einde van de Middeleeuwen deed het geschut zijn intrede, het kanon. Stormram en katapult behoorden tot het verleden. Aan de verdedigbaarheid van het kasteel kwam toen een einde. Er ontstond een totaal andere verdedigingsvorm, n.l. de omwalling/ommuring van de steden en speciaal hiervoor aangelegde forten. Kastelen werden luxueuze landhuizen, uitingen van rijkdom, die om statusredenen nog lang hun vorm bleven behouden. Tot in de negentiende eeuw zijn er luxe woonhuizen gebouwd in ’kasteelvorm’.

 

Geldrop

Geldrop had in de veertiende eeuw twee versterkte huizen, De Burght en Het Kasteel. Daar waren de eerste heren van Geldrop gehuisvest. Beide vestigingen voldeden aan de diverse voorwaarden om zich te kunnen verdedigen. Er moest o.a. ook water in de buurt zijn, wat van levensbelang was (in Geldrop de Kleine Dommel).

De Burght bevond zich ongeveer op het einde van het huidige Burghtstraatje, de plaats waar nu houthandel Deelen gevestigd is. De nieuwe woonwijk is hiernaar genoemd. Van de Burght is bovengronds niets bewaard gebleven. In hoeverre er zich nog resten van de voormalige Burght ondergronds bevinden is tot op heden niet bekend. De Burght was vermoedelijk ouder dan het kasteel.

De oudste bekende akte over het slotje de Burght ofwel "die Borch" te Geldrop stamt uit 1394 en komt uit het Bosch’ Protocol. Hierin lezen we dat: "Heer Henrick van Gheldorp, kanunnik te Oerscot, verkoopt aan Aecht, vrouw van Zegher Janss. van Gheldorp, de woning (of ’t slotje) genaamd die Borch, hof, akker, twee strepen land, de Wyerbeemt en andere erven in de parochie van Gheldorp tussen Goyart Gobbens s. en Wauter van Berze en strekkende van die Aa tot Aleyt Braechusen. Dit goed is vrij van cijns, bede en scattinge van de heer Van Gheldorp.”

Deze heer Henrick van Gheldorp was tevens de pastoor.

In 1670 wordt over de Burght bericht: "Tot Geldrop aen de suyde syde heeft noch gheweest een fray viercant slootken oft weenhuys rontom int water ende playsant ghelegen met dreven ende hoven dan is nu geheel vervallen, waer eertijdts ghewoont hebben Heeren Hendrik van Geldrop ende Seger van Geldrop, persoonen van Geldrop eer het personaet was aen het duyts ordre, is daer naer door de Heeren van Geldrop die dat toequamen ghegheven aan particuliere."

Op een kaart van Geldrop uit 1832 kunnen we nog iets terugvinden van de Burght, maar op een kaart uit 1873 is dit niet meer het geval.

Het Kasteel bevond zich op het terrein van het huidige kasteel, met daarnaast een woontoren. Van dit oorspronkelijke kasteel was in de zestiende eeuw nauwelijks meer iets over, alleen de woontoren stond er nog. Het "Huis te Geldrop", zoals deze donjon in archiefstukken wordt genoemd, was een door grachten omgeven gebouw, verdeeld in een bovengrondse kelder en drie verdiepingen. De ingang op de eerste verdieping was eertijds via een brug en later waarschijnlijk langs een stenen buitentrap bereikbaar.

Het dak rustte op een uitkraging met rondboogfries. Iedere verdieping telde slechts één vertrek, waarvan de onderste twee met een schoorsteen. Deze woontoren werd rond 1770 hersteld en gemoderniseerd en vervolgens in 1840 afgebroken. Bij de bestekken voor de reparaties lezen we voor wat de afmetingen betreft: ”elke zoldering bestond uit 13 balken van ieder 33 Helmondse voeten”. Een Helmondse voet is een oude Iengtemaat.

Aan de westzijde van de toren, aan de overzijde van de gracht en opnieuw door grachten omgeven, bevond zich het kasteel dat in 1512 zwaar werd beschadigd bij aanvallen van de Geldersen.

De werkgroep Archeologie van de Heemkundekring De Heerlijkheid Heeze- Leende-Zesgehuchten heeft in 1996 een archeologisch onderzoek verricht naar de juiste plaats van de woontoren. Zij heeft hem kunnen lokaliseren en heeft daarnaast het oude grachtenstelsel rondom de woontoren door middel van grondboringen opgespoord. Van de woontoren bevindt zich nog een groot stuk naar binnen gevallen muur in de grond. Bij de opgraving is een nagenoeg gave spreeuwenpot uit de voormalige gracht te voorschijn gekomen. Het is een bolvormige geoorde nestpot, voorzien van een lange hals. Helaas ontbreekt een deel van de hals. De nestpot, met afgeplatte buik, werd aan het oor tegen de buitenkant van een muur opgehangen. De nestvogels werden net even voor het uitvliegen uit de pot gehaald om ze voor consumptie gereed te maken. Kennelijk waren jonge spreeuwen in de zestiende eeuw een delicatesse. De ongeglazuurde spreeuwenpot is gemaakt van roodbakkende klei, wat erop wijst dat hij uit de periode 1500-1550 dateert.

Er zijn nogal wat aardewerkscherven gevonden van lokale oorsprong. Daarnaast zijn er ook scherven gevonden afkomstig uit het Rijnlandgebied. De oudste scherven hebben betrekking op het zogenaamde Elmpt-aardewerk uit de veertiende eeuw. Er zijn plannen om te zijner tijd de omtrek van deze toren in het kasteelpark zichtbaar te maken, zodat een stukje van Geldrops verleden kan herleven.

 

Een dag uit het leven van een adellijke familie in de Middeleeuwen

Na het opstaan en toilet maken woonden de familie en het personeel de H. Mis bij. Daarna volgde het ontbijt, dat meestal bestond uit brood, kaas en bier. Ook werd spiering als ontbijt gebruikt. Wanneer de mannen niet op het oorlogspad waren, werd er gewandeld of paardgereden, vaak met de valk op de hand. Ook de dames namen aan het paardrijden deel. Werkte het weer niet mee, dan werd de tijd gedood met het voorlezen van gedichten en romans. Dat was meestal de taak van de slotkapelaan, tenminste wanneer de heer daarvoor geen speciale klerk in dienst had. Verhalen uit de ridderromans van Lancelot, Roelant en koning Anhur waren erg in trek. Rond het middaguur kwam er een maal op tafel, dat bestond uit vis gevangen in de omgeving, groenten en varkensvlees.

Varkensvlees maakte geregeld plaats op het menu voor het spek van zeehonden, en gewone vis ruimde op gezette tijden een plaats in voor meerzwijnen en bevers. De kaart kon uitgebreid worden met schotels van reigers, roerdompen, pauwen en zwanen. Een en ander werd weggespoeld met wijn. Daarna werd er een toetje opgediend, bestaande uit hartige taart, kruidkoek en/of gedroogde en gesuikerde vruchten.

Na de maaltijd was de minstreel een graag geziene gast. Ging men niet jagen of wandelen, dan werd de middag doorgebracht met kaatsen, kegelen, ringwerpen e.d. Muziek maken en zingen waren ook belangrijke activiteiten om elkaar te vermaken, net als het houden van toernooien.

Specifiek vrouwelijke bezigheden waren spinnen, het vervaardigen van kleding, het borduren daarvan en het maken van wandtapijten. Na het avondeten werd de avond vooral door de mannen gebruikt om te drinken en te spelen, b.v. dobbelen.

 

Het geslacht Van Geldrop

De naam Geldrop kwam al voor aan het einde van de dertiende eeuw en werd toen geschreven als "Gheldorpe”. De oudste heren van Geldrop droegen de naam Van Geldrop. Mogelijk noemden zij zich naar de plaats waar zij vandaan kwamen en kregen zij de heerlijke rechten in eerste instantie van de andere inwoners in ruil voor bescherming.

In de leenboeken van de hertog van Gelre wordt echter al in 1403 gesproken van "een ridderlijke familie van Geldrop”. Daaruit kunnen we concluderen dat de heren van Geldrop toen leenmannen waren van de hertog van Gelre, aan wie zij trouw beloofd hadden. Zij hadden de heerlijkheid Geldrop als leengoed toegewezen gekregen, maar bleven wel verantwoording verschuldigd aan de hertog. Hoe en wanneer Geldrop een leengoed is geworden van de hertogen van Gelre, is tot op heden nog niet achterhaald kunnen worden. Het in ’bruikleen’ verkregen gebied werd heerlijkheid genoemd, omdat hieraan een titel ’de Heer’ en diverse rechten verbonden waren. Er bestonden ook allodiale ofwel vrije heerlijkheden, zij waren dus eigendom van de desbetreffende heer, maar dat was in Geldrop niet aan de orde.

De zeggenschap van de heer van Geldrop beperkte zich tot de Grote en Kleine Heuvel en Groot en Klein Braakhuizen. De Zesgehuchten waren een deel van de heerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten. De Zesgehuchten waren en zijn: Genoenhuis, Gijzenrooi, Hoog Geldrop, Hout, Hulst en Riel.

De eerste heer van Geldrop die genoemd wordt, was Philip van Geldrop in 1340. Hij of zijn zoon Jan van Geldrop heeft het kasteel laten bouwen omstreeks 1350.

Philip van Geldrop was heer van een Hoge Heerlijkheid. Dat betekende dat hij naast diverse rechten, zoals de lage en middelbare, ook de hoge jurisdictie bezat. Dit hield in dat hij lijfstraffen kon laten toedienen en kon beslissen over leven of dood bij zware misdrijven indien het vergrijp dat vereiste volgens de toen geldende normen. Dood door ophanging was een uiting van hoge jurisdictie. Voor genoemde vorm van berechting liet hij een galg oprichten. Deze stond op de grens van Heeze met Mierlo op de Strabrechtse Heide, niet ver van het grenspunt met Geldrop. De bewuste plaats op de heide draagt nog altijd de naam Galgenberg. Het middelbare recht werd toegepast bij kleinere criminele vergrijpen waarvoor boetes golden. Het lage recht trad in werking bij het waarmerken en waarborgen van b.v. overeenkomsten.

