De gemeentehuizen van Leende

Heemkronijk jaar:1991, jaargang:30, nummer:1/2, pag:3 -63

DE GEMEENTEHUIZEN VAN LEENDE

door: J.J.F. de Waal

 

Leende heeft in zijn geschiedenis eigenlijk maar twee echte gemeentehuizen gekend. Het eerste is in 1870 aanbesteed, in 1871 in gebruik genomen en in 1945 door brand verwoest. Het tweede is in 1956 aanbesteed, in 1957 in gebruik genomen, in 1958 officieel geopend en in de periode 1990-1991 verbouwd en uitgebreid.

Met deze gemeentehuizen worden de representatieve gebouwen bedoeld die als bestuurlijke en ambtelijke centra tot stand zijn gekomen nadat Leende in 1810 een zelfstandige gemeente was geworden. Nog andere ruimten en gebouwen hebben sinds dat jaar als gemeentehuis dienst gedaan, dikwijls onder de naam van raadkamer en raadhuis. Voor het eerste permanente onderkomen werd in 1810 of 1811 een schuurtje naast de onderwijzerswoning opgeknapt. De onderwijzer had het eerder als een soort natuur-kundelokaal in gebruik. Het tweede gemeentehuis, dat door verbouwing en uitbreiding onherkenbaar is veranderd, gaat in 1991 een nieuw leven tegemoet.

Nu het zover is, volgt hier de geschiedenis van de plaatsen waar de Leendse bestuurders en ambtenaren in de loop van de tijd hun werk hebben verricht. De periode na 1958 komt slechts kort ter sprake.      

 

 

1. DE  RAADKAMER  (1810 of 1811-1870)

Vroegste vergaderplaatsen.

Voordat Leende door een Keizerlijk Decreet van 14 mei 1810 een afzonderlijke gemeente werd, was het een dorp met een beperkte zelfstandigheid. Het maakte eeuwenlang deel uit van de heerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten. De eigenaar van het kasteel in Heeze oefende er zijn heerlijk (d.w.z. van een heer) gezag uit. In het koor van de kapel in Heeze beraadslaagde de schepenbank als het bestuurlijk en rechterlijk college van de gehele heerlijkheid. De periode van 1795, toen de Bataafse Republiek begon, tot 1810, toen ons land bij het Franse keizerrijk werd ingelijfd, was een tijd van veel veranderingen. Zo werden In 1798 de heerlijke rechten officieel afgeschaft.

Elk van de drie dorpen had ook zijn eigen administratie. Leende werd in de periode van de heerlijkheid door schepenen en borgemeesters bestuurd, die samen de regenten heetten. Vergaderden deze regenten met de kerk- en armmeesters, dan sprak men van het corpus van Leende. Destijds zal het dorpsbestuur, dat wil zeggen de regenten of het corpus, regelmatig bij een schepen of borgemeester thuis hebben vergaderd. Dikwijls was daar tevens een café of herberg. Aanvankelijk hielden ze hun bijeenkomsten misschien zelfs in de buitenlucht onder een lindeboom, op het kerkhof of in de parochiekerk. Dat was ook elders wel gebruikelijk.

Het koor van de Leendse kerk heeft in ieder geval als raadkamer dienst gedaan. Nadat de protestanten in 1648 het gebruik van de kerk van de katholieken hadden overgenomen, werd in de eerste helft van de achttiende  eeuw een houten zoldering in het priesterkoor aangebracht. Vervolgens is het koor van de rest van het kerkinterieur gescheiden door het dicht te timmeren. De aldus ontstane afzonderlijke ruimte verhuurden de kerkmeesters tot 1786 aan het dorpsbestuur van Leende als raadkamer. Men had het koor voor de diensten toch niet nodig.

Misschien is daarna een vertrek in het huis van Adriaan Pompen in Leende gehuurd om er te vergaderen, zoals bijvoorbeeld in 1792 gebeurde. De huur bedroeg toen zes gulden per jaar. Adriaan Pompen was enige tijd schepen in Leende. Op 16 maart 1798 kocht hij de gronden van de abdij van Averbode die gelegen waren in Sterksel. In 1810 betaalde het dorpsbestuur eveneens zes gulden aan de weduwe van Wouter van Gaal "voor een jaar huur van een kamer, gebruikt wordende voor een Raadkamer". De stook- en lichtkosten bedroegen drieëneenhalve gulden.  

Voordat Leende een zelfstandige gemeente werd, hield een in Heeze wonende secretaris de dorpsadministratie bij. Dat deed hij voor alle drie de dorpen van de heerlijkheid. Vermoedelijk zijn de schriftelijke bescheiden van het dorpsbestuur van Leende uit die tijd bewaard in Heeze in het huis van de secretaris of in de kapel.

Ruimte voor de "gemeentensaangelegenheden"

Toen de vroegere heerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten op 14 mei 1810 in drie zelfstandige gemeenten uiteenviel, werd W. Nieuwenhuizen maire van Leende. (Tijdens de inlijving van ons land bij het Franse keizerrijk, van 1810 tot 1813, werd de burgemeester hier maire genoemd.) Nieuwenhuizen was tevens dorpsonderwijzer, opvolger van de in 1807 overleden H. Pijpers. In feite zou Leende pas op 1 januari 1811 bij het ingaan van de Franse wetgeving in ons land zelfstandig worden. Volgens een rapport van 10 augustus 1822 door N. Wijnants, dat hierna nog ter sprake komt, kreeg het nieuwe gemeentebestuur als gevolg van de gewijzigde situatie behoefte aan een ruimte "om de gemeentensaangelegenheden daarin te bergen en de civiele staten daarin te houden". Het oog viel toen op een verwaarloosd, ongebruikt gebouwtje in het midden van het dorp. Het stond tegen het huis van de onderwijzer, wiens voorganger daar destijds "zijne natuurkundige werken verrichte". Er bevond zich bovendien een apart lokaal in. De bouwval werd opgeknapt en van nieuwe ramen met blinden aan de buitenkant voorzien. Maire-onderwijzer W. Nieuwenhuizen kon tevreden zijn. Zowel voor zijn bemoeienis met de gemeentelijke administratie als voor zijn werk in de achter zijn huis liggende school hoefde hij niet ver de deur uit. Het is door gebrek aan gegevens moeilijk te achterhalen of de ruimte voor de gemeentelijke administratie in 1810, dan wel in 1811 gereedkwam. De dorpsrekening van 1810 vermeldt een betaling van een gulden en zestien stuivers aan timmerman Willem van Laarhoven "wegens gedane arbeid en verschot aan het schoolhuys en prison".  Misschien diende het hok naast de onderwijzerswoning behalve voor een soort natuurkundelokaal ook voor "prison" of arrestantencel, die in 1810 werd verbouwd.

Tussen de bijlagen van de gemeenterekening van 1811 zit een nota van timmerman T. van Laarhoven. Deze blijkt onder andere van 7 tot 13 januari in opdracht van de maire "aan het affeksiebuert gewerkt" te hebben. Vermoedelijk bedoelde hij daarmee het "affichebord" of aanplakbord. Het gebouwtje naast de onder-wijzerswoning kan in januari 1811 zijn verbouwd tot ruimte voor de gemeenteadministratie.

W. Nieuwenhuizen zou maar tot 31 mei 1811 maire blijven. Hij werd in 1811 afgezet. Districtsschout mr. C.F. Wesselman in Helmond schreef hierover op 24 -12-1825 aan Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant: “In 1810 wierd de schoolmeester Nieuwen-huizen tot maire benoemd, die als een despoot wilde regeren, doch naderhand door den prefect wegens schurkerij in materie van conscriptie is afgezet. Zijn opvolgen was een zekere Clephas, het onnozelste schepsel dat ik ooit ontmoet heb”. Rijksarchief in Noord-Brabant, ’s-Hertogenbosch. Archief van het Prov. Best. van N.-B¸ 1814-1920, oud inv.nr. 6211)

Hij wordt op 15 juni 1811 door C. Notten opgevolgd. Deze oefende zijn functie slechts tot 28 maart 1812 uit, waarna J.B. Clephas maire van Leende werd. Nieuwenhuizen was na zijn aftreden als maire wel onderwijzer gebleven, maar werd op 30 januari 1813 uit die betrekking ontslagen wegens wangedrag: “Que le sr. Nieuwen-huisen, instituteur dans la commune de Leende, a perdre par inconduite & immoralité la confiance du maire & des habitans de cette mairie".

