De openbare bibliotheek van Geldrop

Heemkronijk jaar:1993, jaargang:32, nummer:3, pag:95 -147

De openbare bibliotheen van Geldrop 

door: Jos Geevers

 

1. HET FOTOBOEK

In 1950 publiceerde Louis Paul Boon het verhaal 'Uitleenbibliotheek'. Voor de stof van dit verhaal hoefde hij niet ver te zoeken, hij kon putten uit zijn eigen ervaring. De hoofdfiguur uit dit verhaal is er aan het einde van de oorlog financieel niet al te best aan toe en moet het, tot overmaat van ramp, wegens een maagkwaal rustig aan doen. Gesteund door zijn vrouw en een schare goedwillende vrienden kiest hij het beroep dat hem én financieel uit de zorgen moet halen én waarbij hij het kalmpjes aan kan doen. Hij wordt uitbater van een uitleenbibliotheek. Zolders kraken ten slotte onder het gewicht van oude boeken en de leeshonger van de mensheid is over het algemeen niet te stillen. Wat al te vrezen viel wordt bewaarheid; de oude boeken zijn toch niet zo eenvoudig te krijgen als werd aangenomen, de boeken die wel worden verworven zijn nu net niet de boeken waar de mensen op zitten te wachten; bezit de bibliotheek het gevraagde wel dan wordt het na lezing helaas niet teruggebracht. De gouden bergen die in het ‘ondernemingsplan’ in het vooruitzicht werden gesteld blijken diepe dalen en de gezondheid van de uitbater wordt er ook niet beter op. Wie snel en op een eenvoudige wijze rijk wil worden leze eerst dit werk van Louis Paul Boon en begint geen uitleenbibliotheek!

 

De katholieken

Toen het eerste notulenboek van de Openbare Bibliotheek Geldrop op 25 juni 1949 werd opengeslagen moest het verhaal van Louis Paul Boon nog verschijnen. De waarschuwingen zijn dus te laat gekomen. Waren ze echter op tijd gekomen dan zouden ze vermoedelijk zijn genegeerd. De initiatiefnemers van de oprichting van de openbare bibliotheek: mevrouw M. Waters en de heren Van de Westelaken, De Kanter en kapelaan De Wert, hadden heel wat anders in de zin dan een gemakkelijk verworven financieel gewin. Het eerste en belangrijkste motief om een openbare bibliotheek te stichten was opvoedkundig. Er moest een dam worden opgeworpen tegen de particuliere bibliotheken die bestonden en die "speculeren op de lagere instincten van de mens om daaruit ten eigen bate een financieel slaatje te slaan, ongeacht de ruïneuze gevolgen die dergelijke boeken hebben op het tijdelijke en eeuwige geluk van de lezer"

Uit het bovenstaande mag worden opgemaakt dat de oprichters van de openbare bibliotheek in Geldrop niet kunnen worden gerekend tot de uitvinders van het bibliotheekwerk. Openbare bibliotheken bestonden er in Nederland al bijna zestig jaar, en leeshongerigen konden in Geldrop al vóór dit initiatief terecht.

De Openbare Bibliotheek Geldrop is gegroeid uit de bibliotheek van de St.-Vincentiusvereniging, alwaar men 's zondags na de hoogmis terecht kon. Maar naast de St.-Vincentiusbibliotheek bestonden er ook particuliere bibliotheken, zoals de 'Eerste Geldropsche erkende lees-bibliotheek De Egel' die alle dagen open was. Hier werd ten eigen bate de mensenziel verontreinigd en daar moest iets tegenover worden geplaatst. Of de eigenaren van 'De Egel' er echt beter van werden mag in het licht van de ervaringen van Louis Paul Boon worden betwijfeld. Maar de oprichters van de openbare bibliotheek zagen in hen toch geduchte concurrenten, gezien het verzoek aan de gemeente om hun te verbieden op zondag open te zijn.

 

Hoe begin je een openbare bibliotheek?

Gelukkig voorbeelden te over. In Eindhoven hakte men al meer dan vijfentwintig jaar met dat bijltje, dus daar werd de eerste informatie ingewonnen. Een openbare bibliotheek onderscheidt zich onder andere van de particuliere bibliotheken door het feit dat de overheid een deel van de gelden fourneert. De gemeente is genegen een bedrag ter beschikking te stellen als de rijksoverheid dat in eerste instantie doet. Het rijk is daartoe bereid als de rijksinspectie voor het leeszaal-wezen haar fiat geeft. De rijksinspecteur was de heer H.E. Greve, de grondlegger van het georganiseerde leeszaalwezen in Nederland, en daarmee werd dan ook contact gezocht. Op 16 december 1949 schoof het eerste bestuur van de bibliotheek aan aan de tafel van notaris Van de Werff, alwaar de statuten van de stichting werden vastgesteld. Daarmee was de bibliotheek officieel geboren: de 'Stichting R.K. Openbare Uitleen Bibliotheek'. Over wat de stichting van plan was kon geen misverstand bestaan; men ging: "de geestelijke ontwikkeling der ingezetenen van de gemeente Geldrop bevorderen, overeenkomstig de katholieke beginselen".

De begrippen openbaar en r.-k. in samenhang wekken over het algemeen wat bevreemding. Hoe kan iets openbaar zijn als men een godsdienstige signatuur zo nadrukkelijk in het vaandel draagt?

De stichting was genegen zich te onderwerpen aan alle bepalingen en voorschriften door het rijk gesteld ten aanzien van bijzondere openbare bibliotheken, waaronder begrepen, dat de bibliotheek is bestemd voor ieder, zonder onderscheid van godsdienstige overtuiging, politieke of maatschappelijke stand.

Met andere woorden: iedereen mocht lid worden, maar uit welke hoek de wind waaide, daar kon geen twijfel over zijn. Dat het gemeen-schapsgeld goed werd beheerd, werd gecontroleerd door een vertegenwoordiger van de gemeente in het bestuur; hij zat er als toehoorder bij.

Het inwinnen van adviezen, het consulteren van mannen als Greve en het oprichten van een stichting, het klinkt allemaal heel wat beter dan het gedoemde initiatief van Louis Paul Boon, maar of de feitelijke toestand van collectie en organisatie beter was, dat valt nog helemaal te bezien. Na een kleine verbouwing van de ruimte in het gebouw van de St.-Vincentiusvereniging startte men met een bezit van 3500 boeken. Maar de kwaliteit van het bezit was bedroevend. De Commissie van Toezicht had in de collectie hier en daar wel een fatsoenlijk boek aangetroffen, het merendeel echter bestond uit pulp: detectives, wild-west, kortom 'onvoedzaam leesvoer'.

Dat het met de uitleenbibliotheek van Louis Paul Boon wel fout moest aflopen was gelegen in het feit dat zijn 'zaakje' geleid werd door een goedwillende amateur. Een slager maakt ten slotte zelden, mag men aannemen, een bakkerij tot een bloeiend bedrijf. Een gediplomeerde medewerkster werd, in Geldrop, gevonden in de persoon van mevrouw Jos Meuwese die van 1950 tot 1953 in dienst was. Zij zou later furore maken als directrice van de Openbare Bibliotheek Tilburg, niet de kleinste in Nederland. Intussen zwoegde mevrouw Kerstjens voor het diploma 'leeszaalassistente', daarmee de basis leggend voor haar latere langjarige directeurschap van de bibliotheek.

De eerste rijkssubsidie werd voor het jaar 1951 verleend, mits een ingezonden lijst van (populair-)wetenschappelijke studieboeken binnen redelijke tijd zouden worden aangeschaft. Het benodigde geld hiervoor probeerde men via donaties los te krijgen van vooraanstaande ingezetenen van Geldrop.

Met rijkssubsidie in het vooruitzicht, gediplomeerd personeel, een gestaag groeiend boekenbezit en een uitleencijfer van 38.000 was het een wonder dat men nog niet met een daverende knal uit het Vincentiusgebouw was geklapt. De oplossing van het ruimteprobleem werd gevonden door de aanschaf van het gebouw van apotheek Van Wylick op de Heuvel. De verhuizing vond plaats per bakfiets en op 10 november 1956 werd het nieuwe onderkomen geopend. Hiermee was de rondreis van de bibliotheek door het centrum van Geldrop begonnen. Er zouden nog enige verhuizingen volgen waarover later meer.

 

 

Het Nut

Door de toestroom van mensen uit andere regio's naar Geldrop, samenhangend met de groeiende bedrijvigheid in de omgeving, waren het niet meer louter rooms-katholieken die Geldrop bevolkten. Zij manifesteerden zich ook op het culturele en maatschappelijke vlak, zoals in het 'Nut'.

De Maatschappij tot Nut van het Algemeen werd al in 1784 opgericht en had als doel: het bevorderen van het volksgeluk, welk doel werd nagestreefd onafhankelijk van enige kerkelijke of politieke partij. De vereniging is georganiseerd in zelfstandige departementen die werkzaamheden organiseren op cultureel en maatschappelijk terrein, zoals het stichten van scholen en bibliotheken. In de nieuwe wijk Skandia, waar veel 'nieuwe inwoners' gehuisvest zijn, werd in 1955 een departement gesticht. In september 1955 werd er een kleuterschool geopend en ook de roep om een eigen bibliotheek klonk steeds luider. Op 21 december 1956 ging de uitlening van start met een collectie die bestond uit boeken die de leden zelf, uit eigen bezit, hadden samengebracht, boeken gekocht van een subsidie van het hoofdbestuur van het Nut en een kist boeken van de 'Centrale Vereniging van Reizende Bibliotheken'.