Verder had de heer onder meer ook het recht om het dorpsbestuur samen te stellen. Zo hield hij invloed en kreeg ook inkomsten, omdat het in die tijd de gewoonte was dat iemand een ambt kocht. Veel vrijheid hadden de dorpsbewoners niet, zelfs wind en water waren belast door de heer in de vorm van molenrecht. Andere heerlijke rechten waren b.v. jachtrecht, tolrecht, visrecht, brouwrecht, cijnsrecht. Dit laatste is een vonn van grondbelasting. In de praktijk kwam het er vaak op neer dat de heer zich Iiet vervangen door de stadhouder, meestal schout genoemd. Stadhouder betekende in dit verband letterlijk plaatsvervanger. De schout werd later ook wel drossaard genoemd. Van Philip van Geldrop is verder weinig bekend.

Hij werd opgevolgd door zijn zoon Jan van Geldrop in 1371. Deze nam deel aan de slag van Baesweiler (D) op 22 augustus 1371 tegen zijn leenheer, de hertog van Gelre. Hij streed aan de zijde van de hertog van Brabant. De aanleiding was dat, ondanks een landvredebond tussen de hertogen van Gelre en Brabant en de steden Keulen en Aken, de hertog van Gelre toch toeliet dat Brabantse kooplieden werden beroofd in zijn gebied, het gebied tussen de Maas en de Rijn. De Geldersen wonnen deze slag en Jan raakte in gevangenschap. Hij moest een enorme som geld betalen om hieruit te geraken.

Jan van Geldrop had diverse wettige en onwettige kinderen. Zijn onwettige zoon Hendrik was pastoor in Geldrop en kanunnik in Oirschot. Hij woonde op de eerdergenoemde Burght. In de zestiende eeuw ging de Burght over in andere handen en naderhand is deze geheel verloren gegaan.

Na Jan werd zijn wettige zoon Philip van Geldrop in 1395 heer van Geldrop. Zijn naam wordt ook genoemd in het oudste Ieenboek van Gelre in 1403.

Hij werd in 1403 opgevolgd door zijn zoon Rogier van Geldrop. Deze hield het echter al gauw voor gezien en droeg in 1405 de heerlijkheid over aan zijn broer Philip van Geldrop.

In 1405 worden Kasteel Geldrop en zijn rechten in het Register van Lenen als volgt omschreven: "dat huys tot Geldorp met den voorborcht, graven, cingelgraven ende allen synen tobehoren; item dat tot Geldorp met den gericht, hoge ende lege, die molen, die thiende in den dorp tot Geldorp, met allen tobehoren, item die thiender tot Ryel; item die thiende tot Gysenrode, item die grote thiende binnen ende buten den dorp van Geldorp, item dat hoffgoet met lande, beemde, met allen tobehoren, zoals ’t gelegen is, item die thiende van Hulse, item die thiende tot Broickhusen in der herlickheyt Geldorp gelegen."

Philip van Geldrop was gehuwd met Lijsbeth Henrick van Daesdonk. Hij was lange tijd aan de macht, tot 1456, en breidde zijn macht en bezit aanzienlijk uit. Zo was hij in deze periode driemaal hoogschout van Den Bosch en erfde hij in 1429 de heerlijkheid Obbicht en Papenhoven in Limburg. Deze heerlijkheid was net als Geldrop eigendom van de hertog van Gelre. In 1438 telde Geldrop 109 huizen en was op Stiphout na het kleinste drop van het kwartier van Peelland.

De dochter van Philip, Jutta, was getrouwd met Aert Daniels van Goor en aan hem droeg Philip al zijn bezittingen over in 1456. Met hen verdween de wettige tak van de familie Van Geldrop uit Geldrop, want volgens een oorkonde van 29 juni 1462 had de Duitse Orde de heerlijkheid Geldrop gekocht van Aert van Goor en Jutta van Geldrop voor de prijs van drieduizend ’Overlants’ Rijnse gulden. Volgens een oorkonde van dezelfde dag zou Philip van Horne, de heer van Heeze, Leende en Zesgehuchten, de heerlijkheid Geldrop in leen ontvangen van Claes van der Dussen, landcommandeur van de balije (onderafdeling) Aldenbiezen (B) van de Duitse Orde. Philip was een leenman van de hertog van Brabant en verwierf met Geldrop op die manier een leengoed van de hertog van Gelre. In deze periode was de leenband nog slechts een formaliteit.

Bij het overgaan van de heerlijkheid werd het patronaatsrecht, het recht tot het benoemen van de geestelijkheid in dit gebied, uitgesloten. Dat bleef bij de landcommanderie van de balije Aldenbiezen van de Duitse Orde. Daar besliste men voortaan wie er tot pastoor/kapelaan benoemd werd in Geldrop. De Duitse Orde was van oorsprong een ridderorde, actief met het verzorgen van gewonden tijdens de kruistochten in het Heilige Land, net als b.v. de Orde van de Tempeliers.

 

Het geslacht Van Horne

Philip van Horne behoorde tot de tak van Gaasbeek-Houtekerke. Hij woonde meestal op zijn kasteel in Gaasbeek bij Brussel, dat hij in 1450 had aangekocht. Als hij tenminste niet op oorlogspad was, want hij was een echte veldheer, in dienst van Karel de Stoute, de hertog van Bourgondië, wiens legers hij leidde. Hij kwam in 1488 om tijdens een veldslag. Gedurende zijn leven liet hij zich weinig gelegen liggen aan zijn bezittingen in Geldrop en Heeze. Het beheer daarvan liet hij over aan de schouten ter plekke.

De leden van dit geslacht Van Horne-Gaasbeek-Houtekerke hebben nooit in Geldrop of Heeze gewoond. Zij hadden die heerlijkheden slechts in bezit. Het kasteel in Geldrop werd dus niet meer bewoond door de heer van de heerlijkheid Geldrop. Deze situatie bleef zo tot het einde van de zestiende eeuw.    

Philip van Horne werd na zijn dood opgevolgd door zijn zoon Arnoud van Horne, per 6 november 1488. Ook hij woonde in Gaasbeek. Hij ligt begraven in de kerk van Anderlecht. Boven zijn graf bevindt zich een prachtig vroegrenaissance-monument.

Na zijn dood in 1505 kwam het bezit waarschijnlijk in handen van zijn zoon Maximiliaan van Horne. De leenakte in het register ontbreekt echter. Hij woonde eveneens in Brussel. Hij stierf in 1542. Deze Maximiliaan werd opgevolgd door zijn tweede zoon Martin van Horne. In 1527 werden bij het overlijden van de echtgenote van Maximiliaan de goederen verdeeld. De oudste zoon Philip kreeg de heerlijkheid Geldrop op naam. Martin kreeg in 1540 bij huwelijkscontract echter van zijn vader en oudste broer Philip o.a. het recht van opvolging in de heerlijkheid Geldrop, hoewel de beleningsakte ook hier ontbreekt. Martin van Horne was al bezitter van de heerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten.

Martin van Horne had blijkbaar geldproblemen, want in 1552 verkocht hij beide heerlijkheden aan de familie Van Merode. Hendrik van Merode was een neef van Van Horne. In 1570 kocht hij deze bezittingen weer terug ten gunste van zijn zoon Philip van Horne. Deze stierf echter al in 1573 en de bezittingen werden geërfd door de broer van Philip, Willem van Horne.

Willem van Horne was actief betrokken bij de opstand tegen Philips II, koning van Spanje, tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Hij werd gevangen gezet door de hertog van Parma, veroordeeld wegens hoogverraad en onthoofd in 1580 te Quesnoy in Henegouwen.

 

De Tachtigjarige Oorlog

De Tachtigjarige Oorlog was de strijd die woedde tussen de Nederlanden en Spanje van 1568 tot 1648 met een onderbreking van 1609 tot 1621, het z. g. Twaalfjarig Bestand. De Nederlanden probeerden onder leiding van o.a. Willem van Oranje (Willem de Zwijger) onder het Spaanse juk uit te komen.

Godsdienstige redenen speelden, naast allerlei politieke verwikkelingen, een rol. Koning Philips II had zich als hoofddoel gesteld bij de opvolging van zijn vader Karel V zijn gehele gebied vrij te maken van ’ketterij’, zoals hij het opkomend protestantisme betitelde. Zoals bekend lukte hem dit niet.

De Vrede van Munster op 30 januari 1648 maakte een einde aan deze oorlog. Een van de gevolgen was dat de katholieken hun godsdienst niet meer vrij mochten uitoefenen, door het afkondigen van maatregelen die genomen werden door de protestantse gezagshebbers (calvinisten).

Willem van Horne moet niet verward worden met Filippe de Montmorency, graaf van Horne, die twaalf jaar eerder, eveneens wegens hoogverraad, onthoofd werd op de Grote Markt te Brussel in 1568 samen met de graaf van Egmont. Deze graaf van Horne, van Franse afkomst zoals zijn naam al doet vermoeden, kreeg door zijn huwelijk met Walburgis van Nieuwenaar diverse bezittingen in handen, o.a. Weert, Horn en de abdij van Thorn. Hij had echter geen inbreng in de heerlijkheden Geldrop en Heeze, Leende en Zesge- huchten.