J.B. Clephas kreeg van hogerhand opdracht de school te sluiten, totdat Th. van Ginkel uit Heeze op 10 februari 1813 tot nieuwe onderwijzer kon worden benoemd. Clephas had bij zijn aantreden als maire de gemeentelijke administratie naar zijn eigen woning overgebracht. Ook hield hij de raadsvergaderingen bij zich thuis. Hij was tevens herbergier en zowel de verhuur van een ruimte aan de gemeente om er raadsvergaderingen te houden als de verteringen tijdens de vergaderingen betekenden natuurlijk een welkome bron van inkomsten voor hem. Het aan de onderwijzerswoning grenzende opgeknapte vertrek, dat leeg gekomen was, werd door onderwijzer Th. van Ginkel stilzwijgend voor persoonlijke doeleinden gebruikt.

Op den duur wensten de andere leden van de gemeenteraad niet langer te vergaderen in het huis of de herberg van de burgemeester. Het gemeentebestuur besloot de oostelijke wand van het eerder genoemde gebouwtje naast de onderwijzerswoning af te laten breken en in plaats daarvan een nieuwe raadzaal aan de onderwijzerswoning vast te laten bouwen. Beide zouden onder hetzelfde dak komen. Het gemeentebestuur besloot tegelijkertijd het huis van de onderwijzer en het schoolgebouw grondig te laten herstellen en verbeteren. De tekening, het bestek nu de onkosten-begroting a fl. 537,17 van bouwmeester Van Driel werden op 17 september 1816 door Gedeputeerde Staten goedgekeurd. Het werk kwam nog in hetzelfde jaar gereed.

 

Raadkamer annex onderwijzerswoning annex school

Voordat het gemeentebestuur tot de nieuwbouw, reparatie en verbetering had besloten, was de onderwijzer al over de erbarmelijke toestand van zijn huis gaan klagen bij de burgemeester en vervolgens in januari 1816 bij de arrondissementscommissaris in Eindhoven. De laatste was mr. C.F. Wesselman, die overigens geen hoge pet op had van burgemeester J.B. Clephas. Wesselman typeerde Clephas in 1814 als "een kwast die nergens eenig denkbeeld van heeft". (Deze arrondissementscommissarissen (sinds 1819 districtsschouten en van 1825 tot 1850, het jaar dat hun functie werd opgeheven, districtscommissarissen geheten) waren toezichthouders en adviseurs. Zij rapporteerden over de plattelandsgemeenten aan het provinciaal bestuur.)

De arrondissementscommissaris maakte de onderwijzer duidelijk dat de gemeentelijke financiën geen reparatie toelieten. Wesselman schreef op 22 januari 1816 over de kwestie ook een brief aan de Leendse burgemeester. Daarin verzocht hij de burgemeester met de raad te bespreken of de vroegere pastorie, die eigendom van de gemeente was, niet als onderwijzerswoning en school kon worden gebruikt. De in slechte staat verkerende onderwijzerswoning met school in de kom van het dorp kon dan worden verkocht. Zo hoefde de gemeente  de pastorie niet langer te verhuren.

De burgemeester antwoordde op 29 januari 1816 dat de pastorie voor onderwijzerswoning annex school te klein zou zijn en ongunstiger lag. Beter leek het daarentegen de pastorie te verkopen en de bestaande slechte onderwijzerswoning en school met een gedeelte van het geld van de verkochte pastorie in goede staat te brengen. Bovendien kon dan aan de onderwijzerswoning een nieuwe raadkamer worden vastgebouwd, "waarvoor men nu jaarlijks een vertrek huuren moet".

De nieuwbouw van de raadkamer met de reparatie en verbetering van de onderwijzerswoning en school werden op 30 september 1816 door het gemeentebestuur openbaar aanbesteed, eerst in drie percelen, daarna in massa. Dat wil zeggen: de drie percelen of onderdelen door onderaannemers, de massa of het geheel door een hoofdaannemer. De minste inschrijvers, allen Leendenaren, waren: timmerman J. Daans, fl. 125,- voor het metselen; timmerman Th. van Laarhoven, fl. 364,- voor het timmeren; landbouwer A. Pompen, fl. 42,- voor het schilderen; ten slotte timmerman F. van Laarhoven, fl. 495,- voor het werk in massa.

Het metselwerk bestond vooral in het metselen van een nieuwe muur aan de zuidzijde, de straatzijde, van de raadkamer en een nieuw geveltje aan de westzijde; verder in het maken van een pannendak boven de raadkamer en deels boven het onderwijzers-huis. Het timmerwerk bestond vooral in het timmeren en leveren van twee nieuwe schuifkozijnen voor de zuidelijke muur van de raadkamer aan de straatzijde, plus een deurkozijn voor de buiten-deur in de westgevel; voorts in het leggen van een planken vloer daarbinnen, het maken van een zolder op de raadkamer, het gedeeltelijk vernieuwen van de zolder boven het onderwijzershuis en het maken van een nieuw strooien dak boven de elf lagen pannen op hetzelfde huis. In de westgevel kwam alleen een buitendeur. De noordzijde, de achterwand, van de raadkamer had geen raam of deur, terwijl de oostelijke wand de scheiding vormde tussen de nieuwe raadkamer en een kamertje van de onderwijzerswoning. Dit kamertje omvatte voor een deel het destijds voor W. Nieuwenhuizen opgeknapte en nu weer afgebroken schuurtje of hok dat hij voor de "gemeentens-aangelegenheden" als maire nodig had. Door tussendeuren stond het kamertje in verbinding met de raadkamer en de gang van de onderwijzerswoning. De binnenmaten van de nieuwe raadkamer bedroegen 13 bij 14,75 Rijnlandse voet (1 Rijnlandse voet = 0,3139 m). Het ging dus om een vertrek van ongeveer 19 vierkante meter.

 

Van Driels nog bestaande getekende plattegrond van de raadkamer annex onderwijzerswoning annex school geeft een duidelijke indeling van het complex (zie bladzijde 13).De voorgevel van de onderwijzerswoning, die op de tekening ten onrechte de zuidgevel is genoemd, stond naar het zuidoosten aan de huidige Dorpstraat tegenover de kop of het begin van de huidige Julianastraat. De raadkamer bevond zich zuidelijk tegen de onderwijzerswoning met de daarachter liggende school.

 

Onenigheid over een tussenvertrek

Tijdens de bouwwerkzaamheden in 1816 was A. Wosky onderwijzer van Leende geworden. Hij betrok het onderwijzershuis en maakte vervolgens gebruik van het tussen zijn woning en de raadkamer gelegen vertrekje, dat eigenlijk voor de gemeentelijke administratie bestemd was. Dit veroorzaakte geen problemen, want het gemeen-tebestuur liet de nieuwe raadkamer met het belendende vertrek na het gereedkomen onbenut. Burgemeester J.B. Clephas bleef zijn gemeentelijke administratie gewoon thuis verrichten. Onderwijzer A. Wosky mocht van hem tot nader order zelfs het tussenvertrek en enkele stoelen van de raadkamer gebruiken.

Nadat schout N. Wijnants burgemeester Clephas op 1 januari 1821 was opgevolgd en de sleutels van de raadkamer in ontvangst had genomen, werd hij spoedig over deze gang van zaken ingelicht. (Volgens een reglement uit 1819, dat op 1 januari 1821 in werking lvnd, werden de dorpen destijds door een gemeenteschout in plaats van een burgemeester bestuurd. In juli 1825 ging deze schout weer burgemeester heten.) De gemeenteraadsleden drongen er nu bij Wijnants op aan "dat in het vervolg het Raadhuis de plaats zoude zijn waar de gemeentensaangelegenheden moesten behandeld worden".

Onderwijzer Wosky had echter weinig zin het aan de raadkamer grenzende vertrek voor het gemeentebestuur te ontruimen. Hij richtte zich met allerlei klachten tot Gedeputeerde Staten en wist de schoolopziener op zijn hand te krijgen. De laatste schreef Gedeputeerde Staten ook een brief ten gunste van onderwijzer Wosky. Hierop verzocht districtsschout Wesselman namens  Gedeputeerde Staten aan gemeenteschout Wijnants om commentaar.

