Heemkronijk jaar:2002, jaargang:41, nummer:2, pag:24 -25
DE OUDE MOLEN OP DE HEIDE TE LEENDE
door: H.Henkes
De molen in Leende is in 1935 verkocht aan StaatsBosbeheer en in 1937 volledig gerestaureerd. In het weekblad Panorama Ons Zuiden van juli 1938 vonden we een lyrisch artikel over de gerestaureerde molen.
Helaas, in de nacht van 14 op 15 november 1940 werd de molen door een orkaan volledig verwoest. We drukken hierbij het artikel uit Panorama nog eens af.
Over het geheele lage land staan ze verspreid, de goedige reuzen, die zoo rustig met hun wijde armen kunnen draaien, daarbij zulk een nuttig werk voor de menschen verrichtend.
Doch behalve nuttig, zijn ze ook schoon, die molens. Sieren ze het Hollandsche landschap niet op ongeevenaarde wijze, zóó dat ze in verre landen worden geïmiteerd, met bonte feestelijkheid van tulp en klomp rond hun rijzige verschijning?
Ja, de Hollandsche molen oogst veel sympathie; we wilden hem niet gaarne missen, ons landschap zou zonder molens leeg en prozaïsch worden. Stelt u zich voor, dat we in ons goede land den molen niet meer hadden, die zoo vredig kruisen kan slaan aan den hemel, zooals Felix Timmermans het telkens aardig zegt? Stelt u zich voor, dat de traditioneele molenaar er niet meer was in ons volksbestaan? Wij houden van den Hollandschen molen en blijven hem, in onze vriendschap, trouw!
Maar ’t gaat met den molen als met den mensch; naast vrienden heeft hij zijn vijanden, die hem met een boos oog aanzien, die hem bestrijden, ja, ’t zelfs op zijn leven hebben gemunt.
We herinneren ons allen den historischen ridder van de droeve figuur, Don Quichot. Deze vreemdsoortige edelman zag in alle molen zijn aartsvijanden en trok er met zijn trouwen schildknaap op uit om den strijd met de molens aan te binden. Als hij de groote wieken rustig rond zag wentelen, steeg zijn woede tot vechtlust en hij sloeg er onbe- houwen op los. Het einde was steeds een treurige nederlaag; met pijnlijke, gekneusde ledematen gingen de ridders moe en ontgoocheld huns weegs. Ze hadden slaag gekregen van den goedigen reus, die heusch niet handelde uit wraak, zelfs geen noodweer gelden liet, doch alléén en dan nog onbewust de kracht van de grootste en sterkste ontwikkelde. Het was een gemakkelijke overwinning van den reus over zijn vijand, die in woesten waanzin aanviel.
Deze vijand is met Quichot reeds lang uitgestorven, doch een nieuwe, moderne kwam naar voren, geen romantische, o, neen, maar in zijn nuchtere, koude zakelijkheid oneindig gevaarlijker voor den molen dan de oude, ridderlijke. Wie die nieuwe vijand - en niet alleen van den molen - dan is, lezers?
Gij kent hem allen, zijn naam is: mechanisatie! ...
De mechanisatie viel den onbewusten, traditionelen molen aan, plots, heftig, raak en op radicale, rationeele wijze. Met wiskundige zekerheid geschiedde het, als door een goed geoefend schermer, die zijn tegenstander zoo Iang puntig priemt, tot hij dood neervalt.
Het was geen gelijke, faire strijd van man tegen man, zooals eertijds. Het waren, van de zijde van den vijand, sluwe, onzichtbare aanvallen, zéér gevaarlijk, die den molen noodlottig moesten worden. Zoo stond hij dan al spoedig van zijn ‘ziel’ ontdaan, innerlijk ledig en uiterlijk in verval, weldra traden de ontluistering en de aftakeling in.
Zoo ging het ook met den molen van Leende, waarvan we hier de foto’s plaatsen. Maar officieele instanties ter bescherming van waardevolle monumenten grepen in. Zij zorgden ervoor dat de karakteristieke molen van Leende althans uiterlijk werd hersteld, zoodat hij weer een sieraad van ’t Brabantsche landschap genoemd mocht worden.
Trotsch stond hij daar, temidden van ’t bloeiende land, in z’n goedheid (dat kon men hem aanzien) ’t gedane onrecht vergetend en vergevend. Het zou dien molen nóg beter gaan! Ook zou hem z’n ziel weer worden teruggegeven, de reden van zijn bestaan, zijn nut en zijn taak.
De molen van Leende is weer de oude molen geworden, die maalt tot mul meel, die de wieken lustig klappen doet, terwijl de molensteenen knarsend rondwentelen .....
De mensch was hem welgezind. Hij gaf hem terug wat hij hem had ontnomen. Daar staat hij nu te prijken en te pronken, in het kleurige Brahantsche landschap, vol zon en levendig licht!
En de boeren komen weer naar hem toe, opdat hij hun een nuttigen dienst kan bewijzen, ’t geen hij gaarne doet.
En bij al het geluk, ’t welk den molen deelachtig werd, komt nu ook nog de eer der publicatie, die onze redactie hem, den voorspoedige, met genoegen schenkt!