Door het hoogverraad van Willem van Home werden zijn bezittingen verbeurd verklaard door de Spaanse overheerser. De hertog van Parma toonde echter clementie en schonk de heerlijkheid Geldrop in 1585 aan Maria van Horne, de zuster van Willem. De heerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten kwam terecht bij George van Horne, een broer van Willem. Maria van Horne trouwde met graaf Philip van Egmont, een zoon van de in Brussel onthoofde graaf van Egmont.

 

De Van Hornes van Geldrop

Ook dit echtpaar, Maria van Horne en graaf Philip van Egmont, vestigde zich niet hier, maar liet zijn bezit in Geldrop beheren door een halfbroer van Maria, Amandus van Horne, die ook Heeze, Leende en Zesgehuchten beheerde voor George van Horne. Amandus I woonde daadwerkelijk in Geldrop en zo rond 1600 trok George van Horne bij zijn halfbroer in Geldrop in. Hij stierf daar in 1608.

Sinds lange tijd werd het kasteel dus weer bewoond. Aannemelijker is echter dat Amandus I met zijn gezin in de woontoren zijn intrek nam, want het kasteel was in het begin van de zestiende eeuw zwaar beschadigd bij een aanval van de Geldersen. Om zich enigszins geriefelijk in te richten nam Amandus I o.a. meubels over van ene jonker Lubbert de Wael van Vronesteyn (provincie Utrecht). Wie hij was, is niet duidelijk. Wel, dat Amandus een financiële schuld had uitstaan bij de dochters van deze jonker. Amandus had geld van hun vader geleend tegen rente met als onderpand zijn leengoed Geldrop en persoonlijke goederen. Die schuld, de overeenkomst stamde uit 1598, werd in 1627 nietig verklaard.

Amandus I woonde niet alleen graag geriefelijk, maar hield ook van de goede dingen des levens, samen met zijn huisgenoten.

Op 4 februari 1604 vroeg hij namelijk om een vrijgeleide (sauvegarde) aan de schepenen van Heeze en Leende voor drie personen (twee uit Heeze en een uit Leende), zodat zij "in sijn naem tot en behoef van sijn huisgesin ” met hun drie karren volgeladen met "Rhijnse wijnen” vrije doortocht hadden vanaf de stad Keulen en omstreken naar zijn kasteel in Geldrop.

Amandus liet de middeleeuwse bouwvallen opknappen, maar een jaar voor zijn dood, in 1616, bouwde hij een nieuw kasteel naast het oude slot. Dit nieuwe kasteel vormt het middenschip van het huidige kasteel. In dit middenschip bevindt zich nog een deurlijst, in de bijkeuken, die aan hem herinnert.

Na zijn dood ging de heerlijkheid Geldrop over op zijn kinderen. De heerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten kwam in handen van de markies van Lullin, die getrouwd was met Maria van Horne, de weduwe van Philip van Egmont. Zij schonk dit bezit aan haar nicht Sabine van Horne, die het onmiddellijk doorverkocht aan de graaf van Renesse van Warfusé. De geschiedenis van Geldrop en Heeze splitste zich daardoor.

Amandus van Horne was een onwettig kind van Martin van Horne. Hij werd echter door aartshertog Albert en Isabella Clara Eugenia, infante van Spanje, erkend als edelman en zoon van Martin van Horne, de heer van Gaasbeek.

Isabella was de dochter van de Spaanse koning Philips II en getrouwd met haar neef Albertus van Oostenrijk, een politiek huwelijk gearrangeerd door de vader van de bruid.

In 1930 werd door de knecht van een boer op Genoenhuis-Gijzenrooi bij het spitten een Keulse pot gevonden met daarin ruim honderd munten. De oudste munt droeg de beeltenis van aartshertog Albertus en zijn vrouw Isabella uit 1619. De pot was waarschijnlijk begraven in moeilijke tijden. Door deze erkenning mocht Amandus dat wat hij beheerde in Geldrop als zijn eigendom beschouwen en kon de heerlijkheid Geldrop overgaan op de kinderen die hij had bij zijn echtgenote Barbara de Jeude de Chastillon.

Amandus I was, in tegenstelling tot zijn halfbroer Willem van Horne, een trouw en overtuigd katholiek. Hij streed bijvoorbeeld in het leger van de Spaanse koning als kapitein tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Toen hij in 1617 stierf in Geldrop, werd hij begraven in het koor van de kerk. Hij was de eerste heer van Geldrop, onder de Van Hornes, die daar een graf kreeg.

Zijn opvolger was zijn zoon Amandus. Hij was getrouwd met Elisabeth della Faille in Brussel en lid van de Raad van Oorlog en officier in dienst van aartshertog Albert en zijn vrouw Isabella. Dit echtpaar, Amandus II en zijn vrouw Elisabeth, woonde eveneens op het kasteel van Geldrop. Ook Amandus II bleef trouw aan de katholieke kerk.

Hij verleende gedurende zes jaren, in de periode 1630-1636, gastvrij onderdak aan de toenmalige Bossche bisschop Michael Ophovius, waarschijnlijk een vriend van de familie, en aan de met hem meegekomen familieleden, priesters en personeelsleden. Bisschop Ophovius moest vluchten vanwege godsdienstproblemen, toen Den Bosch viel na een belegering van ongeveer vijf maanden door de troepen van Frederik Hendrik.

 

Frederik Hendrik

Frederik Hendrik was het enige kind van Willem van Oranje en zijn vierde echtgenote Louise de Coligny. Toen hij vijf maanden oud was, werd zijn vader vermoord. Dat gebeurde, zoals bekend, in 1584 te Delft door Balthasar Gerards. Frederik Hendrik was gehuwd met Amalia van Solms. Zijn bijnaam de Stedendwinger had hij te danken aan zijn militaire successen. Den Bosch bijvoorbeeld was een vestingstad omgeven door wallen met vier versterkte stadspoorten en drie sterke forten: fort Isabella, fort Antonie en fort Pettelaar. Daaromheen liet Frederik Hendrik een ring van verdedigingswerken aanleggen, die de stad geheel omsloot, een ’circumvallatielinie’. Na een beleg van een kleine vijf maanden moest Den Bosch zich in 1629 overgeven.

 

Bisschop Ophovius

Bisschop Ophovius was een hoog ontwikkeld man. Behalve aan de universiteit van Leuven, in welke stad hij ook tot priester gewijd werd, studeerde hij nog twee jaren in Bologna en Rome. Hij sprak vloeiend Spaans en Italiaans. In 1626 werd hij door de paus benoemd tot bisschop van Den Bosch, op voordracht van aartshertogin Isabella. Bisschop Ophovius heeft nog geprobeerd te onderhandelen met Frederik Hendrik namens de stad Den Bosch, maar kon van hem niet voldoende toezeggingen krijgen voor het vrij uitoefenen van de katholieke godsdienst en uiteindelijk moest hij de stad verlaten. Hij was overigens al eens eerder, zo’n anderhalfjaar, in Staatse ge- vangenschap geweest.

Voordat bisschop Ophovius in Geldrop terechtkwam, had hij ’rondgezworven’ langs diverse plaatsen, o.a. Postel, Lier, Hoogeloon, Oirschot en Blaarthem. In Geldrop aangekomen, noemde hij dat meteen "placuit locus", de plaats die hem het beste beviel. Op het kasteel werd een eigen kapel voor hem ingericht en een eigen kleine bierbrouwerij. Hij had n.l. opdracht gegeven de brouwketel uit het bis- schopshuis te gaan halen. Hij kon zijn eigen pint kennelijk slecht missen.

Vanuit Geldrop bestuurde bisschop Ophovius het bisdom. Het vrij uitoefenen van het katholieke geloof werd echter verboden door de Hoogmogenden (de Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden) in juni 1631. Kerken en kloosters moesten gesloten worden. In eerste instantie droeg hij de H. Mis op in de kerk van Geldrop. Toen dat dus niet meer mogelijk was, werden de missen voortaan in de open lucht opgedragen. Ook Geldrop werd in 1636 voor de bisschop te onveilig. Op 2 december 1636 verscheen namelijk het ’retor- sie-plakkaat’. Daarin werd alle katholieken gesommeerd het gebied van de Meierij van Den Bosch te verlaten. Of hij werkelijk gevaar liep is nu moeilijk te zeggen. In elk geval vertrok hij naar Antwerpen, waar hij zijn intrek nam in het klooster van de kruisheren. Bisschop Ophovius stierf te Lier op 4 november 1637. Hij ligt begraven in de Antwerpse Predikherenkerk (Sint-Pauluskerk) onder een marmeren tombe, ontworpen door zijn vriend Rubens.

 

Rubens

Er bestaan brieven en een dagboek van bisschop Ophovius. Hieruit blijkt zijn aanwezigheid in Geldrop. Maar ook zijn persoonlijke vriend Rubens, onze Vlaamse meester, was diverse keren aanwezig op Kasteel Geldrop, o.a. op 16 maart 1631.

Met hem had Geldrop de belangrijkste schilder van de Vlaamse barok binnen zijn grenzen. Hij was kind aan huis bij verschillende Europese vorstenhuizen, waarvoor hij diverse diplomatieke opdrachten vervulde. De Spaanse koning verhief hem voor bewezen diensten in de adelstand en in Engeland werd hij staatssecretaris van de koning. Bisschop Ophovius was tevens de biechtvader van Rubens. Hij is diverse malen door hem geportretteerd (zie het aan Rubens toegeschreven portret op blz. 25). Het Mauritshuis in Den Haag is in het bezit van één van die portretten. Ook aartshertog Albert en zijn vrouw Isabella heeft hij vereeuwigd. Na de dood van Albert in 1621 werd Rubens de vertrouwenspersoon van de infante Isabella. Zij belastte hem met belangrijke diplomatieke opdrachten, o.a. onderhandelingen met de Noordelijke Nederlanden over een hernieuwing van het bestand en met Spanje en Engeland ter voorbereiding van een vredesverdrag.