De Leendse schout gaf in een rapport van 10 augustus 1822  uitvoerig zijn visie op alle door de onderwijzer aangeroerde zaken. Hij beklemtoonde onder andere dat onderwijzer A. Wosky van burgemeester J.B. Clephas destijds slechts tot nader order over het tussenvertrek en enkele stoelen van de raadkamer had mogen beschikken. Wijnants' kritiek op het functioneren van de onderwijzer was niet mis. Wosky kon volgens hem bijvoorbeeld geen orde houden. Kinderen kwamen naar school of bleven er weg naar gelang ze zin hadden: "Zorgvuldige ouders, die verlangen dat derzelver kinderen geleerd worden en het vermogen hebben, besteden haar kinderen ter school te Maarheze en de onvermogende laten dezelve dagelijks naar Heeze ter school gaan. Hetwelk alles eene tegenstrijdigheid is voor de inwoners, daar tijdens der overledene schoolonderwijzer Pijpers de school van Leende door leerlingen van andere gemeentens werden bezocht en gefrekwenteerd; daar thans den tegenwoordigen schoolonderwijzer zelf eene (of misschien meer) volwassene dogter heeft welke in het lezen en schrijven ongeleerd is. Dus kan aan den man niet veel ijver worden toegeschreven.”

Gedeputeerde Staten lieten onderwijzer A. Wosky op 12 november 1822 onder andere weten dat de districtsschout bij zijn bezoek aan Leende zou bekijken of de onderwijzer het gebruik van het tussen zijn woning en de raadzaal liggende kamertje van de gemeente verboden moest worden. Uit geraadpleegde stukken in het gemeente-archief van Leende blijkt niet dat de onderwijzer zijn zin heeft gekregen.

 

Onderhoud en benodigdheden

De raadkamer, onderwijzerswoning en school vergden na 1816 natuurlijk het nodige onderhoud. Er vonden regelmatig reparaties en verbouwingen plaats. Het is echter niet precies te bepalen hoe hoog de kosten aan de raadkamer en het belendend vertrekje afzonderlijk zijn geweest. Sommige gemeenterekeningen specificeren de werkzaamheden per onderwerp, andere rekeningen vermelden algemene termen als "reparatie aan gemeentensgebouwen". Daaronder kunnen dan behalve de raadkamer met nevenvertrekje ook de school, onderwijzerswoning en dergelijke vallen.

De uitgaven voor onderhoud komen in de geraadpleegde gemeenterekeningen tot en met het jaar 1871 niet boven de eenenvijftig gulden per jaar uit. Los hiervan staan wel het veranderen en vergroten van de school en onderwijzerswoning voor fl. 795,- door timmerman Th. van Laarhoven in 1840. Zoals ook het herstel van de in 1860 ontstane schade, die fl. 1.608,32 bedroeg, toen de onderwijzerswoning en de school zo bouwvallig waren geworden dat de muur langs de openbare weg omviel. Timmerman F. van Laarhoven Mzn. nam de herbouw van de onderwijzerswoning en de uitbreiding van de school bij de aanbesteding van 2 oktober 1861 voor fl. 1.998,- aan. Een subsidieverzoek aan rijk en provincie werd gehonoreerd, waardoor de gemeente nog fl. 930,66 in de kosten moest bijdragen.

Aan een uitbreiding was de enige school waar Leende over beschikte, hard toe. Volgens het gemeentelijk jaarverslag van 1861 bezochten op 15 januari van dat jaar 139 kinderen in het dorp deze school, die toen slechts één lokaal telde: 82 jongens en 57 meisjes.

Op 15 juli van hetzelfde jaar nog 96 kinderen: 56 jongens en 40 meisjes. Dat in de zomer zoveel minder kinderen onderwijs volgden, kwam omdat ze bij het werk op het land hard nodig waren. De leerlingaantallen bleven jarenlang ongeveer hetzelfde. In de rekeningen betreffende onderhoud van het complex komen bekende Leendse namen voor, zoals die van timmerman Th. van Laarhoven, schilder en ruitenzetter J. Beliën, dakdekker H. Kemps, metselaar Th. van Velthoven. Er werden van tijd tot tijd nieuwe meubels en benodigdheden aangeschaft. In 1824 leverde Van der Poll voor fl. 0,85 voor de raadkamer bijvoorbeeld een "confoor en karsesnuiter" (comfoor: toestel om iets warm te maken; snuiter: soort schaar om de lont van een kaars af te knippen). Timmerman W. van Asten rekende in 1827 fl. 2,70 "voor drie dagen arbeidsloon aan de gemeentensplacatenkas" (kast voor het publikatiebord). Schoenmaker H. Bax leverde in 1829 voor fl. 1,25 een leren zak voor de gemeentebode om er brieven in te bewaren. Ook werd in dat jaar een nieuwe kast voor de raadkamer aangeschaft. Een speciale kast was door de invoering van het kadaster nodig. Timmerman Th. van Laarhoven presenteerde de gemeente in 1832 een rekening van fl. 13,93 voor reparatiewerk en voor het maken van een kast om kadastrale kaarten op te bergen.

  

2. HET EERSTE GEMEENTEHUIS (1871 - 1945)

Een merkwaardige manoeuvre

Omdat de raadkamer na ruim vijftig jaar veel te klein en totaal ongeschikt was geworden, besloot de gemeenteraad van Leende in zijn vergadering van 29 april 1870 een nieuw gemeentehuis te bouwen. De memorie van toelichting op dat besluit vermeldt onder andere het volgende:

Enkele maanden daarvoor, op 20 januari, had de raad een concept-besluit van Burgemeester en Wethouders aangenomen om na goedkeuring door Gedeputeerde Staten een perceel aan te kopen van twaalf meter lengte en negen meter breedte, kadastraal bekend sectie A, nummer 1372. Het perceel behoorde toe aan olieslager J. Th. Rutten, die het op 30 september l869 had verworven bij akte van openbare definitieve toewijzing, verleden voor notaris J.H.W.J. Neomagus in Heeze. Van het goed werd geen overschrijving gemaakt.

Hier stond het huis van de op 20 juni 1869 overleden H.J. Kemps en wellicht is diens overlijden de directe aanleiding tot de bouw van het nieuwe raadhuis geworden. In de openbare raadsvergadering van 27 september 1869 stelde de burgemeester namelijk voor "om ten behoeve den gemeente aan te koopen het huis van den wijlen den heer H.J. Kemps in de kom der gemeente dat onder de slagen staat, om daarvan te bouwen een raadhuis".

De leden van de vergadering gingen unaniem met het voorstel akkoord. Vervolgens werd besloten "om in afwachting der goedkeuring van Heeren Gedeputeerde Staten het huis te laten transporteren op naam van den burgemeester. Van dezen aankoop wordt de geheimhouding opgelegd tot na afloop der verkooping en zal de wethouder M. Vroomans den koop doen en kunnen hoogen met 200 slagen, met 50 tegelijk of zo als hem blijken zal te behooren."

De merkwaardige manoeuvre om een wethouder een huis voor de gemeente aan te laten kopen, welk huis hij dan op naam van de burgemeester moest laten zetten, is kennelijk niet uitgevoerd. Nog merkwaardiger was natuurlijk het voorstel van de burgemeester in diezelfde openbare (!) raadsvergadering om de leden geheimhouding betreffende de aankoop op te leggen. Misschien wenste de burgemeester deze geheimhouding om te voorkomen dat olieslager J.Th. Rutten een hoger bod zou uitbrengen op het perceel dat tussen Ruttens huis en de school lag.

Hoe het ook zij, drie dagen na deze raadsvergadering werd de olieslager eigenaar van het perceel en zag de gemeente zich gedwongen het van Rutten te kopen. De gemeente verplichtte zich bij onderhandse akte van 8 maart 1870 het huis en wat zich verder nog op dit perceel bevond, af te breken. De overblijfselen zouden ten goede komen van olieslager Rutten; ook moest de gemeente ter opvanging van het regenwater van het nieuw te bouwen raadhuis voor de aanleg van een waterput zorgen. In een akte van 9 juni 1870 volgden ten slotte nog enkele veranderingen en nadere bepalingen, onder andere over de poort tussen Ruttens huis en het nieuwe raadhuis. Het perceel kostte de gemeente fl. 200,-.