De boeken stonden in de Skandiawijk bij mevrouw Groeneveld op de trap; op Braakhuizen werden de eerste lezers ingeschreven bij de heer Meyer thuis. Het inschrijfgeld bedroeg een gulden en het leengeld een dubbeltje per geleend boek. Aanvankelijk alleen bestemd voor nutsleden, werd de collectie later toegankelijk voor iedereen. Louis Paul Boon zou van harte hebben kunnen instemmen met de gekozen organisatievorm. Na een proeftijd van vier maanden werd de bibliotheek erkend als Nutsbibliotheek. In de Skandiawijk verhuisde de bibliotheek naar de Nuts-lagere-school in de Griendstraat, hetgeen een ledenwinst opleverde: van 48 naar 87! In de kasten stonden 508 eigen boeken. Zulk een bloei kende de bibliotheek in Braakhuizen niet en deze moest dan ook in 1961 de poort sluiten.

Hoe goed bedoeld dit initiatief ook was, duidelijk werd dat op eigen benen voortbestaan meer nadelen had dan voordelen. Een samengaan met de r.-k. bibliotheek lag dan ook voor de hand. De eerste initiatieven voor een fusie tussen de twee bibliotheken in Geldrop werden in 1966 genomen.

 

Samen

Verdubbeling van de rijkssubsidie was een motief, maar ook van belang was de grotere en gevarieerde boekencollectie, meer mogelijkheden voor de jeugd, ruimere uitleentijden en goed opgeleide bibliotheekkrachten. In december 1970 is de fusie een feit.

De integratie van de collecties liet nog op zich wachten. Die vond plaats na de opening van de centrale vestiging van de Gemeen-schappelijke Openbare Bibliotheek op de Heuvel in 1974. 

Wie een fotoboek openslaat op een pagina uit een 'zwart-wit' verleden kan vaak óf zijn lachlust niet bedwingen óf er komt een gevoel van meewarigheid los: "ach gut, moet je dit nou toch eens zien". Auto's, badpakken, kapsels, brillen, broeken met wijde pijpen gemaakt van inzetstukken van Schotse ruit, je moet er niet meer aan denken. Wie de eerste schreden van het bibliotheekwerk in Geldrop bekijkt zal, in het licht van de huidige situatie, wellicht hetzelfde gevoel krijgen: "ach gut". Maar het meisje dat als eerste met zo'n broek met wijde pijpen de speelplaats betrad, om er onmiddellijk  door de rood aangelopen conrector met bruut geweld weer te worden afgesleept, was wel de grote heldin, de vernieuwster.

De openbare bibliotheek in Geldrop is nu, in 1993, een gevestigd bedrijf in een modern gebouw op een prominente plaats, gerund door professioneel personeel, met een verantwoord produkt en duizenden gebruikers. Om dat te bereiken is in het verleden heel wat strijd gevoerd en heel veel inventief pionierswerk verricht, dat zal in de volgende hoofdstukken nog wel blijken. Hoewel de Geldropse bibliotheek het wiel niet zelf heeft uitgevonden - in de meeste steden van vergelijkbare omvang waren de initiatieven al heel wat eerder genomen - moet de ontwikkeling van het bibliotheekwerk in Geldrop bezien worden tegen de achtergrond van het feit dat er op dat gebied in Geldrop nog niets ordentelijks was. Dat er iets kwam is de verdienste van de initiatiefnemers, daarvoor mag de pet af.

Met Louis Paul Boon is het uiteindelijk ook nog allemaal goed gekomen, al heeft hij geen naam gemaakt als bibliothecaris en is hij niet geheel onomstreden gebleven.

 

2. DE WAT?

Je mag aan een bibliothecaris alles vragen. Daar is hij ten slotte voor en dat vindt hij zelf ook. Hij voert dat tegenwoordig zelfs in zijn Wapenschild: "een antwoord op iedere vraag". Mooi zo, dan zullen we eens van wal steken.

Vraag 1 is: kunnen we eigenlijk niet net zo goed zonder die bibliotheek van u?      

Vraag 2 is: wat wilt u eigenlijk met die bibliotheek van u?

Als de vragen zo direct' gesteld worden klinkt het allemaal wat onaardig en oneerbiedig, maar in feite wordt hier gevraagd naar de maatschappelijke relevantie en naar de doelstelling van het openbare-bibliotheekwerk in Geldrop.

Om maar met de eerste vraag te beginnen: de vraag stellen is haar beantwoorden, zeker als je het de bibliothecaris vraagt, want dat voor hem het gewicht van de bibliotheek niet is te onderschatten moge duidelijk zijn. Sterker nog, bibliothecarissen zijn vanaf de oprichting van bibliotheken druk in de weer geweest om het belang van bibliotheken, op steeds verschillende manieren, te benadrukken. Kunst, cultuur, religie, opvoeding, onderwijs, spanning en sensatie, dat alles loopt op niets uit wanneer de bibliotheek wordt overgeslagen. Wie denkt zijn burgerplichten te kunnen vervullen of zijn stem te kunnen laten horen zonder zich eerst grondig bij de openbare bibliotheek te hebben geïnformeerd, heeft het, is de hoogverheven mening van de bibliothecaris, hartgrondig mis.

Hoe bepaal je de maatschappelijke relevantie van een voorziening? Wat maakt dat de gezondheidszorg een basisvoorziening is, een voorziening zonder welke een samenleving niet meer kan functioneren, en een bioscoop kennelijk niet? Want hoewel veel Geldroppenaren het ongetwijfeld zouden toejuichen als er zo'n laatstgenoemde voorziening kwam, sinds de sluiting van de Geldropse bioscoop is de kwaliteit van het bestaan in Geldrop niet achteruit gehold.

Er zijn tal van manieren om erachter te komen hoe belangrijk een voorziening voor de samenleving wordt geacht. In het verband van deze uitgave heb ik gekozen voor twee, misschien niet zo voor de hand liggende methodes.

In 1987 verscheen ter gelegenheid van het 90-jarig bestaan van een, in Geldrop, prominent aanwezig bankbedrijf van de hand van Jean Coenen een kloek boekwerk over de geschiedenis van Geldrop. Zoals dat hoort vangt zijn relaas aan in de prehistorie en loodst hij de lezer door alle tijdperken om ten slotte in onze eigen tijd te eindigen met Appolonia van Ravenstein, een in Geldrop geboren filmster, die als fotomodel in Amerika erg bekend werd. In de tussenliggende bladzijden lijkt niets aan zijn aandacht te ontsnappen. Schuttersgilden, fanfares, de toneelclub, maar uiteraard ook de gezondheidszorg, de voetbalclub, de textiel, de oorlog, de wegenstructuur, de Franciscaner statie, de moeilijke jaren van pastoor Hendrik de Bije, je kunt het zo gek niet bedenken of het heeft een plaats verworven in dit zelfs in de landelijke pers toegejuichte boek waarin het heerlijk snuffelen is.

Zo gek niet bedenken? Over de Gemeenschappelijke Openbare Bibliotheek Geldrop, bewaarplaats van kunst en cultuur en dus ook van deze publikatie, wordt door Jean Coenen met geen woord gerept. Wat ook de reden van deze omissie mag zijn, het zegt iets over het belang dat hij aan de bibliotheek hecht. Als de bibliotheek een instelling is waar men niet omheen kan, dan had hij die zeker niet overgeslagen.

De beste manier om erachter te komen hoe belangrijk de bibliotheek gevonden wordt is door het de mensen gewoon te vragen. Toch kan men niet zomaar op straat gaan staan met een vragenlijst. De meeste mensen leven met het idee dat het geen pas geeft om de bibliotheek onbelangrijk te vinden, zoals het ook geen pas geeft om openlijk te discrimineren of de hond van de buren dood te schieten als deze door jouw tuin ragt. Veel mensen geven liever een sociaal wenselijk antwoord dan hun eigen mening. En toch wil ik het weten!

"Tom Poes, bedenk een list", zou heer Bommel op zo'n moment hebben geopperd. Om het antwoord te vinden heb ik een aselecte steekproef gehouden onder tien willekeurige passanten voor de deur van een willekeurige horecaonderneming. De vraag die werd voorgelegd luidde: "Kunt u mij ook zeggen waar de bibliotheek is?" Iedereen weet natuurlijk waar het ziekenhuis is, en het gemeentehuis weet men ook nog wel blindelings te vinden. Maar waar de hondenclub haar bijeenkomsten houdt of waar het Geldrops Muziekcorps zijn repetities pleegt te volbrengen is maar bij een handjevol mensen bekend. Voor de bibliothecaris zal het een geruststellende gedachte zijn dat zeventig percent van de ondervraagden, soms na enige aarzeling, wisten te melden waar ik de bibliotheek kon vinden. Dat lijkt mij voor een voorziening die van zichzelf vindt dat ze een belangrijke plaats inneemt in het culturele en maatschappelijke leven van de gemeenschap een geruststellend percentage. Of de mensen die wisten waar de bibliotheek te vinden is er ook daadwerkelijk ooit een voet over de drempel zetten is een geheel andere vraag en die heb ik maar niet gesteld. Daarvoor kan men bij de bibliotheek terecht, het personeel kan het percentage gebruikers achteloos uit de mouw schudden.

Jean Coenen heeft aan de geschiedenis van de bibliotheek geen woord vuil gemaakt, maar zeventig percent van de mensen weet haar te vinden. Zeker nu de bibliotheek zo'n, overigens niet door alle ondervraagden bejubelde, prominente plaats in het dorp heeft ingenomen zal dat percentage alleen nog maar stijgen.