De opvolger van bisschop Ophovius, bisschop Joseph de Bergaigne, verbleef eveneens diverse malen op Kasteel Geldrop.

Wat godsdienstige zaken betrof hoorde Geldrop in deze periode onder het bisdom Luik. In 1619 bewerkstelligde Amandus II de benoeming van Hendrik de Bije tot pastoor in Geldrop. Zijn broer Lambert de Bije werd er schout. Na enkele jaren volgde de overplaatsing van Hendrik de Bije naar Luik tot ergernis van Amandus II. Hij werd vervangen door pastoor Henricus Verhagen. Toen hij benoemd werd liet het onderhoud van de kerk blijkbaar nogal te wensen over, want tijdens een dienst op 28 december 1627, het feest van Onnozele Kinderen, stortte de kerktoren ten gevolge van een storm in. De toren viel door het kerkdak, gevolg: vijfentachtig doden en ruim tweehonderd gewonden. Amandus II greep deze gelegenheid aan om pastoor De Bije terug te halen en gaf hem opdracht de kerk te herstellen. De kosten voor dit herstel moesten opgebracht worden door de Geldropse bevolking. Die had de laatste jaren veel te verduren gehad, zo lezen we in een brief die Amandus II schreef aan de aartshertogin op 22 januari 1628. Hij vroeg haar daarin om geldelijke ondersteuning bij het herstel van de kerk, want de bevolking was de laatste vier jaren wel bijzonder bezocht. Hij zag hierin de hand van de machtige God. Hij vermeldde vervolgens: "een ziekte die meer dan 100 mensen ten grave had gedragen, storm en hagel die kort voor de oogst de totale graan- en korenoogst hadden verwoest, een groot aantal van de mooiste gebouwen in de kom van Geldrop door een brand verwoest en tegelijkertijd daarmee have en vee, belastingen en afpersingen door oorlogshandelingen." Hij verzocht haar zeer nederig tegemoet te komen aan deze wel erg buitensporig hoge kosten. Zij honoreerde dit verzoek met f 1.000,-, Amandus legde een zelfde bedrag op tafel, de rest werd geleend van de familie Bluijssen uit Geldrop.

In de doop-, trouw- en begraafboeken van Geldrop vinden we een bijschrijving in het doopboek op 19 maart 1632 van een nieuwe telg van de familie Van Horne. Het betreft een meisje. De uit het Latijn vertaalde tekst luidt: Gedoopt Maria Mechteldis, [dochter] van heer [d = domini] Henricus de Hornes en van jonkvrouw Mechteldis, zijn echtgenote. Doopheffers [= peter en meter] heer Amandus de Hornes, jofvrou Maria Mechteldis Sgroots. Opvallend is in deze boeken, dat wanneer het iemand betreft van een adellijk geslacht, de pastoor duidelijk zijn best heeft gedaan wat netter te schrijven.

Na de Vrede van Munster in 1648 kwam de familie Van Horne in een moeilijke positie terecht. Zij was immers duidelijk katholiek en Spaansgezind in een land dat onder leiding stond van de Oranjes, die het protestantisme aanhingen en alles wat de katholieke leer betrof verboden. Twee dochters van Amandus II huwden met Spanjaarden, zijn zoon Johan Francis was in Spaanse dienst en drie andere kinderen behoorden tot de geestelijke stand.

Na zijn dood in 1650 werd ook hij begraven in de kerk van Geldrop in het familiegraf. De heerlijkheid Geldrop ging over op zijn priesterzoon Amandus III van Horne.

Amandus III nam diverse maatregelen om het de katholieken in Geldrop wat gemakkelijker te maken, kennelijk zonder dat dat problemen opleverde met de machthebbers. Hij gaf toestemming tot het bouwen van een schuurkerk op het kasteelterrein en hij richtte twee broederschappen op, de 'Rozenkrans- broederschap' en de ‘Broederschap van het Koordje van St.- Franciscus`.

Zo’n twintig jaar na het einde van de Tachtigjarige Oorlog was van geloofsvervolging in Geldrop eigenlijk geen sprake meer, ondanks de maatregelen tegen de katholieken die elders in het land nog steeds van kracht waren. Amandus III overleed op 10 november 1672 en werd ook in het familiegraf bijgezet. De laatste die daar begraven werd was Johan Francis van Home, de zoon van Amandus II, die in Spaanse dienst was. De steen op dit familiegraf is bij de afbraak van de kerk in 1887 verloren gegaan.

Amandus III werd opgevolgd door zijn broer Martinus Ignatius van Horne. Deze was al in het bezit van de heerlijkheid Niel bij Mechelen. Die hadden hij en zijn vrouw Suzanna de Groot gekocht rond 1650. Hij bekleedde in Mechelen de functie van hoogschout. Net als velen van zijn voorouders verbleef hij zelden in Geldrop. Was dat wel het geval, dan logeerde hij in de woontoren die hij voor zichzelf had gereserveerd. Het kasteel werd verhuurd als graanopslagplaats en als woning voor de geestelijkheid van Geldrop.

Geldrop is nooit echt een strijdtoneel geweest in de vele oorlogen die woedden in Europa. Wel had de bevolking te lijden van de doortrekkende troepen, maar erger waren de eenheden die om inkwartiering verzochten of hun kamp in de buurt opsloegen. Zij vernielden nogal wat. Vooral het rampjaar 1672, toen de Republiek der Verenigde Nederlanden oorlog voerde tegen Engeland, Frankrijk, Keulen en Munster, kostte Geldrop veel geld. De bevolking moest voedsel leveren voor de paarden, hoge belastingen betalen aan de Fransen en afkoopsommen om het verblijf van troepen in Geldrop te voorkomen.

De zuster van Martinus lgnatius van Horne, Helena van Horne, woonde eveneens in de woontoren. Zij verhuurde daar rond 1700 aan de regenten van Geldrop een vertrek als raadkamer. Dit duurde tot 1729, toen werd het koor van de kerk tot raadkamer ingericht.

Op 7 augustus 1704 heeft Helena van Horne een testament gemaakt. Zij verdeelde haar goederen als volgt: "Synde wel blind, maar verder goed gezond", legateerde zij o.a. aan Margriet Luycas, haar dienstmeid, honderd gulden, aan Hendrik Luycas vijfentwintig gulden en aan de parochiekerk drie gulden. Twee mud rogge moesten onmiddellijk na haar dood aan de armen worden uitgedeeld. Als universeel erfgenaam stelde zij haar broer aan, Amand Adriaan van Horne.

Martinus stierf in 1691 in Niel, maar volgens een aantekening in het begraafregister van die plaats heeft door nalatigheid van zijn familie de begrafenis nooit plaatsgehad!

Zijn zoon Embertus van Horne werd de nieuwe kasteelheer. Ook hij bleef in Niel wonen en had van de zaken in Geldrop nauwelijks weet. Afgevaardigden van de schepenbank moesten voor dringende zaken de reis naar Niel ondernemen, wat te paard al gauw drie dagen kostte. De lopende zaken werden waargenomen door o.a. de rentmeester.

Embertus stierf in Niel in 1703 en werd opgevolgd door zijn negenjarige zoon Johan Carel van Horne. Zijn moeder nam het bestuur voor hem waar. Johan Carel had veel belangstelling voor het gilde. In Niel richtte hij als hoofdman van het St.-Sebastiaansgilde een schuttershof op en in Geldrop werd hij koning van het St.-Jorisgilde toen hij amper twintig jaar oud was. Dit gilde kreeg van hem een ovale handspiegel met op de achterzijde in gedreven zilver een voorstelling van Sint-Joris en de draak. Op niet meer te achterhalen wijze is deze handspiegel buiten Geldrop geraakt en na bijna driehonderd jaar weer in het bezit gekomen van de gemeente Geldrop. De spiegel bevindt zich nu in de oudheidkamer van Kasteel Geldrop. In 1715 overleed Johan Carel, ongehuwd, in Niel.

Het geslacht O'Donnoghue

De opvolging geschiedde ditmaal opnieuw door een vrouw, Johan Carels zuster, Maria Johanna Constantia van Horne, gehuwd met jonkheer John O’Donnoghue. O’Donnoghue was van Ierse afkomst en lid van de Grote Raad van Mechelen. In 1716 werd hij officieel ingehaald als heer van Geldrop, maar zijn woonplaats werd het niet. Het kasteel werd verwaarloosd, slechts een klein gedeelte werd bewoond door de pastoor van Geldrop. De woontoren werd wel onderhouden voor een eventueel verblijf. O’Donnoghue gebruikte de inkomsten van Geldrop om er zijn schulden in Niel mee te betalen.    Oorlogen waren niet altijd nadelig voor Geldrop. Met name de Oostenrijkse Successieoorlog van 1740 tot 1748 gaf veel werkgelegenheid. Het vervoer van o.a. munitie, wapens en voedsel bezorgde de bevolking gouden tijden. Regimenten kwamen en gingen. In juni 1748 vestigde de prins van Wolfen- büttel zich op het kasteel in Geldrop, samen met een regiment keizerlijke troepen om hem te beschermen. Zelfs zijn honden kregen een aparte kamer in het kasteel.

Na de dood van Maria Johanna Constantia van Home in 1746 werden haar bezittingen verdeeld onder haar kinderen. De oudste zoon, Jan Robert Joseph O'Donnoghue, erfde de heerlijkheid Geldrop. De nieuwe eigenaar verhuisde van Niel naar Brugge, waar hij raadpensionaris was. Hij verbleef slechts sporadisch in Geldrop. Na enkele jaren kwam hij op het idee om over een lange periode onbetaald gebleven cijnzen te innen. Dat leidde uiteraard tot protesten. Er volgden langdurige processen met als resultaat een uiteindelijk te verwaarlozen opbrengst van de cijnzen.