 

Bouw en ingebruikneming

De begroting van kosten voor de bouw van het raadhuis bedroeg totaal fl. 4.980,-. Bij de openbare aanbesteding van 30 mei 1870 bleken negen personen te hebben ingeschreven: W. Jansen uit Someren, als hoogste voor fl. 6.205,-, J. van Nunen uit Eindhoven, C. van Rooij uit Stratum, H. van Asten uit Helmond, L. Noten uit Helmond, F. van den Berg uit Heeze, W. van Kuyk uit Leende, L. van Gaal uit Geldrop, J. van Kuyk uit Leende, als laagste voor fl. 5.180,-. Het werk werd aangenomen door timmerman J. van Kuyk, die daarbij ook namens zijn dorpsgenoten W. van Kuyk, metselaar, en L. Vroomans, kuiper, optrad. De naam van de architect van het gebouw werd tijdens het onderzoek voor deze geschiedenis niet aangetroffen.

Daar de gemeente onvoldoende eigendommen bezat, kon zij niets te gelde maken om het bedrag voor de bouw te dekken. Het geld zou dus opgenomen moeten worden, ware het niet dat particulieren het op kwitantie wilden verlenen, zodat een extra lening overbodig was. Burgemeester en Wethouders konden op 9 augustus 1872 aan de raad dan ook de door de ontvanger opgemaakte gemeenterekening met bijlagen over 1871 presenteren en in een begeleidend schrijven ter verantwoording geruststellend opmerken: "Wij kunnen U, Mijne Heeren, mededeelen, dat de kosten van het bouwen van dit raadhuis door particulieren zijn betaald en ons daarvan de kwitantiën zijn getoond, zoodat wij nagenoeg de stellige verzekering kunnen geven, dat daarvan nooit iets meer dan nu in uitgaaf is gebragt, zal gevorderd worden. Geldleningen daarvoor hebben wij derhalve niet hoeven te doen."

In soortgelijke bewoordingen had de burgemeester zich ook al tijdens de gemeenteraadsvergadering van 19 juli 1872 uitgelaten.

Bouwtekening van het gemeentehuis uit 1870.

Het nieuwe gemeentehuis zag er als volgt uit. Op de begane grond aan de voorzijde bevond zich in het midden de voordeur met een stoep ervoor. Staande voor het gebouw, zag men rechts van de deur twee ramen en ook links ervan. Binnen was rechts van de voordeur aan de straatzijde een ruimte voor de brandspuit met daarachter een bergplaats; links naast de voordeur aan de straatzijde een wachtkamer met daarachter een bergplaats en een "gevangenis".

Achter de voordeur kwam een portaal en dan meteen een trap naar boven. Op de eerste verdieping zag men aan de voorzijde in het midden weer een buitendeur met een balkon of bordes ervoor. Rechts hiervan twee ramen in de raadzaal; links hiervan ook twee ramen in de secretarie. Daartussen, achter de deur naar het balkon, een spreekkamertje. De gevel had boven de balkondeur een klein timpaan (driehoekig bovenstuk), waarin vermoedelijk het gemeentewapen prijkte; daaronder in Romeinse cijfers het jaartal van het begin van de bouw: MDCCCLXX. Het schuine dak werd in het midden bekroond door een schoorsteen met een kap.

Het nieuwe gemeentehuis van Leende was op dinsdag 5 september 1871 zover voltooid dat het in gebruik kon worden genomen. Alle leden van het gemeentebestuur waren daarbij aanwezig: burgemeester T. Maas, wethouder H. Dielis, wethouder M. Vroomans, B. van Asten, J. van Hooff, T. Kemps en F. van Laarhoven Mzn.

Na opening van de vergadering en goedkeuring van de notulen van de twee laatste vergaderingen hield de burgemeester het volgende toespraakje:

"Mijne Heeren! Onder uwe medewerking hebben wij een nieuw Raadhuis tot stand gebracht; ik reken voortdurend op uwe onder-steuning, waarop ik dan deze vergadering hier voor de eerste maal open in de hoop dat de Alderhoogste voor de toekomst onze onder-nemingen zal blijven zegenen."

De raadsleden bedankten hierna de burgemeester en beloofden het hunne tot het welzijn van de gemeente te zullen bijdragen. Vervolgens besloot de raad "met algemeene stemmen dat het Nieuwe Raadhuis, gebouwd ten ooste der school in de kom der gemeente en ten zuidweste van het huis van Jacobus Theodorus Rutten alhier, als gemeentehuis zal gebezigd worden".

 

Koehandel van de onderwijzer

Het huis van wijlen H.J. Kemps moest voor de bouw van het nieuwe gemeentehuis wijken en het daarnaast gelegen oude schoolhuis kreeg een andere bewoner. Onderwijzer J.C. Borsten had het gemeentebestuur op 13 maart 1869 al schriftelijk laten weten, dat hij genegen was van zijn recht op de dienstwoning, uitgezonderd het privaat of de wc van de school, af te zien, indien de gemeenteraad hem een jaarlijkse schadeloosstelling van vijftig gulden zou toekennen. Borsten bezat in Leende twee huizen. Van één huis verhuurde hij reeds enkele jaren een aan de straat gelegen gedeelte aan zijn kinderen "ter uitoefening van hunner zaak". Zelf wilde hij nu in het achtergedeelte ervan gaan wonen om "meer in de nabijheid zijnen huisgenooten te zijn, gevoegelijker hunne daden en handelingen te kunnen gadeslaan, zich in staat gesteld te zien eene koe tot meer voordeel van zijn gezin te kunnen houden, en het altijd aangenamer is zijn pand zelfs te bewonen dan dat door anderen te doen betrekken".

In de raadsvergadering van 10 februari 1873 werd over J.C. Borsten opgemerkt: "Hij heeft twee huizen en landerijen als zijn eigendom, waarvan hij het eene huis met zijn gezin bewoont, en verhuurt de gemeenteonderwijzerswoning, welke in goede staat is onderhouden".

Na de verhuizing van J.C. Borsten betrok rijksontvanger W. Roegholt in mei 1869 de oude onderwijzerswoning met zijn zuster Divertje, enige tijd later gevolgd door een dienstmeid en een klerk. De school achter de woning van de rijksontvanger heeft nog tot 1884 dienst gedaan. In het laatste jaar werd een nieuwe school elders in het dorp geopend. De rijksontvanger en zijn huisgenoten kwamen spoedig tussen twee raadhuizen in te zitten: zuidelijk aan hun woning was de raadkamer uit 1816 vastgebouwd, terwijl noordelijk van hun woning in de jaren 1870 en 1871 het nieuwe gemeentehuis verrees.

 

"De Kamer" wordt "cholorazaal"

Nog eer de nieuwbouw in gebruik werd genomen, kreeg de raadkamer van 1816 een andere bestemming. In het voorjaar van 1870 werd het gemeentebestuur door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht voorzorgsmaatregelen te nemen voor het geval in Leende cholera zou uitbreken. De gemeenteraad droeg het college van Burgemeester en Wethouders toen in zijn vergadering van 11 april 1870 op "het vertrek, genaamd “de Kamer”, in de kom van het dorp der gemeente als cholorazaal te bestemmen”.

Het is onduidelijk wanneer de raadkamer daadwerkelijk als ziekenzaal ging functioneren. Wellicht hebben het gemeentebestuur en de ambtenaren tijdelijk elders hun toevlucht gezocht. Overigens brak er in Leende in dat jaar geen cholera uit. Wel heerste in 1871 kinkhoest onder kinderen. Een jaar later overleden acht personen aan dysenterie en een persoon aan de pokken.

Hierna werd nogmaals op maatregelen voor het geval van besmet-telijke ziekten aangedrongen, nu via een circulaire van Gedeputeerde Staten. De raad nam toen op 29 september 1873 het besluit "het brandspuithuisje op den kerkhof voor lijkenhuisje te bestemmen en het oude raadhuis voor afzondering en verpleging van lijders aan besmettelijke ziekten".