Het merendeel van de bewoners van Geldrop kan blijkbaar heel goed zonder de bibliotheek, want minder dan de helft is daadwerkelijk lid. Mijn buurman is het ooit geweest, hij weet zich te herinneren dat het laatste boek dat hij in de bibliotheek leende een boek van Arendsoog was; maar dat was echt al even geleden.

Toch is de maatschappelijke relevantie van de openbare bibliotheken onomstreden. Het is bijvoorbeeld ondenkbaar dat iemand het voortgezet onderwijs doorkomt zonder openbare bibliotheek. Boeken en hun bewaarplaatsen vormen het collectieve geheugen van een samenleving. Zoals een mens zonder geheugen stuurloos wordt, zo wordt een samenleving dat ook.

Wat de bibliotheek met haar inspanningen beoogt, is in de loop van de geschiedenis van haar bestaan uiteraard aan een sterke ontwikkeling onderhevig geweest. Zoals reeds in het vorige hoofdstuk bleek, stond de oprichters iets opvoedkundigs en iets defensiefs voor ogen: de bevordering van de geestelijke ontwikkeling der ingezetenen van Geldrop overeenkomstig de katholieke beginselen. Het defensieve school in de gedachte dat er een dam moest worden opgeworpen tegen particuliere bibliotheken, die speculeren op de lagere instincten van de mens om daaruit ten eigen bate een financieel slaatje te slaan, ongeacht de ruïneuze gevolgen op het tijdelijke of eeuwige geluk van de lezer. Een strijd die niet alleen in Geldrop werd gevoerd, maar in heel Nederland. Een moeilijke strijd bovendien, want de particuliere bibliotheken mochten zich over het algemeen in een grotere belang-stelling verheugen dan de openbare bibliotheken.

In de eerste jaren van het bestaan van de bibliotheek is met man, macht en middelen aan de realisering van de doelstelling gewerkt, maar op de lange duur was het niet vol te houden. De maatschappij kwam in de jaren zestig in beweging en zette de traditionele katholieke samenlevingsvorm onder grote druk. Jet Kerstjens meldde zich zelfs aan voor de Maria Daniëls-cursus in Vught die tot doel had leiding-gevende functionarissen in het leeszaalwerk inzicht te verschaffen in de veranderende maatschappelijke en culturele stromingen van die jaren.

De modernisering van de samenleving - het voert te ver om de oorzaken en de gevolgen ervan hier uitgebreid uit de doeken te doen - zorgde voor een toenemende welvaart, verregaande veranderingen op allerlei terreinen. De ontzuiling leidde een proces van fusies van biblio- theken in, zoals in het vorige hoofdstuk bleek, ook in Geldrop. Voor de bibliotheek betekende deze ontwikkeling het loslaten van het bevoogdende karakter van de activiteiten. Het jargon dat in het sociaal werk de ronde deed, werd ook in de bibliotheek gemeengoed. Het idee dat de mensen onderricht moesten worden door de bibliotheek ging op de helling. Vorming werd nu het codewoord. De bibliotheek wierp zich op als een instelling ter bevordering van het democratiserings-proces en het idee dat kennis gespreid moest worden sprak de bibliotheken aan. De bibliotheek kwam midden in de samenleving te staan. De officiële doelstellingen van bibliotheken groeiden met de veranderingen in de samenleving en de daaruit ontwikkelde inzichten mee. In de jaren zeventig kwam er een driedeling in die doelstellingen tot stand die het beeld van de bibliotheken lang hebben bepaald en in zekere zin nog steeds bepalen. Men dichtte zich een rol toe op het gebied van de educatie, met name als ondersteuning van het onderwijs, de informatie - het publiek moet op iedere vraag krijgen –en de recreatie. Vooral dat laatste is bij een groot deel van het publiek als stereotype van de bibliotheek blijven hangen. Veel mensen denken dat je naar de bibliotheek gaat voor een lekkere roman en een tuinboek. Dat de informatie heel wat verder gaat is veel minder bekend geworden. In 1975 brak voor de bibliotheken een gouden tijd aan. De bibliotheekwet, die deze voorziening wettelijk verankerde evenals de doelstellingen, werd ingevoerd. Lang hebben de bibliotheken niet van de wet kunnen genieten, want in 1987 verdween deze weer en werd het bibliotheekwerk ondergebracht in de Welzijnswet. Deze ontwikkeling was het gevolg van het inzicht dat het beleid dichter bij de mensen moest worden gebracht, waardoor meer recht zou worden gedaan aan de plaatselijke omstandigheden en de betrokkenheid van de inwoners zou worden vergroot. Dat was het voordeel van deze decentralisatie- en dereguleringsmaatregelen, maar er schuilde een gevaar in. Nu wettelijk vastgelegde bepalingen ontbraken, was de bibliotheek overgeleverd aan de wijsheid van plaatselijke bestuurders. De gemeente kreeg een ’grote' zak met geld dat zij aan haar taken diende te besteden. De huiverende bibliothecarissen zagen het al helemaal voor zich: boeken of lantaarnpalen! Goed geformuleerde doelstellingen werden nu van het grootste belang.  In eigen kring formuleerden de openbare bibliotheken een aantal kerntaken en een aantal bepalingen waarvan men vond dat ze door de overheid, nu een eigen wet ontbrak, gerespecteerd dienden te worden: het 'Bibliotheekstatuut‘. Daaruit leidde de Geldropse bibliotheek de doelstellingen af. In het meerjarenbeleidsplan staan ze formeel omschreven:

De Geldropse bibliotheek is een voor ieder bestemde en toegankelijke basis voorziening waar collecties van boeken, dagbladen, periodieken en audiovisuele materialen welke actueel zijn en representatief voor het culturele veld, beschikbaar worden gesteld. Het beschikbaar stellen van deze media heeft zowel betrekking op educatie, informatie, culturele vorming als op recreatieve behoeften en wensen. De Geldropse bibliotheek is een lokale voorziening, die deelneemt aan een provinciaal en landelijk netwerk van bibliotheken.

 

Door deze formele omschrijving heen gloort een bibliotheek die een lokaal informatiecentrum wil zijn voor de Geldropse bevolking, met op iedere vraag een antwoord. Of dat antwoord nu uit de eigen collectie komt of van een andere instelling is daarbij van minder belang. Het lezen, beluisteren en bekijken van materialen als vrijetijdsbesteding , of voor werk en studie, staan voorop.

Ruim veertig jaar geleden moest de klant worden opgevoed en beschermd. Nu staat de vraag van de klant centraal. Een revolutie in de meest letterlijke betekenis van het woord! De bibliotheek verdient in een nieuwe druk van het boek van Coenen een plaats!

 

3. GELDROPGATE

Brigadier Jonkers gespte zijn riem vast en trok zijn das recht. Daarna liep hij, zoals gebruikelijk, alles nog eens na: dienstpistool onder handbereik, gummiknuppel en handboeien op hun plaats. De taak die hij te verrichten had was een bijzondere en geen enkele brigadier van welke gemeentepolitie dan ook kon hem in zo'n zaak met goede raad bijstaan. Dit was nog nooit vertoond, een dergelijke opdracht was in de rijke annalen van de desbetreffende gemeentepolitie nog niet geregistreerd. Gelukkig had Jonkers in zijn carrière al voor heel wat hete vuren gestaan, dus zonder de minste tekenen van uiterlijke spanning begaf hij zich op weg. Hij kon toen nog niet weten dat zijn missie op een faliekante mislukking zou uitdraaien.

Terwijl de Fiscale Opsporings- en Inlichtingendienst in 1993 de handen vol heeft en bij invallen een hele politiemacht op de been dient te brengen om het recht te herstellen, moest Jonkers het in 1954 nog in zijn eentje opknappen. Voor de 'zaak-Totenberg' was zijn bijstand ingeroepen.

Totenberg was de gewezen penningmeester van de R.K. Openbare Bibliotheek te Geldrop. In 1953 aanvaardde Totenberg een werkkring in Maastricht en was nog slechts bij uitzondering een weekend in Geldrop. Het dagelijks bestuur van de bibliotheek vond die situatie onwerkbaar. Een bestuur kan niet slagvaardig optreden als de penningmeester niet snel ter plekke kan zijn wanneer cruciale beslissingen moeten worden genomen. Daarom besloot het bestuur het penningmeesterschap van de bibliotheek op te dragen aan de heer Luypen. Toen echter begonnen de moeilijkheden pas goed. Om het werk van penningmeester naar behoren uit te voeren diende Luypen uiteraard wel over de bescheiden te beschikken. Om die spullen te bemachtigen stelde Luypen zich in verbinding met Totenberg en deze zegde toe de bescheiden over te dragen. Daarna werd helaas niets meer van Totenberg vernomen. Vergeefs belde Luypen in het weekend enkele malen in Maastricht bij Totenberg aan; hij gaf letterlijk niet thuis. Wat kon toch de achtergrond zijn van deze handelwijze? De onwelriekende lucht van malversatie begon langzaam uit de richting Maastricht ruíkbaar te worden. Ten einde raad besloot het bestuur van de bibliotheek de hulp in te roepen van de sterke arm en vandaar dat Jonkers op een kwade dag in 1954 zijn riem omgespte om de onderste steen naar boven te halen. Maar wat Jonkers ook op de bel drukte, op de ramen klopte en aan de deuren rammelde, Totenberg was en bleef onzichtbaar en onverrichterzake kon Jonkers terug naar het bureau.