In het ‘zielboek` van pastoor Hubertus de Haes, die de Geldropse parochie bediende van 1748 tot 1785, staat vermeld dat regelmatig missen gelezen werden tot zielenheil van overleden familieleden Van Horne en O’Donnoghue. Zoals voor Martinus Ignatius van Horne en zijn vrouw Suzanna de Groot, voor Helena van Horne en voor John O'Donnoghue en zijn vrouw.

In 1768 verkocht Jan R.J. O’Donnoghue de heerlijkheid Geldrop aan de meestbiedende. Dit soort veilingen was erg in trek bij rijk geworden kooplieden en regenten. Zij mochten zich dan ‘Heer van’ - in dit geval - Geldrop noemen.

 

Adriaan van Sprangh

Koper van de heerlijkheid werd de uit Budel afkomstige Leidse regent Adriaan van Sprangh, ontvanger der grafelijkheids- en Wassenaarse tollen in Leiden. Hij betaalde f 29.000,-. Voor het eerst in de geschiedenis kwam Geldrop in handen van protestanten. Adriaan van Sprangh was gehuwd met Wilhelmina Bruijst. Hun huwelijk bleef kinderloos. De heerlijkheid was gekocht met alle heerlijke rechten die toen nog golden. Een oud recht was b.v het recht dat wanneer iemand overleed zonder erfgenamen, zijn goederen vervielen aan de heer. Toen Van Sprangh het kasteel kocht, verkeerde het in slechte staat. Hij liet rapport opmaken van alle tekortkomingen en gebreken. Die waren er behoorlijk veel. De woontoren was dakloos en de kelders waren ingestort. De kelders dienden als gevangenis, zodat restauratie dringend gewenst was. De algehele toestand bleek zo erbarmelijk dat de schepenen het kasteel onbewoonbaar lieten verklaren. In november 1770 werd de restauratie aanbesteed en Martinus van Gaal, meester-timmerman uit Geldrop, nam het werk aan voor f1400,-. Van Sprangh heeft daar echter weinig plezier van gehad. Hij overleed in 1772 en werd als laatste van zijn geslacht in het familiegraf in de Grote Kerk van Gorinchem bijgezet. Adriaan van Spranghs grootvader van moederszijde, Johannes Monickx, was in de periode 1648-1685 de eerste predikant van Leende. Adriaans jongere broer Elisa van Sprangh deed in de periode 1729-1738 eveneens in Leende dienst als predikant, maar moest wegens krankzinnigheid worden ontslagen. 

Boven de portretten van Adriaan van Sprangh, heer van Geldrop, en zijn echtgenote Wilhelmina Bruijst. A. van Sprangh was gedoopt in Budel op 23 maart 1692. Hij overleed in Leiden en werd begraven in Gorinchem op 30 juli 1772. Wilhelmina Bruijst was gedoopt in Zwolle op 24 september 1693. Ze overleed in Leiden en werd begraven in Gorinchem op 2 juli 1763.

 

Catharina Nobel en Paulus Eckringa

Aangezien Adriaan van Sprangh geen nakomelingen had, werden het kasteel en de heerlijkheid bij testament vermaakt aan zijn nicht Catharina Petronella Nobel, gehuwd met de rentmeester van Van Sprangh, Paulus Eckringa, die tevens secretaris te Heeze was. Catharina Petronella was de dochter van Jan Caspar Nobel (gedoopt in Budel, 1686 - overleden in Heeze, 1746), een stief- of halfbroer van Adriaan van Sprangh uit het eerste huwelijk van zijn moeder.

Hoewel Van Sprangh en Eckringa beiden protestant waren, mocht de pastoor ook na de restauratie op het kasteel blijven wonen. Dat was de voorwaarde geweest bij de verkoop in 1768. Ook de schuurkerk bleef gehandhaafd. De zolder van het kasteel werd gebruikt als opslagplaats voor wol.

Paulus Eckringa was een man met geschiedenis. Hij kwam zonder een cent uit Friesland naar Heeze, trouwde met de dochter van de reeds genoemde secretaris Jan Caspar Nobel van de heerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten, en volgde zijn schoonvader als zodanig op. Hij werd stadhouder van de kwartierschout in Peelland, één van de machtigste functies van de streek. Hij woonde korte tijd op het kasteel van Geldrop, maar het echtpaar vertrok uiteindelijk naar Den Bosch, waar Paulus overleed op 23 december 1791. Hij werd begraven in de St.-Jan van Den Bosch.

 

Wilhelmina Johanna Eckringa van Sprangh

In 1792 erfde Wilhelmina Johanna de heerlijkheid van haar ouders Paulus Eckringa en Catharina Petronella Nobel. Zij voegde bij haar eigen familienaam die van Adriaan van Sprangh. Zij bleef met haar echtgenoot Pieter Losecaat, een advocaat, in Nijmegen en later Leiden wonen en liet het beheer over aan Hendrik Luijcas van den Broek, grootgrondbezitter in Geldrop.

Het kasteel werd verhuurd aan pastoor Petrus Heutz voor f 60,- per jaar. Ondanks de restauratie was de huisvesting nog steeds erg primitief. De toenmalige pastoor Petrus Heutz vermeldde dan ook: "Geringe luydens dewelke bij mij koomen en dit ziende zeggen, dat ze dit zelfs niet zouden willen uytstaan."

In 1798 (Franse tijd) werden de heerlijke rechten afgeschaft, zodat Wilhelmina Eckringa van Sprangh alleen nog het kasteel en enkele landerijen overhield. Deze maatregelen maakten haar dus tot de laatste ‘Vrouwe van Geldrop'.

In 1806 verkocht Wilhelmina Eckringa de meubels van de toren. De verkoop behelsde driehonderd nummers, waaronder enige schilderijen. De opbrengst bedroeg f 549,-. Met de afschaffing van de heerlijke rechten in de Nederlanden verdwenen grotendeels de inkomsten uit een heerlijkheid. Een en ander moest voortaan onderhouden worden uit de opbrengsten van het onroerend bezit. Tot aan het begin van onze eeuw lukte dat nog wel, maar met de stijging van de uurlonen en sociale lasten doemden voor veel eigenaren toch problemen op.

Het kasteelterrein werd tussen 1807 en 1809 verhuurd aan enkele fabrikanten om de ramen van de lakenfabriek op te stellen. Wollen stoffen werden gevold, d.w.z. ze ondergingen een bewerking om de vezels tot een dichte egale massa ineen te werken, te vervilten. Deze behandeling deed de stof krimpen en hierna werd ze op ramen gespannen om de stof weer glad en strak en op maat te krijgen. De familie Losecaat bemoeide zich verder weinig met Geldrop. Wel inde zij nog het tiendrecht en behield zij het in 1814 herstelde jachtrecht. Het tiendrecht is pas met ingang van 1 januari 1909 bij wet vervallen verklaard in Nederland. Het vindt zijn herkomst uit teksten van het Oude Testament en was oorspronkelijk een kerkelijk recht.

 

Sara Hoevenaar

Pieter Losecaat en Wilhelmina Johanna Eckringa van Sprangh hadden geen kinderen en Kasteel Geldrop kwam in 1828 in handen van hun nicht Sara Hoevenaar uit Breda, dochter van een jongere zuster van de kasteelvrouwe.

In het Provinciaal Dagblad van 25 mei 1838 lezen we het volgende: "Notaris Smits te Tongelre, zal, voor den heer Princen, als gelaste van Mejuffrouw Hoevenaar, te Breda, ten herberge van Verhoeven, te Geldrop, op vrijdag den 1 junij 1838, des namiddags ten 6 ure provisioneel; en den I5 dito, terzelver ure, op crediet en tijd voor afbreken, definitief verkoopen: Den STEENEN TOREN, bij het kasteel te Geldrop, waaraan behoort: ijzeren Leuning, Hardsteenen Dorpels, Binnentrap, 24 Glasramen en Deurgebinten, vier komplete Zolders, Balken, Kap met Pannen gedekt; het Houtwerk meestal Eiken en nog zeer goed."

Hieruit blijkt ook weer dat de toren, gezien de vier verdiepingen, een behoorlijke omvang moet hebben gehad en dus zeer zeker als woongelegenheid heeft kunnen dienen.

De toren werd in 1840 uiteindelijk gesloopt en de vrijgekomen bouwmaterialen werden verkocht. De Kronijk van Heeze van Hendrik Godefridus van Moorsel vermeldt over genoemd jaar: "28 Julij en volgende dagen heeft men te Someren een nieuwen trap aan het raadhuis gemaakt, zijnde de hartsteenen trappen en de ijzere leuningen van het afgebroken oude kasteel van Geldrop herkomstig."

De woontoren had lang leeggestaan, maar is in 1834 nog ingericht geweest als militair hospitaal voor cholerapatiënten. Hierom werd van regeringswege verzocht aan alle gemeenten in het koninkrijk van de toenmalige Nederlanden.

De toren moest daarvoor aan o.a. de volgende voorwaarden voldoen: "In de keuken een ketel om drinknat te vervaardigen, steene potten met deksels voor pappen, 12 bierkruiken met stoppen en 2 ziekenzalen met 8 à 10 kribben en de nodige stroozakken."

De toren heeft echter nooit als zodanig dienst gedaan.

Sara Hoevenaar heeft zelf niet in Geldrop gewoond. Zij overleed ongehuwd in Breda op 10 februari 1843.

 

Hubertus Paulus Hoevenaar

De bezitting ging over naar haar neef Hubertus Paulus Hoevenaar jr. Hij woonde in Nederlands-Indië en trouwde daar in 1844 met Anna Marciane Catharina Holmberg de Beckfelt. Hoevenaar had met zijn suikerfabrieken fortuin gemaakt.