Verder zou de oude raadkamer worden verbeterd en van een pannendak voorzien. In de raadsvergadering van 1 mei 1874 deelden Burgemeester en Wethouders mee de kosten aan de oude raadkamer te hebben laten berekenen. De opknapbeurt word aan timmerman J. van Kuyk gegund voor fl. 154,-. Op 29 januari 1875 besloot de raad aan Gedeputeerde Staten kennis te geven dat in de oude raadkamer "ten minste tien persoonen als lijders kunnen geplaatst worden en de verpleging zal geschieden door twee mannelijke en twee vrouwelijke personen".

Volgens de gemeenterekeningen van de jaren 1876 tot en met 1883 was jaarlijks een bedrag van fl. 3,- voor onderhoud van de oude raadkamer beschikbaar zonder te worden gebruikt. In 1885 (1884 ontbreekt) vermeldde de rekening een bedrag van fl. 10,-; in 1886 fl. 7,-, terwijl in het jaar 1886 fl. 9,45 werd besteed. In 1887 bedroeg de begroting voor "het oude raadhuis bestemd voor lijders aan besmettelijke ziekten" fl. 5,-.

Daarna werd niets meer gereserveerd.

Volgens de kadastrale leggers van Leende zijn in het jaar 1888 van sectie A de perceelnummers 2216, 2217 en 2218 verkocht. Deze drie percelen lagen op de plaats waar oorspronkelijk de onder-wijzerswoning met school en raadkamer heeft gestaan, namelijk sectie A, nr. 1374: huis en erf. Na de afsplitsing van perceelnummer 1374 worden tot aan de verkoop in het jaar 1888 de volgende aanduidingen in de kadastrale leggers aangetroffen: school, resp. werkplaats (nr. 2216); huis en erf, resp. onderwijzerswoning, resp. huis en erf (nr. 2217); ziekenhuis, resp. kantoor (nr. 2218). De oude raadkamer is in 1888 kennelijk verkocht en was van "ziekenhuis" in kantoor veranderd. Wat met dit aanbouwsel verder gebeurde, werd niet meer nagegaan. In het jaar 1901 bewoonde het echtpaar Van Moorsel-Van den Bosch de vroegere onderwijzerswoning. Nadat de echtgenote van pauselijk zoeaaf F. van Moorsel eind 1901 was overleden, vertrok Van Moorsel in het voorjaar van 1903 naar Waalre. Later woonde W. van Engelen hier. Hij begon een stro-hulzenfabriek waarvoor het gemeentebestuur op 2 november 1915 een hinderwetvergunning verleende. Zijn huis en bedrijf brandden op 18 mei 1922 af. Nog in hetzelfde jaar kreeg W. van Engelen vergunning voor de bouw van een nieuw huis, het tegenwoordige pand Dorpstraat 60. Dit staat dus op de plaats van de raadkamer uit 1816 en de voormalige onderwijzerswoning met de achterliggende school.

Even heeft het er ook nog naar uitgezien dat in de oude raadkamer een sigarenfabriekje in plaats van een "cholorazaal" of "ziekenhuis" gevestigd zou worden. De Gebroeders Van Best hadden daar een vergunning voor gevraagd. De burgemeester gaf in de raadsverga-dering van 3 februari 1874 te kennen "dat deze onderneming voor de ingezetenen niet het gewenschte nut zal teweegbrengen uit meer dan één oogpunt en derhalve niet genegen is een gemeente-gebouw daarvoor te verhuren".

Over deze opvatting van de burgemeester ontstond discussie in de raad. Op 25 februari 1876 kreeg J. van Best, fabrikant in tabak, snuif en sigaren, van Burgemeester en Wethouders alsnog vergunning "zoodanig fabriek op te rigten in de Oosterikstraat op het perceel no. 1508 van Sectie A dezen gemeente".

 

De rode haan kraait

Het eerste echte gemeentehuis van Leende zou amper vijfenzeventig jaar standhouden en door brand verloren gaan.

Aanvankelijk hield men niet zo'n rekening met brand, zoals uit de raadsvergadering van 26 februari 1875 blijkt. De burgemeester wees er toen op dat nog een brandkast ontbrak voor de gemeenteontvanger. Volgens een instructie moest die aanwezig zijn. Hoewel wethouder Kemps voorstelde er een aan te schaffen, maar raadslid Versteijnen het voldoende toescheen”, merkte ontvanger A. van Engelen op "dat hij de geldwaarden der gemeente wel in eene doos zal bewaren". De raad berustte hierin.

Op donderdag 18 mei 1922 voltrok zich omstreeks vier uur 's middags een ramp, toen bij een grote uitslaande brand het centrum van het dorp door onbekende oorzaak een prooi van vlammen werd. Het vuur woedde in een strohulzenfabriek met woonhuis, het raadhuis, drie boerderijen, het bekende Hotel-Café "De Ster" en twee schuren. De aangerichte schade werd op een ton geschat.

Behalve de gemeente waren de getroffenen Willem van Engelen, Gerardus Rutten, Michiel Bax, Joseph van Engelen, Joh. van Gerwen en Adam van Engelen met hun huisgenoten. Het zwaar bedreigde St.-Catharinagesticht van de zusters bleef gespaard. Binnen een uur was de dorpskom geruïneerd en bood ze aan de verslaggever van het Eindhovensch Dagblad "een akelige en troostelooze aanblik en de nadeelige gevolgen van een strooien dak". Bij zijn komst verkeerde "het anders zoo vredige en rustige dorpje in de grootste ongerustheid".

Het was langdurig droog geweest, zodat in de buurt van de brand weinig watervoorraad aanwezig was. Toen de Leendse spuiten deze hadden verbruikt, moest op de moderner uitrusting van de Eind-hovense brandweer een beroep worden gedaan. Haar slangenma- teriaal en motorbrandspuit bleken in staat het water van de Aa bij het blussingswerk te gebruiken. Zo kon een groter ramp worden voorkomen.

 

Brandverzekering en moedpremie

Het gemeentehuis was voor fl. 14.500,- en de inboedel voor fl. 500,- verzekerd bij de Bossche Brandwaarborg-Mij. De schade aan het gebouw werd door deskundigen op fl. 1.827,60 geschat, die aan de inboedel op fl. 70,-. Het gemeentehuis had volgens deskundigen voor de brand een waarde van fl. 20.000,-. De verzekering keerde het schadebedrag uit, maar was minder genegen de onkostenrekening van de Eindhovense brandweer, die fl. 417,49 bedroeg, te betalen. De maatschappij oordeelde "dat op den assuradeur niet kunnen verhaald worden de kosten die eene gemeente heeft bij het blussen van brand, immers de kosten van de Brandweer zijn ten laste van de gemeente en op de begrooting wordt daarvoor eene post uitgetrokken ".

Uiteindelijk kreeg de gemeente van haar verzekeringsmaatschappij fl. 83,50  voor het inschakelen van de Eindhovense brandweer. Bovendien keerde de Onderlinge Kerkelijke Brandweer-Maatschappij "St.-Donatus" uit Amsterdam, waar het gespaarde St.-Catharinagesticht verzekerd was, fl. 250,- aan de gemeente uit. Ook de laatste maatschappij was aanvankelijk van mening dat ze niet gehouden was een vergoeding voor blussen te geven. Blussen was een taak van de gemeente. De burgers betaalden ervoor in de vorm van belasting. Zelf was het gemeentebestuur nog aan premies en beloningen, zoals de zogenaamde "moedpremies", fl. 155,- kwijt.

De schade moest zo snel mogelijk worden hersteld. In hun vergade-ring van 24 mei 1922 stelden Burgemeester en Wethouders aan de raad voor alles in de oude staat terug te brengen, "echter met dit verschil, dat rondom het gebouw een geheel nieuwe goot zal worden aangebracht en een nieuw dak zal worden opgelegd van moderne pannen". Het werk werd door timmerman H. van Asten uit Leende voor fl. 1.549,60 aangenomen. Enige maanden later besloten Burgemeester en Wethouders ook een nieuwe brandkast aan te schaffen omdat de oude veel van de brand had geleden. Kennelijk was na 1875 toch een brandkast gekocht.   