Uiteindelijk is de onderste steen inderdaad bovengekomen. Totenberg heeft eieren voor zijn geld gekozen en Van Gend en Loos opdracht gegeven de boekhouding naar Geldrop te transporteren. Hier kwam de aap uit de mouw. Niet zozeer de kwade reuk van malversatie als wel de lucht van het goedbedoelde amateurisme kringelde uit de dozen omhoog. Totenberg leed aan het euvel waaraan veel goedbedoelende amateurs lijden. Niet gehinderd door enige kennis van zaken stort men zich op een boekhouding en moet na enige tijd constateren dat boekhouden ook een vak is.

Totenberg had van de boekhouding van de bibliotheek een onoverzichtelijke puinhoop gemaakt en men kan zich voorstellen dat hij er niet happig op was een ander kennis te laten nemen van deze brij. Luypen echter was niet van plan om het een en ander voor kennisgeving aan te nemen. Hij eiste een deskundig onderzoek naar de financiële toestand van de afgelopen jaren, voordat hij het penningmeesterschap wilde aanvaarden. Een administrateur uit Eindhoven kreeg de ondankbare taak licht in de duisternis te brengen en nadat hij dat klusje had geklaard kon Luypen met zijn werk beginnen en kon de 'zaak-Totenberg' het archief in.

 

Het is niet de bedoeling om met het verhalen van deze kommervolle geschiedenis de naam van Totenberg nog eens extra door het slijk te halen. Jaarlijks trappen velen in dezelfde val en worden bestuurslid van een vereniging, zonder zich bewust te zijn van het feit dat professionele functies, professionele kennis vereisen.

In 1954 was die vakbekwaamheid bij de openbare bibliotheek van Geldrop nog maar zeer beperkt aanwezig. Dat gold overigens niet alleen voor de bestuurders, in de meeste gevallen gerecruteerd uit de gegoede burgerij, maar ook voor het personeel, als je daar in het begin al van spreken kon. Met onbezoldigde bestuurders wordt overigens veertig jaar na deze opmerkelijke geschiedenis nog steeds gewerkt. Maar aan een goed bestuurder worden tegenwoordig wel degelijk bijzondere eisen gesteld, en goede wil en een warm hart zijn niet meer voldoende om een gespecialiseerde en moderne organisatie te besturen. Een goed bestuurder moet goed besturen en het gespecialiseerde werk vooral overlaten aan gespecialiseerde vakkrachten. Het heeft bijvoorbeeld nog tot 1965 geduurd alvorens de salarisadministratie in handen werd gelegd van Jet Kerstjens, ter ontlasting van de penningmeester. Twee jaar later heeft zij die taak maar weer doorgegeven aan een administrateur, omdat men tot het inzicht was gekomen dat ze haar tijd beter kon besteden aan het bibliotheektechnische en -organisatorische werk.

De professionalisering van het personeel heeft in de jaren waarin de Openbare Bibliotheek Geldrop bestaat een ongekende vooruitgang geboekt. Die heeft gelijke tred gehouden met de ontwikkeling van de middelen die de bibliothecaris ter beschikking staan en de eisen die in de loop des tijds aan een bibliotheek werden gesteld.

De eerste medewerkers van de openbare bibliotheek waren vrijwilligers die met een grote dosis enthousiasme, maar nog niet gehinderd door veel kennis, de taken op zich namen. In de loop der jaren zijn zij slechts ten dele vervangen door beroepskrachten. Zonder vrijwilligers, meestal vrouwen want het beroep van bibliothecaris (m/v) is lange tijd het haast exclusieve domein van de vrouw geweest, zou de bibliotheek in Geldrop niet hebben kunnen functioneren. In de annalen van de bibliotheek treft men een onvoorstelbare lijst aan van mensen die op vrijwillige basis een steentje hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van de bibliotheek.

Om überhaupt in aanmerking te komen voor rijkssubsidie was het noodzakelijk om het pad van de professionalisering op te gaan. Men was verplicht een gesalarieerde directeur in dienst te nemen, toen tegen een aanvangssalaris van f 2200,- per jaar.

Mevrouw Waters was de eerste die de dagelijkse leiding van de bibliotheek in handen kreeg, zij moest dan wel de bibliotheekopleiding gaan volgen. Zij werd bijgestaan door een aantal vrijwilligsters.

Jet Kerstjens was een van de eerste vaste medewerkers. Haar werd gevraagd om een kaartcatalogus samen te stellen van het aanwezige boekenbezit. Op blauwe kaartjes legde zij dat bezit vast in het standaard bibliotheekhandschrift. Om enigszins beslagen ten ijs te komen vatte ze in september 1950 de vooropleiding bibliotheekassistente op. Daarmee maakte zij een begin met de professionalisering van het personeel. De opleiding bestond uit een stage van één jaar bij een gekwalificeerde bibliotheek, in dit geval bij de buurman in Eindhoven, en een aanvullende studie algemene en letterkundige kennis. De vooropleiding was haar niet genoeg, want aansluitend volgde zij de assistentsopleiding.

Tussen 1950 en 1953 had de openbare bibliotheek in de persoon van Jos Meeuwese een gediplomeerde bibliotheekassistente in dienst, zij was echter een jaar niet beschikbaar omdat ze de directeursopleiding in Den Haag volgde. Zo op het oog zat het al meteen goed met de professionalisering van de medewerkers, maar als Jet Kerstjens in 1959 op verzoek van het bestuur gaat deeInemen aan de directeurscursus blijkt het met de kwaliteit daarvan nogal tegen te vallen. Zij doet er zelf een boekje over open: "De vakken die gedoceerd werden waren eigenlijk meer een voortzetting en uitbreiding van die op de assistentscursus, zoals bibliografie en literatuurgeschiedenis en naslagwerken. Hopelijk worden de tegenwoordige kandidaten wat beter voorbereid op de taak die hun als directie te wachten staat. Het klinkt misschien wat bitter als ik zeg dat ik alleen wat gehad heb aan de lessen van Van Riemsdijk over bibliotheekbouw. Node misten we vakken over leiding geven en management."

Jet is op haar wenken bediend en dat mag ook wel, want het aanzien van de bibliotheek is in veertig jaar tijd spectaculair veranderd.

De romantiek van de geschreven kaartcatalogus heeft plaats moeten maken voor de computerterminal. Gelukkig maar, want veel biblio-theekgebruikers hebben heel wat af staan zuchten bij die schier onafzienbare rijen bakken waar je op je weet niet hoeveel plaatsen moest zoeken om te vinden wat je nodig had. Wie nu een vraag stelt bij het inlichtingenbureau loopt de kans dat hij achter een computer getrokken wordt waar gezocht wordt in geautomatiseerde gegevensbestanden die kris kras over het land verspreid verborgen liggen. Wanneer een boek niet in de Geldropse bibliotheek te vinden is dan is dat helemaal geen ramp. Er zijn landelijk zoveel afspraken gemaakt tussen bibliotheken dat zo'n boek binnen afzienbare tijd door middel van het interbibliothecair leenverkeer de bibliotheek wordt binnengedragen.

Het landelijk georganiseerde en verknoopte bibliotheekwerk levert dagelijks suggesties voor nieuwe werkmethoden, nieuwe hulp-middelen en nieuwe media. Bibliotheekwerk is zo complex geworden dat met het opleidingsniveau van veertig jaar terug de bibliothecaris snel met de mond vol tanden zou staan.

De opleiding is daarop natuurlijkaangepast. Wie nu bibliothecaris wil worden zal eerst een HBO-opleiding moeten volgen. Behalve langdurige stageperiodes krijgen de studenten heel wat management, informatica en communicatieleer op het bord geserveerd. De stageopdrachten en de scripties die door de studenten moeten worden gemaakt, zouden menig universitair student de schrik om het hart doen slaan. De opleiding is op sommige punten zo grondig dat aan het begin van de jaren negentig gediscussieerd werd over de vraag of er een MBO-opleiding moest komen, want niet iedere bibliothecaris zal ooit directeur kunnen worden en daar gaat de opleiding nog wel vaak van uit.

Het beroep, de bibliotheek en de medewerkers zijn professioneel geworden. Vreemd genoeg heeft dat geen gevolgen gehad voor het imago van de bibliothecarissen. De knot en de breinaald spoken nog door menig hoofd als men aan een bibliothecaresse denkt. Dat terwijl de mannen inmiddels in groten getale dit traditionele bolwerk van vrouwen zijn binnengemarcheerd. Maar de opinie dat wie zich reeds lang voor zijn dood wil laten begraven en het stoffige spinrag rondom zijn hoofd vrij spel wil geven, er volgens velen verstandig aan doet bibliothecaris te worden, tiert nog welig.

De kans dat brigadier Jonkers of een van zijn collega's binnen afzienbare tijd een inval zullen moeten doen bij een van de bestuurders of medewerkers van de bibliotheek, omdat zij uit gebrek aan deskundigheid de zaak volledig in de soep hebben laten lopen is niet erg waarschijnlijk. Gelukkig!

 

4. SANITAIR ONVOORZIEN

Geschiedenissen, van welke instellingen of organisaties dan ook, beschrijven de grote lijnen, de ontwikkelingen. Ineens gaan werelden voor je open als de samenhangen klip en klaar duidelijk zijn gemaakt. Maar er gebeuren voortdurend dingen die in geen enkele samenhang zijn te vatten. Incidenten zijn het die de ingewijde bekend zijn, maar die in die grote lijn vaak verloren dreigen te raken. Het zijn niet zelden de leuke bijkomstigheden die zo in de mist van de tijd verdwijnen. Aan die incidenten is dit intermezzo gewijd. Losse flodders zijn het, in de categorie: "Man bijt hond".