Toen vrienden van hem hoorden wat hij geërfd had, gaven zij hem de raad om deze 'bouwval' zo spoedig mogelijk van de hand te doen. Maar Hoevenaar zelf dacht daar anders over. Rond 1860 kwam hij in Nederland terug en vestigde hij zich nabij Eindhoven, te Stratum op het landgoed Eikenburg. Intussen maakte hij plannen voor een grondige verbouwing. De zijgevel werd verhoogd tot twee verdiepingen, het poortgebouw werd gesloopt net als de ophaalbrug en hij liet op die plaats een nieuwe vleugel bouwen die grensde aan de bouw van 1616. Een aanbouwtje naast de bouw van 1616 werd afgebroken. Op die plek kwam een terras. 

Hoevenaar ging met zijn gezin in 1870 op het kasteel wonen. Tegen de noordgevel liet hij een gedenkplaat aanbrengen met zijn familiewapen in reliëf. De al bestaande soortgelijke gedenkplaat met het wapen van Adriaan van Sprangh werd tegen de andere zijde van de muur, de westgevel, bevestigd.

De tekst op de gedenkplaat van Hoevenaar luidt: "Overgegaan in erfenis aan Hubertus Paulus Hoevenaar als heer der vrije grond heerlijkheid van Geldrop, Groot en Klein Braakhuizen 1844."

De heerlijkheid Geldrop bestond echter al niet meer sinds 1798. Veel eigenaren van voormalige heerlijkheden bleven de titel `Heer van’ echter voeren. Het waren in feite niets meer dan loze titels.

In 1870 liet Hoevenaar, die een liefhebber was van bijzondere bomen en planten, een erfenis uit zijn Indië-tijd, een tuin aanleggen in Engelse landschapsstijl, met een grote verscheidenheid aan soorten bomen en planten. In Eindhoven had hij voordien al de 'Eindhovense boomkwekerij’ gesticht.

Na zijn dood in 1886 breidde zijn vrouw het grondbezit van de familie uit door de aankoop van diverse percelen grond in Geldrop en Zesgehuchten, o.a. in Gijzenrooi en Riel en enkele huizen in de Hofstraat. De meeste huizen zijn imniddels gesloopt. Die nog bestaan, zijn herkenbaar aan een hardstenen plaat met daarop de naam 'Vrouwe Hoevenaar’.

Zoals eerder gezegd was het jachtrecht in ere hersteld na 1798. De leden van de familie Hoevenaar waren verwoede jagers. Helaas hadden zij dat recht niet in geheel Zesgehuchten, waar zij nogal wat grond bezaten, maar alleen in Hulsterbroek. Zij moesten wél toestaan dat de jagers van de heer van Heeze over hun grondgebied trokken, want hij claimde het jachtrecht daar. Mevrouw Hoevenaar-Holmberg de Beckfelt spande een proces aan tegen haar buurman S.J . baron van Tuyll van Serooskerken van Heeze. Door een wat ongelukkige formulering in een verkoopakte van 1659 won de baron van Heeze dit proces overtuigend. De Jachtwet van 1923 maakte in Nederland definitief een einde aan het heerlijke jachtrecht.

Door de vestiging van de familie Hoevenaar in Geldrop werd het leven van diverse protestantse families wat aangenamer. Voor hen kwam meer werkgelegenheid als rentmeester, knecht, meid of pachter van een boerderij. In 1874 werd het besluit genomen een protestants kerkje te bouwen op de hoek Hofstraat-Mierloseweg, precies tegenover de oprijlaan van het kasteel. Om te beginnen kreeg de Hervormde Gemeente van Geldrop het stuk grond hiervoor in erfpacht van Hoevenaar. Nu het geld voor de bouw nog. Er werd een intekenlijst samengesteld door de meer draagkrachtigen in Geldrop. Na invulling hiervan was er nog een tekort van f 850,-, een bedrag waar we nu niet meer van wakker zouden liggen. De kerkeraad stuurde een brief naar de Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk om steun uit het fonds voor noodlijdende kerken. Dit verzoek werd gehonoreerd. Toen Hoevenaar dat vernam weigerde hij het aan te nemen. Hijzelf en enkele andere vermogende gemeenteleden brachten het resterende geld bij elkaar. Achteraf bleek dat niet eens nodig, want een broer van koning Willem Ill, prins Hendrik, deed een gift van f 500,-. Het kerkje heeft bestaan tot 1964 en werd toen afgebroken, omdat het plaats moest maken voor een nieuwe weg door Geldrop.

Hoevenaar had grote invloed op de beroepingen van de Nuenense predikanten, want zij moesten ook in Geldrop preken. De oorspronkelijk zelfstandige kerken Nuenen en Geldrop waren in 1809 gecombineerd. De predikant had zijn pastorie in Nuenen.

Voor sommigen had dat alleen al praktische, bezwaren, want Geldrop was "vijf kwartier gaans" vanuit Nuenen. Enkelen trokken o.a. daarom hun sollicitatie in. Beroepingen verliepen niet altijd zonder problemen. Kort na de bouw van de kerk ontstond onenigheid over het beroepen van een predikant. De kandidaat die Hoevenaar aanstond werd niet beroepen en hij haalde een ander uit St.-Oedenrode naar Geldrop. Dat leidde tot afsplitsing van een aantal Nederlands Hervormden uit de kerk. Predikanten, beroepen in Nuenen, moesten terdege rekening houden met Geldrop. Dominee Van Gogh, de vader van Vincent van Gogh, de wereldberoemde negentiende-eeuwse schilder, was een van hen die daar geen moeite mee had.

Hield Hoevenaar zelf de teugels strak in handen op bestuurlijk, godsdienstig en financieel gebied, ook zijn dochters droegen hun steentje bij. Zij bespeelden o.a. het orgel in de kerk. Nadien werd het kerkje nog tweemaal uitgebreid. De eerste keer met een koor. De tweede maal in 1929 met een ingangspartzij annex koor en een consistoriekamer. Deze laatste keer voor rekening van de dochter van de familie Hoevenaar, mevrouw Arnaudina van Tuyll van Serooskerken-Hoevenaar.

Hoevenaar liet op meer terreinen van zich horen. Zo nam hij het initiatief tot het plegen van tuinbouw op beperkte schaal in de tweede helft van de negentiende eeuw. Hij trok daartoe diverse tuinders aan om zijn park, kassen en tuinen te onderhouden en bij de voorloper van de Boerenleenbank, de Eindhovense Bank, was Hoevenaar één van de grootste aandeelhouders. Deze bank was een instelling, gesticht in 1872 door enkele vooraanstaande Eindhovenaren.

Aan het einde van de negentiende eeuw gingen verschillende gilden over tot het organiseren van gildenfeesten. Het werd traditie om dan ook langs het kasteel te trekken en hulde te brengen aan de douairière Hoevenaar. Zij stelde diverse zilverprijzen ter beschikking, vervaardigd bij Begeer in Utrecht.

 

Het geslacht Van Tuyll van Serooskerken

De dochter van het echtpaar Hoevenaar-Holmberg de Beckfelt, Arnaudina, trouwde in 1881 met mr. Hendrik Nicolaas Cornelis baron van Tuyll van Serooskerken, de burgemeester van Voorburg. Zij kregen vier zonen. Arnaudina Hoevenaar erfde het bezit in 1905, toen haar moeder overleed. De familie Van Tuyll van Serooskerken-Hoevenaar kwam in 1912 definitief op het kasteel in Geldrop wonen. De Geldropse bevolking verwelkomde haar met klokkengelui, kanonschoten en stoomgefluit. Er werd een grote optocht georganiseerd waaraan zowat alle muziekkorpsen en verenigingen van Geldrop deelnamen. Er waren concerten, de straten waren verlicht en te middernacht volgde een taptoe tot besluit.

Toen de feestelijkheden ter gelegenheid van hun vestiging in Geldrop achter de rug waren, deed de familie aan diverse charitatieve instellingen schenkingen ten gunste van de Geldropse bevolking. H.N.C. baron van Tuyll van Serooskerken was op velerlei terreinen actief en ontplooide initiatieven, b.v. op landbouwgebied. In 1909 besloot hij tot het oprichten van een modelboerderij in de Helze onder leiding van zijn zoon Jan Maximiliaan. De boerderij moest voldoen aan alle eisen van die tijd. Niet lang daarna vond de aanbesteding hiervan plaats.

Ook werd begonnen met ontginningen. Tot dusver gebeurde dat met een os voor de ploeg of de kar. Het paard deed zijn intrede en wat kapitaalkrachtiger boeren schaften een tractor aan. De ontginning van de `Bronzenwei’ langs de provinciale weg was daar een voorbeeld van.

Bronzenwei staat overigens voor: "de baron z’n wei”. Nadien werd hier ijsclub ‘De IJsbeer’ gevestigd. Maar ook voor het natuurschoon werd grond behouden, zoals de heidepercelen op Groot Braakhuizen. Een uitleg over de naam Bronzenwei is sinds 1996 zelfs in onze vaderlandse literatuur te vinden, dank zij de uit Geldrop afkomstige schrijver A.F.Th. van der Heijden. In het eerste boek van het derde deel van zijn monumentale, als maar uitdijende romancyclus De tandeloze tijd staat een passage over schaatsen in Geldrop. Van der Heijden brengt de Bronzenwei in genoemd deel, Het Hof van Barmhartigheid, als volgt ter sprake (blz. 302-303): "Ze voorspelde dat de vorst zou doorzetten, en Albert moest beslist naar Nijmegen komen om te schaatsen, zo gauw de vennetjes dichtgevroren waren. Albert en schaatsen... Vroeger de risee van Geldrop, omdat hij in het dagboek van een of andere door hem aanbeden bakvis voorkwam onder de koosnaam Vogeltje - niet vanwege doodslag op een gevederd vriendje, zoals mijn broer Govert, maar wegens de aandoenlijke manier waarop hij met zijn geleende onderschroevers over de Bronzen Wei hipte, in de hoop de dametjes te bekoren. Nee, dan Thjum en ik op onze schaatsen als met messen gespoorde vechthanen tegenover elkaar... affijn.