 

De Boerenbond in het raadhuis

Hoewel het gemeentehuis een openbaar gebouw was, bood het in de jaren twintig ook tijdelijk onderdak aan bepaalde verenigingen, zoals de plaatselijke Eiervereeniging van de N.C.B. In een brief van 19 augustus 1926 werd het bestuur van deze vereniging door de burgemeester aangemaand om voor een wekelijkse schoonmaak van de ruimte te zorgen. In 1928 moest de Eiervereeniging voor haar gebruik van de benedenlokalen van het gemeentehuis een bedrag van fl. 50,- per jaar betalen. Het gemeentebestuur redeneerde dat de vereniging weliswaar al geruime tijd als noodmaatregel de lokalen met goedvinden van de raad gebruikte voor het ontvangen en verzendklaar maken van eieren en voor het opbergen van lege eierkisten en verpakkingsmateriaal. Voor het gebruik van de elektriciteit in het gemeentehuis, waarvan de Eiervereeniging zich ongevraagd eveneens bleek te bedienen, onder andere bij het "schouwen" van eieren, wenste het gemeentebestuur echter een vergoeding. Zoals ook voor de kachel en de brandstof waarmee de ruimte werd verwarmd.

Naderhand bood het gemeentehuis nog gelegenheid voor andere niet-openbare activiteiten. Op 14 december 1935 ontving P. Smulders van de burgemeester een brief over het onderhoud en het schoonmaken van het gemeentehuis. Volgens de burgemeester maakte Smulders als secretaris van de Boerenbond en vertegenwoordiger van de C.H.V. al langer kosteloos gebruik van het linker benedenlokaal. Omdat de installatie van het consultatiebureau voor zuigelingenzorg uit dat lokaal was verwijderd, moest de ruimte voortaan door de gemeente worden schoongemaakt. Extra beurten waren nodig na de zondagzittingen die Smulders voor de Boerenbond in het gemeentehuis hield. Bovendien zouden de meubels in het lokaal worden geverfd. De burgemeester vroeg voor dit alles een vergoeding van fl. 10,- per jaar.

P. Smulders bleek er moeite mee te hebben om deze onkosten voor rekening van de Boerenbond te laten komen. De wekelijkse zitting op zondag na de hoogmis was immers niet alleen in zijn eigen belang, maar vooral ook in dat van de leden uit Leenderstrijp. Hij bood toen aan om zelf voor het schoonhouden zorg te dragen. Daar ging de burgemeester tot wederopzegging mee akkoord.

 

Laatste verbouwingen

In 1938 was een verbouwing binnen het gemeentehuis nodig voor een nieuwe archiefruimte op zolder. Er zou een vaste zoldertrap in plaats van de bestaande ladder komen vanaf het balkonkamertje, ook omdat een uitkijkpost voor de luchtbescherming moest worden ingericht. Timmerman F. van Eert raamde het aanbrengen van de trap, van het beschot tegen het dak en het repareren van een lekke dakgoot op ongeveer fl. 325,=.

Duurder viel in diezelfde periode de aanleg van een nieuwe centrale verwarming uit. Volgens een offerte zou de installatie, opgeleverd en wel, fl. 697,- gaan kosten. Het gemeentehuis was er hard aan toe. De raadzaal kon niet goed verwarmd worden. Personen die de burgemeester alleen wensten te spreken, werden daartoe in de wintermaanden soms in een ijskoude raadzaal ontvangen. Vergaderingen van het college van Burgemeester en Wethouders vonden plaats in de verwarmde secretarie, waar iedereen vrij kon binnenlopen. Voorts werd van de distributie van levensmiddelen steeds drukker gebruik gemaakt, niet in het minst door kleine boeren die in de steunregeling vielen. De distributie die de hele middag in beslag nam, kon 's winters moeilijk in een onverwarmd lokaal worden gehouden.

De genoemde omstandigheden hadden er volgens burgemeester J. Vogels herhaaldelijk toe geleid "dat ondergeteekende (de burge-meester) zich gedwongen zag zelf de kachel op de raadzaal in het distributielokaal aan te maken, een handeling in ’t bijzijn van vreemden die in strijd is met het prestige van het ambt door ondergeteekende bekleed".

Een laatste verbouwing binnen het gemeentehuis van Leende werd volgens de plannen van de Valkenswaardse architect J. Renders uitgevoerd. Het bestek dateert van 22 oktober 1942. De kosten werden op fl. 828,80 berekend. Het werk betrof "het verbouwen van een landlooperscel in een kluis" en moet in de loop van 1943 zijn gereedgekomen. Men zou er niet lang van kunnen profiteren.

 

Verwoestende brand

De Tweede Wereldoorlog woedde in alle hevigheid en diezelfde oorlog was enkele jaren later indirect ook de oorzaak van de vernieling van Leendes eerste echte gemeentehuis. Op woensdag 11 juli 1945, toen het dorp al bijna tien maanden was bevrijd, vloog het gemeentehuis omstreeks half drie 's middags voor de tweede keer in brand. Op de zolder van het gebouw lag munitie van de geallieerden opgeslagen, die op deze wonderlijke plaats door drie Engelse militairen werd afgehaald. Tijdens het verzamelen ontplofte een der projectielen door onbekende oorzaak. Eén militair werd ernstig gewond. De Leendse brandweer, te hulp geschoten door die van Heeze en door de "Army Fire Service", kon niet voorkomen dat de bovenverdiepingen van het gemeentehuis, waarvan ook het dak instortte, totaal uitbrandden. Het blussingswerk richtte grote schade aan. De overblijfselen van het gemeentehuis zijn naderhand voor fl. 1.586,- aan een groot aantal particulieren verkocht.

 

In de gemeenteraadsvergadering van 22 mei 1947 werd besloten het perceel waar het gemeentehuis had gestaan voor fl. 5,- per vierkante meter onderhands te verkopen aan de Kinderen Rutten. Het perceel was honderd tien vierkante meter groot en sloot aan bij de eigendommen van de Kinderen Rutten, die er een huis op wilden laten bouwen. Dit werd de latere woning van G. Rutten annex filiaalkantoor van de Boerenleenbank. De gemeente had aan het perceel niet langer behoefte omdat in het uitbreidingsplan een andere plaats voor een nieuw gemeentehuis was aangewezen. Zo kwam het stuk grond dat olieslager J.Th. Rutten op 8 maart 1870 aan de gemeente Leende had verkocht, weer in handen van zijn nakomelingen.

 

3.  HET PAROCHIEHUIS ALS BESTUURSCENTRUM (1945 – 1957)

Behelpen in een patronaat

Voorlopig was van nieuwbouw echter nog geen sprake. Het gemeentebestuur van Leende zocht tijdelijk zijn toevlucht in het jongenspatronaat of parochiehuis aan de Valkenswaardseweg. Het aan de pastorietuin grenzende gebouw, de opvolger van een patronaat uit 1909 en daarom ook nieuw patronaat genoemd, werd in opdracht van het bestuur van de parochie van Sint-Petrus' Banden ontworpen en in 1935 voor een bedrag van fl. 11.000,- aanbesteed. De architect was Joseph Cuypers uit Roermond. Het kwam nog in hetzelfde jaar gereed en zou een trefpunt in het dorp worden. Een belangrijk deel van het sociale en culturele leven van Leende heeft zich sindsdien in het onaanzienlijke gebouw afgespeeld. Dit duurde tot in het jaar 1981, toen het nieuwe gemeenschapshuis De Meent, waarvan in oktober 1980 de eerste steen was gelegd, in gebruik kon worden genomen. Het parochie-huis viel in 1983 aan de slopershamer ten offer.

Na het afbranden van het gemeentehuis werd in het patronaat de ruimte die het consultatiebureau gebruikte tot secretarie ingericht. De bibliotheek deed dienst als burgemeesterskamer. In de hal van het patronaat kon de bevolking aan een loketje voor haar gemeentelijke zaken terecht. De gemeente betaalde het kerkbestuur een jaarlijkse huurprijs van fl. 360,- voor deze voorzieningen.

Het was enorm behelpen, maar toch ook wel curieus. In hetzelfde gebouw waar de gemeentesecretarie huisde, vergaderden allerlei verenigingen, hield het consultatiebureau zijn spreekuur, genoot de bevolking van toneeluitvoeringen, werden kinderen met bezoeken van Sinterklaas vereerd, konden leeslustigen na de zondagsmis boeken lenen, werd de schooljeugd in de bovenzaal achter het balkon gekweld door de boorapparatuur van de tandarts van de G.G.D. enzovoorts. Het jongenspatronaat of parochiehuis is een intensief gebruikt gebouw geweest. Multifunctioneel in de ware betekenis en nog voordat dit woord in zwang kwam. A.P. van de Lokkant heeft er de helft van zijn ruim twintigjarige ambtelijke loopbaan in Leende als burgemeester-secretaris gezeteld. Achteraf lijkt het onvoorstelbaar.