 

Sanitair onvoorzien

Want zie die nieuwe wet eens

dat zo'n café niet net is

de zoldering te laag

het licht er veel te vaag is

en dat er alle vrouwen

hun plas op moeten houden

omdat er geen wc is

die veilig en privé is.

Dat zong Herman van Veen naar aanleiding van het verdwijnen van de, door hem zo geliefde, oude donkerbruine cafés. Gaat het hier over een horecawet van ergens ver vóór de Tweede Wereldoorlog?

Voorstelbaar, maar dat het een wet van na de oorlog is, is waarschijnlijker, want zo oud is Herman van Veen nou ook weer niet. Houdt de Keuringsdienst van Waren zich bezig met damestoiletten in cafés? Goed mogelijk. Maar wie houdt zich eigenlijk bezig met de toiletten in andere openbare gebouwen? Wie ziet erop toe dat de vrouwelijke medewerkers van een openbare bibliotheek veilig en privé kunnen doen wat niemand laten kan, géén dag? Is daar eigenlijk een wet voor? Eén van de voordelen van de verhuizing van de openbare bibliotheek van het Vincentiusgebouw naar het pand van Van Wylick was gelegen in het feit dat de ruimte kon worden verdubbeld.

Maar een ander voordeel betrof een voorziening die toch redelijk essentieel is in een gebouw waar mensen de hele dag moeten werken. Voor het eerst in de geschiedenis van de bibliotheek in Geldrop konden de bibliothecaressen gebruik maken van een eigen toilet. Het Vincentiusgebouw bezat niet alleen geen damestoilet, er was überhaupt helemaal geen toilet. De vooruitgang schuilt in kleine, maar niet onbelangrijke dingen.

 

Op stoom

In de vroege ochtend van een donkere dag in november van het jaar 1968 fietste een niets vermoedende bibliothecaresse in de richting van de openbare bibliotheek aan de Wielstraat. Daar aangekomen bleek al snel dat de hele Wielstraat gehuld was in dikke rookwolken. Uit het pand waarin de bibliotheek gevestigd was ontsnapten luide, sissende geluiden. De bibliothecaresse was of stoïcijns, of niet op haar taak berekend, want zij ondernam niets. Onverstoorbaar ging zij het pand binnen en deed geen enkele poging om de brandweer, de politie of de GG en GD te waarschuwen. Terwijl de eerste bibliotheekbezoekers nieuwsgierig het pand betraden dreven de dreigende wolken nog steeds in vervaarlijke vlagen de Wielstraat binnen en was het sissende geluid nog allerminst gestopt. Een enkele angstige bibliotheekbezoeker informeerde of het een en ander geen kwaad kon. Je kon niet voorzichtig genoeg zijn ten slotte. Maar de bibliothecaresse was onverstoorbaar en stelde de bezoeker gerust. Het was de verwarming maar, dat ging zo al jaren en het zou zo nog jaren blijven voortgaan. Geen enkel politierapport heeft ooit melding gemaakt van een ontploffing bij de openbare bibliotheek; zo werken stoom-verwarmingen nu eenmaal.

 

Wie schrijft, die blijft

Bibliotheken floreren dankzij de noeste arbeid van allen die pen of potlood opnemen om dat wat in hun hoofd opkomt aan het papier toe te vertrouwen. Er zijn blijkbaar schrijflui genoeg, getuige de onafzien-bare rijen boeken die de kasten van de bibliotheek doen zuchten. En de stapel kranten die de visboer gebruikt om de bokking in te verpakken blijft altijd maar even hoog. Er wordt wat afgeschreven in Nederland en in alle buitenlanden. Wie wordt daar eigenlijk beter van? Papierfabrikanten, schrijfwaren-handelaren, de schrijvers zelf, mis-schien de lezer? Iedereen pikt wel een graantje mee.

Maar wat moeten wij van het volgende geval denken?

Op een voor hem mooie dag posteerde zich achter de glazen deur van de bibliotheek een man aan wie op het eerste gezicht niets bijzonders opviel. Zijn lange jas hield hij stevig om zich heen geslagen. Zijn verwachtingen waren hoog gespannen, maar dat hij wat in zijn schild voerde kon niemand toen nog vermoeden. Het wachten was kennelijk op de man die de kranten van die dag zou komen bezorgen. Dat deed die man iedere dag, hij werd verwacht. Daar was hij! Zou hij geïnteresseerd zijn? Met een weids gebaar sloeg hij de panden van zijn jas terug. Waar vind je nog zulke potloden, stond op zijn gezicht te lezen! De uitwerking was inderdaad verbazingwekkend. Maar tot een profijtelijke transactie is het niet gekomen, want met het potlood dat deze man te venten had, wordt nooit geschreven.

In de krant wordt er hoogstens zo nu en dan óver geschreven.

 

Hoe openbaar is de openbare bibliotheek?

Winnetou kon het, en Old Shatterhand, en Witte Veder, en Arendsoog, en Grote Bever, en Kleine Bever, ze konden het allemaal. Dat waren nog eens tijden! Er hoefde maar één gebroken takje te liggen op de grote onafzienbare prairie of het in het wilde weg vluchtende schoelje was er gloeiend bij. De diepte van de hoefafdruk was voldoende om te bepalen of er één, twee of drie desperado`s op het paard zaten. De richting waarin het plukje afgerukte paardehaar wapperde was voldoende om te bepalen of het geteisem de moeilijke, maar korte weg dwars door de bergen, of de lange droge tocht door de woestijn had genomen. Vluchten was zinloos, binnen twintig bladzijden gleden Winnetou c.s. onhoorbaar door het hoge prairiegras om een paar regels verder met een doffe, nauwelijks hoorbare dreun het addergebroed voorgoed het zwijgen op te leggen. Met de scalpen aan het zadel kon Witte Veder dan weer fluitend de goudglanzende prairie opzoeken, op weg naar nieuwe avonturen.

Hoeveel jongens, met rooie oortjes en een schijnwerper diep onder de dekens gedoken, hebben na het verslinden van de boeken van Karl May gekozen voor het politieambt? Heel wat, dat moet wel. Maar waar zijn ze terechtgekomen? In Geldrop? We tasten volledig in het duister.

Want wat wil het geval? Het gebouw van de bibliotheek in de Wielstraat mocht dan sfeer hebben, het hang- en sluitwerk functioneerde toch niet meer helemaal goed. De deuren konden nog wel op slot, maar met de ramen lag dat heel wat moeilijker. Inventief als ze waren losten de medewerkers dat op. Een flinke pot met lijm tegen het raam en geen wind blies het meer open. Maar op die nachtelijke bezoeker had men niet gerekend. Deze passant maakte dankbaar gebruik van een ladder die een schildersbedrijf in de buurt had achtergelaten. Bij het bewuste raam aangekomen kon de late klant het raam makkelijk openduwen. De bonk waarmee de lijmpot op de grond kwam is hem kennelijk ontgaan evenals het gulpende geluid van de wegvloeiende lijm. Dat was onhandig, want met die lijm onder zijn schoenen trok hij het spoor door de bibliotheek dat de speurneuzen van de Geldropse politie zo goed van pas kwam. Spekkie voor de verre achterneven van Arendsoog zult u denken...  Mis. De dader van deze snode inbraak is nooit gepakt!

 

Knots

De beeldschermcultuur dreigt de leescultuur plat te drukken. Tegenwoordig telt de overheid miljoenen neer om dit onheil te keren. Ambtenaren, bibliothecarissen en boekhandelaren piekeren zich suf om plannen te bedenken die het onwillige volk weer met een boekje in een hoekje moeten krijgen. De oudere generatie wordt daarbij reeds als een verloren doelgroep beschouwd, of wordt een toereikende leestraditie toegedicht. De inspanningen richten zich met name op de jeugd. Hoe krijgen we de jeugd de bibliotheek weer in? Een nobele, maar naar blijkt een moeilijke strijd.

Dan had een voormalige voorzitter van de Geldropse bibliotheek een heel andere strijd te voeren: hoe houd ik de jeugd buiten! De doelgroep waar hij zich op richtte was dan ook een heel andere en, naar spoedig bleek, niet door ongestilde leeshonger gedreven. De jongelui kwamen dan ook niet op de, duidelijk op de voordeur aangegeven, openingstijden aanzetten. Zij ontplooiden hun initiatieven bij voorkeur op zaterdagavond, als het lekker rustig was in de bibliotheek. Zij waren ook niet direct geïnteresseerd in de 'Dikke Van Dale' (hoewel deze ook eens op illegale wijze het pand heeft verlaten, zoals wel meer boeken, want niet alle verzamelaars zijn even kapitaalkrachtig), maar meer in het slijk der aarde.