'Zeg, Albert, herinner jij je nog dat weiland even buiten Geldrop dat ze 's winters, als het ging vriezen, onder water zetten om er een ijsbaan van te maken? '

'De Bronzen Wei?'

'Daar heb ik je. Zo wilde jij het met alle geweld noemen. Het was grasland van de baron, dus heette het de Baron z'n Wei, heel gewoon. Maar ja, kom er 's om bij de dichters. Ik heb zoveel gezeik van jou moeten aanhoren over het moois aan die naam... 's zomers een gouden wei, met al die boterbloemetjes, 's winters een wei van bekrast brons, toe maar... dat ik het op 't laatst gewoon zielig vond om je met je neus op de feiten te drukken. Kijk, Albert, dat is nou het verschil tussen ons: ik heb m'n jonge jaren verschaatst op de Baron z'n Wei, terwijl jij krullen voor de eeuwigheid draaide op de Bronzen Wei. 't Is ongelijk verdeeld in de wereld. ‘”

Naast landbouw stond ook veeteelt op het programma van de baron. Alhoewel hij meermalen met zijn vee in de prijzen viel, sloeg ook de pech wel eens toe. In de Meijerijsche Courant van 28 oktober 1920 lezen we dat een van zijn melkkoeien verdronk in een sloot.

De jeugd van Geldrop had een speciaal plaatsje bij de familie Van Tuyll van Serooskerken. Tijdens de kermis van het jaar 1912 mocht zij de hele dag gratis draaien in de draaimolen, onder begeleiding van de muziek van de fanfare La Réunion Musicale. Bij de opening van de spoorlijn Eindhoven- Weert in 1913 nam de baron alle kosten van de feestelijkheden voor zijn rekening zoals vuurwerk, kinderfeesten en een bijdrage aan diverse charitatieve instellingen.

De jaren 1914-1918 (W.O. l) waren moeilijke tijden voor de Geldropse bevolking. Er was gebrek aan van alles. De familie Van Tuyll van Serooskerken kwam hierin diverse keren tegemoet door schenkingen in natura en in geld. Ook onze Zuiderburen, die in genoemde periode in oorlog waren en die moesten vluchten, vonden een veilige rustplaats in het kasteel en op Hofstraat 17 in Huize Kampzicht, destijds de woning van baron J .M. van Tuyll van Serooskerken en zijn echtgenote. Na 1933 woonde er dr. F. van Kimmenade, de bekende huisarts, die ook betrokken was bij de oprichting van het doktersfonds 'Draagt Elkanders Lasten' en bij de stichting van het St.-Anna- ziekenhuis.

In deze periode was de baron beschermheer van het Belgische Rode Kruis en in 1919 werd hij groepscommandant van de Burgerwacht in Geldrop.

H.N.C. baron van Tuyll van Serooskerken was ook politiek actief. Bij de annexatie van Zesgehuchten in 1921 moest volgens de Gemeentewet een nieuwe gemeenteraad worden gekozen. Een van de kandidaten die gekozen werd was de baron. Hij werd tevens benoemd tot wethouder. Het bijzondere was dat hij als protestant lijsttrekker was van de R.K. Kieskring. Hij was in feite lid van de C.H.U., dat bleef hij tot aan zijn dood.

De fanfare La Réunion Musicale, opgericht in 1885, had naast de gebruikelijke bezigheden elk jaar een speciale activiteit. Op 20 augustus, de verjaardag van barones Van Tuyll van Serooskerken-Hoevenaar, werd er een concert gegeven in de kasteeltuin, dat eindigde met een vuurwerk. De Geldropse bevolking kon toekijken vanaf de kasteellaan. De familie Hoevenaar was al sinds de oprichting de voornaamste donateur. In 1924 werd de baron, die beschermheer was van de vereniging, door de fanfare naar zijn laatste rustplaats begeleid.

Na de dood van zijn vader erfde Jan Maximiliaan, geboren in 1886, de bezitting. Hij was gehuwd met jonkvrouw Carolina Frederika Henriëtte Quarles van Ufford. In 1912 bouwde dit echtpaar een huis in de Hofstraat, het al eerder genoemde Huize Kampzicht. Het gezin van Jan Maximiliaan van Tuyll van Serooskerken bewoonde dit tot aan de dood van mevrouw Van Tuyll van Serooskerken-Hoevenaar in 1934. Toen werd naar het kasteel verhuisd. De baron en zijn echtgenote hadden drie zonen. Het echtpaar droeg het schuttersgilde St.-Joris uit Zesgehuchten een warm hart toe. Volgens overlevering is dit gilde opgericht in 1408. Toen in 1928 een nieuw standaardvaandel en een hoofdvaandel werden aangeschaft, droegen beide vaandels het wapen van de familie Van Tuyll van Serooskerken. Het waren zijden vaandels, vervaardigd in een Brussels atelier.

In 1928 kocht de Eindhovense woningbouwvereniging Thuis Best grond aan van de familie Van Tuyll tegen de gemeentegrens met Eindhoven. Ook het landgoed Tivoli, eveneens eigendom van deze familie, werd verworven, met als doel woningen te bouwen voor o.a. Philipspersoneel. In Tivoli kreeg later een plein de naam van de echtgenote van H.N.C. van Tuyll van Serooskerken, het Arnaudinaplein.

In 1930 besloten de protestanten in Geldrop zelf een lagere school op te richten. Het bestuur van de Christelijk Nationale Schoolvereniging liet deze school bouwen in de Stationsstraat, de voormalige Beatrixschool, schuin tegenover de Nazarethschool. Op 2 mei 1931 legde J .M. baron van Tuyll van Serooskerken hiervoor de eerste steen.

Tradities kunnen lang standhouden. Dat blijkt uit het volgende. In de jaren dertig moest tijdens een ledenvergadering van bovengenoemde school een voorzitter worden gekozen. Er waren drie kandidaten, in alfabetische volgorde: J. v.d. Berg, H. Nienhuis en J.M. baron van Tuyll van Serooskerken. Een van de leden had op z`n stembriefie "Meneer" ingevuld. Volgens zijn opvatting woonde er in Geldrop immers maar één heer. Officieel waren de heerlijke rechten, en daarmee de titel ‘heer’, echter al in 1798 afgeschaft. Heer van Geldrop behoorde dus tot het verleden. Onder hilariteit werd de aanvankelijk afgekeurde stem toch nog geldig verklaard en toegekend aan J .M. baron van Tuyll van Serooskerken. De voorzittershamer ging overigens naar H.Nienhuis.

In de loop der jaren werd de aanplant in de Engelse tuin uitgebreid naar aanleiding van gebeurtenissen in ons koninklijk huis. In 1937 met een "Prinses Juliana- en een Prins Bernhard-boom" ter gelegenheid van hun huwelijk en in 1938 met een boompje ter herinnering aan de geboorte van prinses Beatrix. De gehele familie Van Tuyll van Serooskerken met het personeel was bij het planten aanwezig. Om dit heuglijke feit luister bij te zetten schonk de familie een Oranje-drank en ontving het personeel een presentje.  

De baron stierf in 1938 in Amsterdam. Zijn vrouw bleef op het kasteel wonen. Op 20 maart 1962 werd haar het ereburgerschap van de gemeente verleend en de bijbehorende gouden medaille uitgereikt vanwege haar bijzondere verdiensten voor de Geldropse bevolking. Als dank schonk zij een carillon voor het nieuw te bouwen gemeentehuis.

De Wandelsport is in Geldrop steeds populair geweest. Dat getuigen de vele krantenverslagen uit het verleden. Op 18 maart 1967 werd een wandelevenement georganiseerd, de Kastelentocht, ter gelegenheid van de tachtigste verjaardag van barones Van Tuyll van Serooskerken-Quarles van Ufford. De tocht, waaraan zo'n 550 wandelaars deelnamen, was een succes. Wie hem uitliep, ontving als beloning een speciaal voor deze gelegenheid ontworpen herinneringsmedaille, voorzien van de afbeelding van het Geldropse kasteel.

Mevrouw Van Tuyll van Serooskerken-Quarles van Ufford overleed in Geldrop op 17 november 1972. Als eerbetoon aan haar werd de lijkkist tijdens de uitvaartdienst gedekt met de vlag van Geldrop, de gemeente die gedurende ruim zestig jaar haar woonplaats was geweest.

De plannen betreffende het carillon waren gewijzigd. Na op verschillende plaatsen gestaan te hebben, heeft het carillon in 1976 uiteindelijk zijn plek gekregen in de zuidelijke toren van de St.-Brigidakerk in het centnun van Geldrop. Het werd uitgebreid met tien klokken, zodat in plaats van drie octaven er vier bereikt konden worden. Sindsdien worden vanaf grote hoogte de welluidende klanken van het carillon uitgestort over de Geldropse bevolking. De oudste zoon van het echtpaar Van Tuyll van Serooskerken-Quarles van Ufford, mr. H.N.C. baron van Tuyll van Serooskerken, erfde in 1955 van zijn oom Samuel John baron van Tuyll van Serooskerken Kasteel Heeze.

Van de nieuwbouwwijken die na W.O. Il in Geldrop verrezen, kregen veel straten namen uit de plaatselijke geschiedenis. zo ook uit de kasteelgeschiedenis. Er kwamen bijvoorbeeld een Bisschop Ophoviusstraat, een Baron van Tuyll van Serooskerkenstraat en - in 1996 - een Jan van Gheldropstraat, genoemd naar een der eerste heren.