 

Nieuwe plannen voor een ander terrein

Na de verwoesting van het gemeentehuis zaten Burgemeester en Wethouders van Leende niet bij de pakken neer. Al op 13 december 1945 schreven ze Gedeputeerde Staten een brief met de mededeling dat zo spoedig mogelijk met de bouw van een nieuw gemeentehuis moest worden begonnen. Voor het ontwerp viel toen reeds de naam van architect ir. C.G. Geenen uit Eindhoven.

De raad besloot vervolgens op 29 oktober 1946 aan architecten-bureau Geenen de opdracht voor de bouw te verlenen.

In hun brief van 13 december 1945 zetten Burgemeester en Wethouders ook uiteen welke diensten of instellingen ze in het nieuwe gemeentehuis dachten onder te brengen. Dat waren:

1.  politie (personeelssterkte van ongeveer 10 man marechaussee):       bureau van de commandant, bureau van de marechaussee, ver-        hoorlokaal en cellen;

2.  posterijen: bureau van de kantoorhouder en een kluis;

3.  rijksbelastingen (personeelssterkte van ongeveer 15 man      grenscommiezen): bureau van de Commies-dienstgeleider, bureau van de grenscommiezen en gebruik van verhoorlokaal en cellen als onder 1.;

4.  Boerenleenbank: kassierskantoor met kluis;

5.  Wit-Gele Kruis: lokaal van de wijkverpleegster en een consultatiebureau voor zuigelingen;

6.  gemeentelijke gezondheidsdienst: onderzoeklokaal en douche-         en badgelegenheid in samenwerking met het Wit-Gele Kruis;

7.  bouw-, woning- en welstandstoezicht: bureau en tekenlokaal.           

Er zou nog heel wat water door de Aa stromen voordat het nieuwe gemeentehuis er stond en uiteindelijk bleef van het oorspronkelijk plan weinig over. Het gemeentebestuur had zijn oog voor nieuw-bouw laten vallen op de kadastrale percelen nummers 2461, 1482, 1483 en 1489 van sectie A. Hiervan lag nr. 2461 aan de Dorpstraat tegenover de kerk tussen het Sint- Catharinagesticht of latere Huize St.-Catharina van de zusters en Hotel J. de Win.

Er stond een eenvoudig huis uit 1771, de vroegere woning van J.B. Clephas, de Leendse maire/burgemeester-herbergier in de periode 1813-1820.

Nu woonde er een wachtmeester van de rijkspolitie met vrouw en kind plus een landbouwersgezin, bestaande uit man en vrouw. Het lag in de bedoeling dit huis tot tijdelijke gemeentesecretarie in te richten; de gemeente schatte daarmee minstens tien tot vijftien jaar "uit de brand" te zijn. De nummers 1482, 1483 en 1489 vormden een achter het huis gelegen tuin. De vier perceelnummers samen waren bijna 0,4 ha groot en eigendom van H.J.P. Boon uit Eindhoven. Het Prijzenbureau Onroerende Goederen te Eindhoven had de waarde in 1946 op fl. 13.000,- bepaald.

 

Pogingen tot onteigening

H. Boon wilde zijn eigendom echter niet verkopen en daarom probeerde de gemeente de percelen via een onteigeningsprocedure krachtens Koninklijk Besluit F. 67 in haar bezit te krijgen. Een verzoek tot onteigening kon evenwel niet worden ingewilligd. Dit blijkt uit een brief die het College van Algemene Commissarissen voor de Wederopbouw van het Ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting op 1 december 1948 naar het Leendse college van Burgemeester en Wethouders stuurde. Daarin stond onder andere:

Het karakter van de geleden schade bood dus geen mogelijkheid tot vaststelling van een wederopbouwplan over te gaan. Burgemeester en Wethouders antwoordden op 16 mei 1949 teleurgesteld dat de verwoesting van het raadhuis dan misschien niet als directe, maar toch zeker als indirecte oorlogsschade te beschouwen was. Ze becijferden dat de gemeente door oorlogsomstandigheden heel wat schade had geleden. De taxatie van een door de gemeente aangestelde deskundige bedroeg ongeveer fl. 31.300,-, het Ministerie van Oorlog schatte de waarde op fl. 24.450,-, terwijl uiteindelijk slechts fl. 15.070,- werd uitgekeerd.

Burgemeester en Wethouders verzochten het ministerie zijn standpunt te herzien, opdat een onteigening toch mogelijk zou worden. Het ministerie adviseerde toen op 8 juli 1949 naar een ander geschikt terrein in het dorp uit te kijken. Als verwerving daarvan langs minnelijke weg onmogelijk bleek, zou het eventueel aan een onteigeningsprocedure meewerken.

Nadat Burgemeester en Wethouders op 1 augustus 1949 nogmaals hun nood hadden geklaagd en hun bezwaren geuit, antwoordde het ministerie op 19 september 1949 dat het bij zijn ingenomen standpunt bleef. De bouw van een nieuw raadhuis zou ongetwijfeld nog een aantal jaren op zich laten wachten. Er kon daarom zonder bezwaar van de normale onteigeningsprocedure gebruik worden gemaakt.

Kennelijk is uiteindelijk de onteigening via een normale procedure gelukt, want op 30 augustus 1950 stemde de gemeenteraad in met de aankoop van een huis en tuin, eigendom van H.P.J. Boon uit Eindhoven, gelegen in de kom van de gemeente sectie A, nummers 2461, 1483, 1482 en 1489, samen groot ongeveer 3885 vierkante meter. Het huis en de grond kostten fl. 20.000,-. Gedeputeerde Staten hechtten op 13 september 1950 hun goedkeuring (G nr. 43516) aan dit raadsbesluit.

Volgens de toelichting zou het deel van de aangekochte percelen dat niet voor de nieuwbouw nodig was, te zijner tijd weer als bouwterrein of voor andere doeleinden van de hand kunnen worden gedaan. Verder was het de bedoeling het pand op nummer 2461 na enige kleine verbouwingen in te richten als tijdelijk gemeentehuis. Het bewuste pand heeft om onbekende redenen de secretarie evenwel nooit gehuisvest en werd in april 1956 voor de bouw van het nieuwe gemeentehuis gesloopt. Het naburige Hotel J. de Win zou worden afgebroken voor de doortrekking van de Kerkstraat, die het nieuwe uitbreidingsplan achter dit hotel met de Dorpstraat moest verbinden. Ook het bekende achter het hotel lopende "dievenpaadje" viel ten offer aan de uitbreidingsplannen.

Naderhand verrees daar in de Kerkstraat Hotel-Café-Restaurant De Schammert.

Langzame vorderingen

Het bestuur van de parochie van Sint-Petrus' Banden had de gemeente per 1 augustus 1952 de huur van de lokalen in het parochiehuis opgezegd. Dit verheugde de burgemeester, want de huuropzegging plus nog andere brieven van officiële instanties, die bijvoorbeeld betrekking hadden op de registratuur en slechte berging van stukken, konden misschien een spoedige verandering van de huisvesting van het gemeentelijk apparaat bevorderen. Het in 1951 genomen besluit om een krediet van fl. 1.000,- voor een schetsplan van het nieuwe gemeentehuis beschikbaar te stellen, was op advies van Gedeputeerde Staten weer ingetrokken in verband met de investeringsbeperkingen.

Op 15 februari 1952 trok de gemeenteraad voor hetzelfde plan opnieuw een bedrag van fl. 1.000,- uit. Tevens besloot de raad het kerkbestuur mee te delen dat de gemeenteraad zijn uiterste best zou doen om aan de huuropzegging van de lokalen in het parochiehuis gevolg te geven. Naderhand verzocht het kerkbestuur nog om toekenning van een vergoeding van fl. 50,- van de gemeente voor het gebruik van de lokalen in het parochiehuis door de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Geldrop en omstreken te Geldrop. Dit bedrag werd op 17 oktober 1952 goedgekeurd, want eigenlijk behoorde de gemeente zelf verlichte en verwarmde lokalen voor bepaalde verrichtingen van deze dienst beschikbaar te stellen.