Na een paar bezoeken was de voorzitter het beu. Er moest handelend worden opgetreden. Het was hem niet ontgaan dat de ongewenste bibliotheekgebruikers een zekere regelmaat aan de dag legden en daarop baseerde hij zijn moedig plan. In het gezelschap van zijn zoon en gewapend met een vervaarlijk uitziende knots verschanste hij zich in de bibliotheek. Slechts bijgelicht door een zwak lampje op de achtergrond, wachtte hij gespannen op de dingen die komen zouden. De knots was niet bedoeld om het slecht met eigen recht te vereffenen, maar louter ter zelfverdediging. Je kunt ten slotte nooit weten. Dat de voorzitter zelf de eerste klap zou uitdelen stond voor hem echter als een knots boven water. De strategie was met medeweten van de politie tot stand gekomen, met haar waren ook de consequenties van een onbedoelde, maar niet uit te sluiten fatale klap doorgesproken. Tot opluchting van de voorzitter week de beoogde doelgroep af van de gebruikelijke procedure: er kwam niemand opdagen. Het posten werd daarna toch maar door de sterke arm overgenomen en niet zonder resultaat. Na enige tijd konden de heren in de kraag worden gegrepen. In plaats van met een dreun van de voorzitter, werd hun komst bestraft met een veroordeling tot betaling van een vergoeding van de aangerichte schade. Dat dit de voorzitter achteraf maar zeer ten dele kon bekoren, werd veroorzaakt door het feit dat het verhalen van de schade op de daders meer bleek te gaan kosten dan het zou gaan opleveren. Hoe krijgt men de jeugd de bibliotheek weer in? Er zijn blijkbaar beproefde methodes, maar het is niet waarschijnlijk dat daar de voorkeur van de bibliotheek naar uitgaat.

 

5. DE SPIRAAL

Met het woord bibliotheek is wat raars aan de hand. Het is een woord met twee betekenissen. Het kan duiden op een gebouw waar boeken staan opgesteld die door de gebruikers geleend of ingezien kunnen worden. Maar het kan ook duiden op een collectie boeken die onafhankelijk van welk gebouw dan ook is samengebracht. Een beetje boekenverzamelaar kan in zijn huis een aparte kamer hebben ingericht, waar hij bij tijd en wijle zijn vrienden naar binnen loodst om ze vol trots het resultaat van zijn zwoegen te laten zien. Groot of klein, bijzonder of alledaags, het predikaat bibliotheek is al gauw van toepassing. En of we nu praten over de New York Public Library of de bibliotheek van Lutjebroek (bestaat die?), het zijn allemaal bibliotheken. Boudewijn Büch publiceerde in 1984 een prachtig boek over bibliotheken. Waar de gemiddelde Nederlander zijn vakantie doorbrengt aan de stranden van Zeeland of ronddobbert op het meer van Levico, trok Büch langs plaatsen als Auckland, Weimar, Parijs en Amsterdam (waar zijn eigen bibliotheek is gevestigd) om er bibliotheken te bezoeken.

Het resultaat van die omzwervingen publiceerde hij in het voornoemde boek. Behalve dat het boek voor de liefhebber van het genre een van de mooiste boeken is die er op dit terrein zijn verschenen, vallen er een aantal dingen in op die ook op de bibliotheek van Geldrop van toepassing zijn, of die in Geldrop duizend maal beter zijn aangepakt.

Zo hebben natuurlijk alle bibliotheken te maken met problemen met de collectie. De collectie van de Bibliothèque Nationale in Parijs is zo slecht ontsloten dat niemand er meer een touw aan vast kan knopen; de waardevolste werken moeten er aanwezig zijn, maar niemand weet meer waar. Dat is in Geldrop heel wat beter aangepakt.  De onooglijke Fiji-eilanden beschikken over een bibliotheek waar men de 'Brinkman's cumulatieve catalogus van boeken' blijkt te bezitten, het standaardwerk waarin alle boeken zijn opgenomen die in Nederland worden gepubliceerd. In Geldrop zal men vergeefs zoeken naar de catalogus van de verschenen werken van de Fiji-eilanden.  

Het aanschaffen van boeken, het bewaren van de boeken, het huisvesten van de boeken, behalve dan misschien in Auckland is het in vrijwel alle bibliotheken een probleem; daar maakt de bibliotheek van Geldrop geen uitzondering op.

Het zoeken naar de juiste huisvesting is in Geldrop een haast permanente bron van zorg geweest en hoewel de opening van de nieuwe vestiging in het centrum van Geldrop doet vermoeden dat alle problemen nu definitief zijn opgelost, zal spoedig blijken dat dit allerminst het geval is. Als dat wel het geval was zou Geldrop een van de eerste uitzonderingen op die regel zijn. De Geldropse bibliotheek, de collectie, heeft vanaf haar oprichting een tocht gemaakt door het centrum van Geldrop. Als men op een kaart een lijn zou trekken langs alle plekken waar die collectie gehuisvest is geweest dan ziet men het patroon van een spiraal. Een spiraal die begint in het gebouw van de St.-Vincentiusvereniging aan de Langstraat en die zal blijken te gaan over een pad dat geplaveid is met ruimtegebrek, achterlijkheid, vrome wensen, mooie beloften en uiteindelijk een perspectief. Met 3500 boeken, waarvan de in de oorlog verschroeide ruggen netjes waren weggemoffeld achter zwarte kaften, startte de uitlening in de Langstraat. Het betrof hier een gesloten uitlening, hetgeen betekende dat de gebruikers netjes achter een toonbank de boeken konden bekijken die de bibliothecaresse in grote stapels uit de kasten te voorschijn toverde. Alles wat niet meeging kon weer worden teruggezet. Voor lezers die al heel wat hadden doorgewerkt betekende dat heel wat doorbladeren, voor de bibliothecaresse heel wat sjouwwerk. Op deze manier kon die bibliothecaresse overigens wel een oogje in het zeil houden; een boek dat niet geschikt werd geacht voor de lezer aan de balie kwam helemaal de kast niet uit.

De eerste verbouwing vond al in 1950 plaats. Het had nog niet zoveel om het lijf, de timmerman was zo klaar met het wandje en wat boekenrekken, maar de toon van een haast nimmer eindigende hak- en breekgeschiedenis was gezet. Ondanks de geringe ingreep kwam de heer Greve, rijksinspecteur van het Openbare-Bibliotheekwezen in Nederland, toegesneld om het een en ander te openen.

In de jaren die volgden op deze heugelijke ceremonie kwam de hamer nog regelmatig uit de kast. maar al spoedig bleek dat niet voldoende. Nadat men vergeefs had gezocht naar een plek waar men een bibliotheek kon bouwen, zoals men dat in Oldenzaal had gezien, daar waar op de fundamenten van een oude fabriek een nieuwe bibliotheek verrees, kocht men het pand van de apotheek van Van Wylick.

Een deel van het pand was nog niet beschikbaar omdat, in verband met de woningnood, de familie Hoogers er woonde. Toch kon in oktober 1956 de suisse van de Brigidakerk de van de gemeente geleende bakfiets bestijgen om de bibliotheek te verhuizen van het 50 m2 tellende Vincentiusgebouw naar het 100 m2 tellende nieuwe onderkomen. Wat een luxe! Ditmaal was het de burgemeester die het lint mocht doorknippen. Nadat twee jaar later de familie Hoogers was vertrokken kon de hamer weer uit de kast om het hele pand in bezit te nemen, er bleek zelfs plaats voor een bescheiden leeszaaltje. Dat leverde overigens ook nog een verhoging van de rijks- en gemeen-telijke subsidie op.

Wie meer koopt dan dat hij weggooit zal vroeg of laat de deur niet meer in kunnen. Bij de bibliotheek kwam dat moment altijd vroeg. Al weer in 1961 beginnen de voegen van de bibliotheek te kraken. Het gekraak werd bijna overstemd door het gekraak der hersenen, bezig met het zoeken naar een oplossing van het probleem. Waren alle plannen die links en rechts werden bedacht uitgevoerd, dan stond het centrum van Geldrop nu vol met bibliotheekpanden. Bezoeken van bouwcommissies, reizen naar vergelijkbare bibliotheken, woeste plannen van bestuursleden en architecten, verbouw, nieuwbouw, tot vervelens toe kunnen de kolommen worden gevuld. Op de achtergrond loerde daarbij de rijksinspectie. Het pand dat de Openbare Bibliotheek Geldrop huisvestte kon in de ogen van de rijksinspectie geen genade vinden en men spoorde het bestuur aan iets te ondernemen, anders zou het met de rijkssubsidie nog wel eens heel verkeerd kunnen aflopen.

Dat zwaard van Damocles bleef aan zijn zijden draadje hangen, omdat het bestuur van de bibliotheek steeds met de mooiste plannen op de proppen kon komen. Plannen waarvan er niet één werd uitgevoerd; noch een mooie bibliotheek aan de Mierloseweg, noch iets in combinatie met een cultureel centrum op de Heuvel. En het pakhuis van de firma Van den Heuvel was in de jaren zestig al zo vervallen dat ook daar geen sprake kon zijn van huisvesting.

Het gekraak in de voegen verstomde in 1968. In plaats van de gedroomde nieuwbouw werd de intrek genomen in het pand van de NV Eijken in wat later de Wielstraat ging heten. Ondanks het feit dat er met dit gebouw van alles mis was, was er de beschikking over 400 m2 vloeroppervlakte en had het ontegenzeggelijk sfeer. Ook voor Geldrop brak nu het tijdperk van de open uitlening aan. Hoewel dat voor sommigen wel even wennen was mocht het publiek zelf in de kasten gaan snuffelen. Er waren heel wat gebruikers die veel liever door de bibliothecaresse aan de balie geholpen werden. Dat probleem werd opgelost door te werken met wat men toen met een indrukwekkende term readers advisors aanduidde.

Verhuizing of geen verhuizing, het maken van mooie plannen ging in Geldrop gewoon door en de (voor)hamer bleef een nuttig instrument bij het gevecht om meer kastruimte voor het steeds wassende aantal boeken. Tot 1974 heeft het tijdperk Wielstraat geduurd.

Toen was het de beurt aan commissaris van de koningin Jan van der Harten om het lint door te knippen.