Kasteel Geldrop werd in 1974 door de gemeente Geldrop aangekocht met als doel er een openbare en niet-commerciële bestemming aan te geven. De overdracht vond plaats op 1 juli van genoemd jaar. De tweede zoon van het echtpaar Van Tuyll van Serooskerken-Quarles van Ufford, J.M. baron van Tuyll van Serooskerken, overhandigde op die dag de sleutel aan de toenmalige burgemeester van Geldrop, mr. F. van Lanschot. De baron kreeg bij die gelegenheid de zilveren legpenning van de gemeente Geldrop uitgereikt, vanwege zijn inzet voor de gemeente waar hij van 1945 tot en met 1955 raadslid was geweest en acht jaar wethouder.

In het kasteel is de gemeentelijke oudheidkamer ondergebracht. Deze kamer werd in 1977 verrijkt met een familiestuk, een arreslede, geschonken door de familie Van Tuyll van Serooskerken. De slede was destijds aangekocht door H.P. Hoevenaar, maar moest door het toenemend gebruik van de auto ‘s winters toch het veld ruimen. Tijdens W.O. II haalde de familie hem overigens weer van stal in de winterperiode, toen benzine voor de auto niet of nauwelijks te krijgen was. De geheel gerestaureerde arreslede is het bekijken meer dan waard, net zoals alle andere voorwerpen in deze kamer. Een gedeelte van de bovenverdieping wordt nu gebruikt voor wisselende exposities. Op de benedenverdieping van het kasteel is een trouwzaal ingericht in Louis XV-stijl. Tevens worden er op zondagen regelmatig koffieconcerten georganiseerd en zijn er vergaderruimten beschikbaar.

In 1977 werd het gerestaureerde kasteel officieel geopend. Toevallig, of misschien ook niet, was het in dat jaar precies zes eeuwen geleden dat Jan van Geldrop zijn "ghemeynt" uitgaf aan "myne lieve luyden van Geldrop". Het betekende dat de toenmalige inwoners van Geldrop hun "ghemeynt" in gebruik kregen voor ”viertich dobbel Brabandts mottoen" die per jaar gezamenlijk opgebracht moesten worden. (Ghemeynt is een middeleeuws woord en betekent hier ‘gemeenschappelijke grond'.) Een mottoen was een gouden geldstuk met daarop de afbeelding van een schaap. Het Franse woord voor schaap is mouton.

Momenteel, anno 1997, bestaan er plannen het kasteel op een andere wijze te exploiteren opdat dit cultuurerfgoed voor het nageslacht zo goed mogelijk behouden blijft.

 

LIJST VAN BEWONERS/EIGENAREN VAN HET KASTEEL GELDROP

ca. 1340    Philip van Geldrop

1371-1395 Jan van Geldrop

1395-1403 Philip van Geldrop

1403-1405 Rogier van Geldrop x Catrin Geerlocks

1405-1456 Philip van Geldrop x Lijsbeth Henrick van Daesdonk

1456-1462 Jutta van Geldrop x Aert Daniels van Goor

1462-1488 Philip van Horne x1 Jeanne de Lannoy x2 Marguerite de Horne   

1488-1505 Arnoud van Horne x Marguerite de Montmorency

1505-1542 Maximiliaan van Horne x Barbara de Montfort

1542-1552 Martin van Horne x1 Anne de Croy x2. Catharine de Horne

1552-1570 Hendrik de Mérode

1570-1573 Philip van Horne

1574-1580 Willem van Horne

1585-1605 Maria van Horne x 1 Philip van Egmont x2 Markies de Lullin

1605-1617 Amandus I van Horne x Barbara de Jeude de Chastillon

1617-1650 Amandus II van Horne x Elisabeth della Faille

1650-1672 Amandus III van Horne

1672-1691 Martinus Ignatius van Horne x 1 Suzanna de Groot x2 Ide Jeanne Marchant

1691-1703 Embertus van Horne x Cornelie Isabelle Manrique de Lara

1703-1715 Johan Carel van Horne

1715-1746 Malia Johanna Constantia van Horne x John O’Donnoghue

1746-1768 Jan Robert Joseph O’Donnoghue x Maria Porter

1768-1772 Adriaan van Sprangh x Wilhelmina Bruijst

1772-1791 Catharina Petronella Nobel x Paulus Eckringa

1792-1825 Wilhelmina Johanna Eckringa van Sprangh x Pieter Losecaat

1828-1843 Sara Hoevenaar

1843-1905 Hubertus Paulus Hoevenaar x Anna Marciane Catharina Holmberg de Beckfelt

1905-1924 Arnaudina Hoevenaar x Hendrik Nicolaas Cornelis van Tuyll van Serooskerken

1924-1972 Jan Maximiliaan van Tuyll van Serooskerken x Carolina Frederika Henriëtte Quarles van Ufford

1972-1974 Drie zonen van het bovengenoemde echtpaar, met hun echtgenoten, achtereenvolgens:

I Hendrik Nicolaas Cornelis van Tuyll van Serooskerken x M.M.H.M. Halewijn de Heusch   

II Jan Maximiliaan van Tuyll van Serooskerken x H.C.M. de Savornin Lohman

III Carel Frederik Hendrik van Tuyll van Serooskerken x J.A. van Schothorst

1974- 1996 Gemeente Geldrop

30 december 1996- .... Stichting Kasteel Geldrop

 

GERAADPLEEGDE ARCHIEVEN, LITERATUUR EN ANDERE BRONNEN

Bij het samenstellen van dit boekje hebben mij de volgende bronnen en personen geholpen:

Archieven/ verzamelingen

Gemeentehuis Geldrop

Foto’s en documentatiemateriaal.

Werkgroep 1620-1921 Geldrop: diverse kranten; kopieën van doop-, trouw- en begraafboeken; artikelen van J.A.M. van de Vijver, voormalig onderwijzer te Geldrop.

Streekarchief Regio Eindhoven (SARE) te Eindhoven

Administratief archief der gemeente Geldrop, 1810-1933.

Rijksarchief in Noord-Brabant te 's-Hertogenbosch

Gegevens over het geslacht Van Tuyll van Serooskerken uit het Archief van de Heerlijkheid Geldrop, 1535-1860.

Gemeentearchief Weert

Oud-archief der gemeente Weert, 1296-1795.

Literatuur

H. M. Brokken en W.M. Lindemann, Inventaris van het archief van de Kommanderij van de Duitse Orde te Gemert, 1249-1795, `s-Hertogenbosch, 1977, Regestenlijst: nrs. 329 en 330.

J.C.G.W. Coenen, Alles wat hier leeft, spint, twernt of weeft. Geschiedenis van Geldrop en Zesgehuchten, Geldrop, 1987.

J.C.G.W. Coenen: diverse andere publicaties.

Th. G. Cuijpers, ‘Het conflict om Tivoli, 1928-1940’ in: Noordbrabants historisch jaarboek, deel 9 (1992). blz. 159-188.

Heemkronyk, tijdschrift van Heemkundekring De Heerlijkheid Heeze-Leende- Zesgehuchten te Geldrop: diverse afleveringen.   

A.F.Th. van der Heijden, Het Hof van Barmhartigheid, (De tandeloze tijd 3, Eerste boek), Amsterdam, 1996.

Kastelen in Noord-Brabant, `s-Hertogenbosch, 1996 (syllabus van een cursus, georganiseerd door de Stichting Brabantse Regionale Geschiedbeoefening): gegevens uit materiaal van drs. B. Aarts.

T. Klaversma, ‘De Heren van Horne, Altena, Weert en Kortessem (1345- 1433)’, in: Weert in woord en beeld, jaarboek voor Weert, 1989, blz. 51-65.

J. van Lennep en W.J. Hofdijk, Merkwaardige Kasteelen in Nederland, 3 dln., Leiden, 1883-1884.

Meesters in de Schilderkunst. Het leven en werk van grote schilders, dl. 14: Rubens, Brussel, 1996.

H.G. van Moorsel, Kronijk of aantekening der merkwaardige voorvallen binnen de gemeente Heeze en eenige omliggende dorpen en enkelde welken algemene belangstelling verdienen, uitgegeven en toegelicht door P. Dominicus de Jong O.C.R., Achelse Kluis, 1953.

J. van Oudenhoven, Beschryvinghe der stadt ende Meyerye van 's-Hertogen- Bossche [enz.], Amsterdam, 1649.

J .W.M. Peijnenburg, ‘Het afgebroken episcopaat van Michaël Ophovius'. De geschiedenis van het bisdom (9), in: Bisdomblad, jrg. 64 (1986), 15 augustus, pag. 12.

J. le Roy, Groot wereldlijk toneel des Hertogdoms van Braband, 's-Gravenhage, 1720.

Schilderkunst van A tot Z. Geschiedenis van de schilderkunst van oorsprong tot heden, 2de druk, Lisse, 1990, blz 635-639.

J. Stam, De geschiedenis van de protestantse gemeenten van Geldrop en Nuenen.

Personen

De leden van de tentoonstellingscommissie HET KASTEEL & ZIJN BE- WONERS: schriftelijke gegevens.

Jacques van Eijk te Geldrop: schriftelijke gegevens.

De leden van de fotowerkgroep van Heemkundekring De Heerlijkheid Heeze-Leende-Zesgehuchten leverden de foto’s op de volgende bladzijden: 10, 20, 21, 25, 26, 29, 32, 39, 41, 44, 45, 50, 51, 52, 55.    Leo Le Large te Geldrop ontwierp en maakte de omslag van dit boekje.

Joop Verhees te Heeze maakte de situatietekeningen op bladzijden 8 en 13.

Al deze hulp was onontbeerlijk.

Heeze, september 1997                              Henriëtte Verhees-Wouters

Ga terug