Hij mocht dat doen in de nieuwe vestiging van de bibliotheek op de eerste en tweede etage van Heuvel 31, het Heuvelplan. Men had er grote verwachtingen van. Nadat talloze plannen in de vuilnisbak waren verdwenen koos de gemeente Geldrop voor een plan dat het 'hart van Geldrop' aan waarde moest doen winnen. Ingeklemd tussen winkels lag de bibliotheek te profiteren van de stromen voetgangers die het aangename met het nuttige zouden komen verenigen.

En weer was het een stukje groter en weer zou snel blijken dat later bij bibliotheken vroeger komt dan de plannenmakers denken. Was het bibliotheekwerk in de eerste jaren van het bestaan van de Geldropse bibliotheek nog een zaak voor enkelingen, met de veranderingen in de maatschappij en vooral in het onderwijs en met name met de komst van de Wet op het Openbare Bibliotheekwerk in 1975 werd het een zaak voor velen. Vooral de contributievrijdom voor de jeugd tot 18 jaar zorgde voor een enorme toeloop van leden. Ook al was de bibliotheek op de Heuvel zestien keer zo groot als die waarin men begon, nieuwe hartekreten en nieuwe plannen lieten niet lang op zich wachten. En ook het merendeel van die plannen verdween weer in de al zo overvolle vuilnisbak.

De laatste, of laten we voorzichtigheidshalve zeggen de voorlopig laatste krul in de spiraal is in 1993 gemaakt. Centraler dan nu kan een bibliotheek niet liggen. Aan het einde van de jaren tachtig werd langzaam duidelijk dat er zicht kwam op een huisvesting een stad als Geldrop waardig.

Dat daar nog heel wat strijd aan vooraf is gegaan moge in het licht van de geschiedenis van de huisvesting van de bibliotheek niemand verbazen. De 900 m2 die de bibliotheek ter beschikking had werd in toenemende mate te krap. Niet alleen de toename van het aantal leden en het aantal boeken was daar debet aan, in de loop van de jaren tachtig is ook een veel grotere diversiteit aan media de bibliotheek komen bevolken. De compact disc en de computer hebben hun intrede gedaan en die moesten weer tussen de dicht op elkaar gepropte kasten worden geplaatst. Op 13 juni 1991 klonk vanachter de veel te enge balie van de bibliotheek de hartverscheurende laatste oproep van directeur Bert Vermeer: "NU JA OF NEE TEGEN FATSOENLIJKE BIBLIOTHEEK!"

Een vergelijkbare gemeente bezit een bibliotheek met een oppervlakte van 1500 m2, dus van een luxe probleem kon volgens hem geen sprake zijn. Uiteindelijk heeft de gemeente de bibliotheek, die zij al uit het nieuw te realiseren plan op de Heuvel had weggepoetst, neergezet.

Boudewijn Büch is vaak onderweg. Of hij zijn vakanties nog gebruikt om indrukwekkende bibliotheken te bezoeken is niet zeker en of hij op een van die vakanties Geldrop zal aandoen is niet erg waarschijnlijk, al zal dat nu even niet aan de kwaliteit van de bibliotheek liggen. Mocht hij over niet al te lange tijd toch komen dan is het zeer denkbaar dat hem gevraagd wordt om de hamer te hanteren teneinde er nog een plankje bij te timmeren, want het is niet waarschijnlijk dat wat er nu staat voor de eeuwigheid toereikend zal blijken te zijn.

 

6. VAN DIE BLAUWE RUGGEN, U WEET WEL

"Ze hadden allemaal van die blauwe ruggen, u weet wel. En het waren er een heleboel. U kent ze toch wel. Ze gingen allemaal over die familie die naar Australië was geëmigreerd, dat weet u toch wel! Het eerste deel ging over dat emigreren en daarna hoe ze kinderen kregen en hoe die weer trouwden, zo mooi beschreven allemaal. Ze maakten daar van alles mee en zo prachtig beschreven, u kent ze toch wel? En die prachtige natuurbeschrijvingen, het was net of je er zelf geweest was. Hoe die moeder doodging was nog wel het mooiste, daar heb ik bij zitten huilen, tranen met tuiten. Van die blauwe ruggen, ik weet niet meer hoe ze heten, maar u moet ze kennen, ze staan bij u in de bibliotheek, want daar heb ik ze vandaan gesleept. Kent u ze echt niet? Hoe is het mogelijk!" De bibliothecaris kent ze echt niet en staat er een beetje gegeneerd bij te kijken. Hoe moet hij heel de collectie ook uit zijn hoofd kennen? En hij heeft de boeken ook niet allemaal gelezen voor hij ze aanschafte voor de bibliotheek. Dat kon in het begin misschien nog net, maar dat was al heel vlug afgelopen. De collectie van de bibliotheek, dat is het natuurlijk waar het allemaal om draait. Dan mag het gebouw goed of slecht zijn, mooi of lelijk, midden in het centrum liggen of weggeduwd zijn in een achterafstraatje, de doelstelling mag nog zo mooi geformuleerd zijn en het personeel nog zo vriendelijk en bekwaam, met de collectie valt of staat de bibliotheek. Maar die collectie stond er bij de start van de bibliotheek niet zo florissant bij. De boedel die werd overgenomen van de St.-Vincentiusvereniging was wel netjes ingekaft, maar over de kwaliteit was menig commissielid het eens: dat was niet veel soeps. Leesvoer was het en niet meer, wild-westverhalen en detectives, daar kon de doelstelling niet mee worden waargemaakt. Nu is het samenstellen van een afgewogen collectie in een openbare bibliotheek niet de eenvoudigste zaak. Hoewel de boekenmarkt na de oorlog nog relatief overzichtelijk was, was het voor iedere bibliothecaris een heidens karwei om uit het aanbod te kiezen. Dit probleem is er uiteraard een van alle tijden. Kiezen moet omdat het budget natuurlijk niet toereikend is om alles wat op het eerste gezicht interessant lijkt aan te schaffen. Daarnaast heeft iedere bibliotheek te maken met de signatuur van de bibliotheek. De Geldropse bibliotheek wilde een collectie samenstellen die in overeenstemming was met de uitgangspunten en dat betekende dat er een heleboel titels niet in aanmerking kwamen voor plaatsing in de bibliotheek, omdat ze op een of andere wijze strijdig waren met de katholieke signatuur. De bibliothecarissen van katholieke bibliotheken werden bij hun moeilijke arbeid gelukkig te hulp geschoten door een organisatie die reeds voor de oorlog was ontstaan: de IDIL. Paul Schneiders gaat in zijn in 1990 gepubliceerde geschiedenis van de openbare bibliotheek in Nederland, 'Lezen voor iedereen', uitvoerig in op deze ‘Informatiedienst Inzake Lectuur’. De kerk had te waken over de geestelijke gezondheid van haar lidmaten en had daartoe de Index en de Kerkelijke Boekenwet in het leven geroepen. Deze twee instrumenten bevatten richtlijnen zoals het verbod op boeken die de goede zeden aanrandden, de geestelijkheid bespotten, die duel, zelfmoord of echtscheiding als geoorloofd behandelden. Een apart, snel werkend instrument daarbij was de in 1937 opgerichte IDIL. Alle in Nederland op de markt komende boeken en de belangrijkste Vlaamse werken werden met een katholiek oog gerecenseerd en    ll00    instellingen namen de recensies af. Twee keer per maand kwamen de recensies binnen en voor spoedgevallen werden zelfs telegrafische mededelingen verspreid waardoor bijvoorbeeld reeds één dag na verschijning gewaarschuwd kon worden voor Jan de Hartogs 'Gods Geuzen'. Met een ingenieus systeem van morele kwalificaties en tekens werden de boeken in kaart gebracht. Zo konden boeken 'verboden lectuur' zijn, zoals de boeken die op de kerkelijke index voorkwamen, 'streng voorbehouden', dat wil zeggen dat ze slechts bij uitzondering om gegronde redenen door welgevormde rijpere lezers gelezen mochten worden, 'voorbehouden', die mochten ondanks zekere passages wel, en 'lectuur voor volwassenen', dat was prima. Verder werd er een hele reeks tekens gebruikt die aangaven dat een boek bijvoorbeeld 'storend humanistisch', 'antiklerikaal', 'joods' of juist in de 'katholieke geest' geschreven was. Het behoeft uiteraard geen betoog dat de lezers die boeken die eigenlijk niet mochten, juist het liefst op het nachtkastje hadden liggen. Dat ook de Geldropse openbare bibliotheek terdege rekening hield met de oordelen van de IDIL moge blijken uit de catalogus van de 'Eerste Geldropsche Erkende Leesbibliotheek De Egel'. Deze catalogus van de particuliere bibliotheek van de heer Sprengers brengt een mooi staaltje van bedrijfsspionage aan het licht. De catalogus bevat een uitgebreide lijst van het bezit van deze particuliere bibliotheek en is door een medewerker van de openbare bibliotheek duchtig onder handen genomen. Met een potloodje heeft de medewerker de lijst doorgewerkt en heeft bij alle boeken die bekend voorkwamen de code van de IDIL geplaatst. Met een paars potlood zijn de titels gemarkeerd die of op de Index voorkwamen, of die in de rubriek 'streng voorbehouden' voorkwamen. De boeken van Honoré de Balzac konden in de ogen van de kerkelijke macht geen genade vinden, hetgeen ook gold voor het werk van Flaubert, Heijermans, Jef Last en het boek 'Met liefde geladen' van C. Vautel. Het werk van Courths-Mahler daarentegen kon geen kwaad, daar kon de medewerker met een zwierig handschrift 'goed' bij kwijt. Het behoeft geen betoog dat lezers die wat wilden meemaken er goed aan deden bij 'De Egel' te rade te gaan. En dan hadden ze bij 'De Egel' niet eens het werk van Zola in huis, anders zou één paars potloodje niet genoeg zijn geweest om de verontwaardiging en de waarschuwingen in beeld te brengen. Deze bevoogdende houding klinkt de moderne lezer nogal karikaturaal in de oren, maar zij was in een tijd die doortrokken was van kerk en religie in eigen kring nauwelijks omstreden. Schrijvers als W.F. Hermans trokken uiteraard furieus ten strijde tegen het "rooms-katholieke halfondergrondse culturele terreurorgaan, dat zich toelegt op het geraffineerd saboteren van de wettige vrijheden". Maar die hoorden dan ook thuis in het andere kamp. Toch hadden bibliothecarissen met de IDIL een instrument in handen waarmee de collectie op een hoger plan getild kon worden. Of dat genoeg was om de rijksinspecteur tevreden te stellen was nog maar helemaal de vraag. Als de heer Zwier op bezoek kwam stonden de harten even stil. Over collectie, huisvesting en personeelsbestand was hij over het algemeen niet erg te spreken. In de jaren zestig echter waren voor de IDIL de dagen geteld. De revolutie die de hele samenleving moderniseerde ging niet aan de katholieken voorbij en de IDIL werd een anachronisme. Per l januari 1971 viel het doek en werd de dienst opgenomen in de ID (Informatie- en Documentatiedienst voor Leeszalen en Openbare Bibliotheken), die nu onder de naam LID (Lectuur Informatie Dienst) als centrale dienst van het NBLC voor aanschafinformatie zorgt. De aanschafinformatie vormde voor directrice Jet Kerstjens elke week een bron van genot. Tweehonderd recensies kwamen gemiddeld per week de bibliotheek binnen en hoewel het een heidens karwei was om die allemaal door te nemen en te toetsen aan de reeds aanwezige collectie, stelden ze haar in staat om een enorme dot kennis op te doen. Over alle mogelijke onderwerpen werden boeken aangeboden en alleen al het lezen van de recensies bood iemand de gelegenheid om erachter te komen wat er in de wereld te koop was. Om de medewerkers op de hoogte te houden werden er regelmatig boekbesprekingen georganiseerd, zodat ook zij wisten wat er in de wereld en de bibliotheek gebeurde. Omdat het dagelijkse werk haar te veel in beslag nam moesten de recensies mee naar huis om daar doorgenomen te worden, maar men kan zich na het voorafgaande vreselijker dingen voorstellen. Doch tussen recensies lezen en boeken kopen zit een wereld van verschil. De hele geschiedenis van de Geldropse bibliotheek is doortrokken van de ijzeren wet: "geen geld, geen Zwitsers (boeken in dit geval)". Wat moest was vanaf 1976 duidelijk. In dat jaar werd de landelijke normering van het openbare-bibliotheekwerk vastgesteld als uitvloeisel van de, in 1975 ingevoerde, bibliotheekwet. Gestreefd moest worden naar een collectie, een huisvesting, openingstijden, een personeelsbezetting en een rechtspositie van het personeel conform vooraf vastgestelde normen. Het een en ander moest binnen vijftien jaar worden gerealiseerd. Wat ontbrak was ook duidelijk, of werd op onaangename wijze door de rijksinspectie duidelijk gemaakt. Ondanks, of juist dankzij IDIL en LID gaapten er grote gaten in de collectie en was het materiaal dat wel voorhanden was sterk verouderd of niet goed genoeg. Dat gold vooral voor de studieafdeling. Wat nodig was moge duidelijk zijn: geld! Dat geld moest komen van de gemeente Geldrop, om daarmee de collectie te kunnen saneren en uit te breiden. Daartoe werd bij de gemeente een extra subsidie aangevraagd. Hoewel de gemeente er even diep over na moest denken kwam het er. In 1981 en in 1982 kreeg de bibliotheek de beschikking over f 45.000,- extra, bovenop het normale boekenbudget, om de collectie wat op te kalefateren.

In 1985 werd opnieuw een extra bedrag ter beschikking gesteld, nu van f 47.200,-. Dit bedrag werd voor een belangrijk deel besteed aan de aanschaf van geluidscassettes en diaseries.

Ondanks deze impulsen was en is het budget voor boeken en andere materialen minimaal. Hoe vreemd dat misschien ook klinkt, het budget is steeds de sluitpost van de begroting geweest. Het begint wat weg te krijgen van de 'nieuwe Franse keuken'. Het restaurant kan haast niet chicer, maar er komt steeds minder op je bord. In 1983 beschikte de bibliotheek over een boekenbudget van f 110.000,-. In 1993 is dat nauwelijks nog f 100.000,-. Welk huishouden zou nu nog rond kunnen komen met een huishoudbudget uit 1983? Met de steeds stijgende prijzen van boeken in het achterhoofd is het niet moeilijk vast te stellen dat, bij ongewijzigde middelen, de collectie wel achteruit moet hollen. Er zal opnieuw bij de gemeente moeten worden aangeklopt en dat niet voor een eenmalige bijdrage, maar voor een structurele verhoging van het budget. Ook met behulp van de invoering van leengeld wil de bibliotheek proberen het budget op te krikken.

Bij afnemende middelen en een toenemend aanbod van boeken en andere media zal de keuze alleen maar moeilijker worden. Steeds vaker zal ook gekeken moeten worden wat andere bibliotheken kunnen bieden. Gelukkig kent Nederland een goed georganiseerd netwerk van bibliotheken waarop men terug kan vallen. Het huidige aanschafbeleid van de bibliotheek is sterk gericht op de vraag. Ook dat is een spectaculaire verandering die zich in de loop van de geschiedenis heeft afgespeeld. De bibliothecaris bepaalt niet meer wat goed is voor zijn lezers, maar de lezer bepaalt wat er in de bibliotheek terechtkomt (al wordt voor de pomografie nog wel een uitzondering gemaakt). Maar als de subsidiegever niet uitkijkt wordt het toch nog mogelijk dat de bibliothecaris al de boeken in zijn bibliotheek zelf gelezen heeft en hoeft hij niet meer bedremmeld te kijken als een lezer hem naar 'die blauwe ruggen' vraagt.

 

ZO ZIT DAT (OVER CIJFERS EN LETTERS)

 

 

KALENDARIUM

 

25 juni 1949                Eerste vergadering van de initiatiefnemers.

 

16 december 1949      Oprichting bij notariële akte van de R.K. Openbare Uitleen Bibliotheek. Start met 1800 boeken, afgestaan door de St.-Vincentius-vereniging.

 

20 december 1949     Eerste bestuursvergadering. Mevrouw Waters wordt belast met de dagelijkse leiding.

 

9 september 1950      Officiële opening van de bibliotheek in het gebouw van de St.-Vincentiusvereniging door dr. H.E. Greve, rijksinspecteur van het Openbare-Bibliotheekwezen.

 

26 augustus 1954        Royement van de penningmeester door het Algemeen Bestuur. De heer Luypen neemt de functie over, nadat een administrateur de boekhouding heeft geordend.

 

10 november 1956       Verhuizing naar de Heuvel 11-12, de voormalige apotheek Van Wylick, gekocht met een hypotheek van f 15.000,-.  

 

21 december 1956        Start van de boekenuitleen in de wijken Skandia en Braakhuizen door het departement Geldrop van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, onder verantwoordelijkheid van een bibliotheekcommissie.  

 

17 april 1957                  Wegens aantoonbaar succes krijgt de Nutsbibliotheek een officiële status.  

 

28 augustus 1957           Verhuizing van de Nutsbibliotheek naar de Nuts-lagere-school in de Griendstraat.

 

15 september 1958         Opening van de leeszaal in het tot dat moment nog verhuurde pand Heuvel 11. Omzetting van de R.K. Openbare Uitleen Bibliotheek in een R.K. Openbare Leeszaal en Bibliotheek.

 

1961                                Verhuizing van de Nutsbibliotheek naar de Nuts-lagere-school aan de Beneden Beekloop.  

 

1 januari 1969                 Verhuizing van de R.K. OLB naar het pand van de N.V. Eijken, Heuvel 8, later gewijzigd in Wielstraat 25. Opstelling in een open uitlening                              

 

31 december 1970           Fusie Stichting R.K. Openbare Leeszaal en Bibliotheek met de Stichting Algemene Openbare Bibliotheek van het departement Geldrop van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen.

 

24 mei 1974                      Verhuizing van de centrale bibliotheek naar het winkelcentrum op de Heuvel.  

 

1 juli 1975                         Invoering van de Wet op het Openbare Bibliotheekwerk, met onder andere contributievrijdom voor leners tot 18 jaar.

 

1976                                  Invoering van de landelijke normeringen voor collectie, huisvesting, personeelsbezetting en rechtspositie. Normeringen binnen 15 jaar te bereiken.

 

1 september 1977              Gemeenten met minder dan 30.000 inwoners moeten een overeenkomst van dienstverlening aangaan met de Provinciale Bibliotheekcentrale. Geldrop vraagt ontheffing aan.

 

23 mei 1978                        Verlening ontheffing.

 

1978                                    Aanvraag voor extra saneringsgelden.

 

1 september 1983               Jet Kerstjens gaat na een dienstverband van 32 jaar in de VUT. Bert Vermeer wordt de nieuwe directeur.

 

1985                                     Start van de automatisering.

 

1991                                     Sluiting jeugdfilialen Coevering en Zesgehuchten. Start school-bibliotheekwerk. Opening van de nieuwe huisvesting op de Heuvel.  

 

Ga terug