De nieuwbouwplannen vorderden maar langzaam. In het souterrain van het raadhuis waren een politiebureau en twee arrestantenlokalen geprojecteerd. De verwachting was dat het rijk een bijdrage in de kosten van bouw en inrichting daarvan zou leveren of de ruimte van de gemeente zou huren. Het plan werd echter herzien, omdat de gemeente zelf de ruimte nodig bleek te hebben. De accommodatie voor de politie zou daarna worden overgebracht naar een afzonderlijke vleugel. Er verrees aldus een bijbouw, maar door een meningsverschil tussen de rijkspolitie en het Ministerie van Justitie werd het politiebureau er niet gevestigd.

Al tijdens de eerste vergadering in het nieuwe gemeentehuis in 1957 besliste de raad over de bestemming van de zijvleugel, aan welke vleugel de gemeente op dat ogenblik voor de secretarie geen behoefte had. De raad besloot toen het gratis gebruik van deze ruimte voorlopig toe te wijzen aan de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Geldrop en omstreken. Deze had voor haar werkzaamheden in het verleden herhaaldelijk accommodatie in een café moeten huren. Ook het Wit-Gele Kruis, voor een groot gedeelte op overheidssubsidie aangewezen en eveneens werkzaam op het medische vlak, mocht van de zijvleugel sindsdien gratis gebruik maken als wijkgebouw. Naderhand vonden de afdelingen Publieke Werken en - zij het korte tijd - Sociale Zaken er nog onderdak, evenals de bibliotheek. In 1975 verhuisde de afdeling Publieke Werken naar het gemeentelijk pand van de vroegere Ra- bobank aan de Valkenswaardseweg, een jaar later gevolgd door Sociale Zaken.

 

 4. HET TWEEDE GEMEENTHUIS (1957 – 1990)

 

 

 

Geen overdaad van luxe

Nadat de gemeenteraad op 27 augustus 1954 een bedrag van fl. 160.000,- voor het nieuwe gemeentehuis op de begroting had uitgetrokken, volgde intensiever overleg met het architectenbureau van ir. C.G. Geenen en ir. L.R.T. Oskam aan de Keizersgracht in Eindhoven. Er waren verschillen van inzicht te overwinnen tussen de architecten en Gedeputeerde Staten over de bouwkosten, de kubieke-meterprijs. Een globale kostenberekening van fl. 160.950,- werd door de architecten als volgt gespecificeerd: inhoud 2400 m3 ad fl. 55,- per m3: fl. 132.000,-; c.v.-installatie van 1700 m3 ad 50 cal. (85.000 cal. à fl. 0,15): fl. 12.750,-; waterleidinginstallatie: fl. 1.700,-; elektrische installatie: fl. 2.400,-; sanitair: fl. 600,-; architectenhonorarium en verschotten: fl. 8.500,-; toezicht en sociale lasten: fl. 3.000,-.

Op 8 februari 1955 liet architect Geenen aan Burgemeester en Wethouders van Leende schriftelijk weten dat met enkele wijziginen fl. 203.807,- voor de ruwbouw was bereikt en fl. 217.607,- voor de complete bouw met installaties. De architecten achtten het niet verantwoord nog verdere bezuinigingen door te voeren.

Toch bleven Gedeputeerde Staten aanmerkingen op het bouwplan maken. Ze bezorgden burgemeester Van de Lokkant op den duur het gevoel dat Leende door het provinciaal bestuur niet voor vol werd aangezien. In een brief van 24 mei 1955 aan architect Geenen schreef hij verongelijkt: "Wanneer G.S. beweren dat een behoorlijke afwerking  voor een gemeentehuis  als het onze niet noodzakelijk is i.v.m. de betekenis voor onze gemeente, dan durf ik te beweren dat G.S. ook niet kunnen voorzien of Leende niet tot een graag geziene gemeente kan uitgroeien. In verband met de verkorte verbinding met Eindhoven kan Leende wel degelijk als woongemeente in betekenis toenemen.”

Enkele weken later, op 17 juni 1955, merkte architect Geenen in een brief over de bouw onder andere op:

"Wij meenden voor Leende een Raadhuis te  hebben geconcipieerd, dat zeker niet laboreert aan overdaad van luxe en als de m3-prijs vergeleken met andere raadhuizen al wat hoger zou liggen, dan is dit niet toe te schrijven aan ten onrechte vemeende luxe, maar aan de kwaliteit van het werk, dat naar wij hopen een klasse beter wordt dan hetgeen wij daaromtrent zo hier een daar gezien hebben en naar onze bescheiden mening, voor een Raadhuis althans, ontoelaatbaar is.”

Sinds 1945 duurde de lijdensweg voor de gemeente tien volle jaren, totdat het Ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting in november 1955 eindelijk de vergunning voor de bouw verleende. Op 27 november 1956 vond de eerstesteenlegging van het gemeentehuis in aanbouw plaats. Het gebeurde 's middags in tegenwoordigheid van alle raadsleden, de pastoor, de kapelaan, architecten ir. C. Geenen en ir. L. Oskam, de aannemers Gebroeders Van Loon uit Reusel en het secretariepersoneel. De burgemeester hield een korte toespraak en legde de eerste steen. Verder spraken nog de pastoor en architect Geenen. Er werd een oorkonde voorgelezen, getekend en ingesloten. Ten slotte begaven de raadsleden en genodigden zich naar het dichtbij gelegen Hotel De Ster in de Dorpstraat "voor het opnemen van een verversing".

 

Bouw en inrichting

Verschillende bedrijven hebben opdrachten voor het nieuwe gemeentehuis uitgevoerd. Zo leverde N.V. Burgers Verwarmings-industrie uit Eindhoven voor fl. 16.050,- de verwarmingsinstallatie, Fa. Gebr. Verhagen uit Gemert voor fl. 5.550,- stalen ramen, Fa. W. van der Schoot uit Eindhoven voor fl. 816,- een kluisdeur en voor fl. 285,- een ventilatiekoker. De Leendse firma De Valk leverde voor fl. 1.965,- de elektrische installatie.

Het nieuwe gemeentehuis bestond uit een hoofdgebouw met een zijvleugel. Het hoofdgebouw was rechthoekig, had een lage kap met een plat dak en besloeg een oppervlakte van ongeveer 8 bij 18 meter. De voorgevel bevond zich aan de westzijde. Tussen deze voorgevel en de Dorpstraat lag een plein van ongeveer 16 bij 19 meter. Aan de zuidzijde van het plein stond de zijvleugel vanaf de straat tot aan het hoofdgebouw. De zijvleugel, laagbouw met een schuin pannendak, was ongeveer 5 meter breed en bevatte een portaal plus twee kamers. De onderhelft van het hoofdgebouw was aan de buitenkant van baksteen met daartegen betonnen zuilen. De bovenhelft was vanaf de eerste verdieping bekleed met dunne Muschelkalkplaten. De schuine dakgedeelten van de lage kap hadden een koperen bedekking, die in 1973 plaats zou maken voor leien.

Onder in het hoofdgebouw bevonden zich de ramen van het souterrain: noordelijk van de voordeur die van de archiefruimte, zuidelijk van de voordeur die van de rijwielstalling; aan de rijwielstalling in het souterrain grensden oostelijk ruimten voor kolen en de centrale verwarming. Aan beide zijden van de voordeur bevon-den zich twee ramen. In het bovenstuk van de voorgevel met de Muschelkalkplaten zaten noordelijk drie grote ramen en zuidelijk daarvan twee kleinere. Een bordes gaf toegang tot de voordeur.

Via de entree betrad men een hal die tot achter het gebouw, de oostgevel, doorliep. Onmiddellijk zuidelijk van de ingang lag de kamer van de burgemeester met oostelijk daarachter een spreek-kamer en toiletten. Onmiddellijk noordelijk van de ingang kwam de kamer van de gemeentesecretaris met daarnaast de kluis. Dan volgden oostelijk daarachter de loketten van de secretarie. Deze nam de verdere ruimte ten noorden van de hal in beslag. Achter in de hal met vide was het trappenhuis met een glazen wand.

Op de eerste verdieping bevond zich noordelijk de raadzaal die tevens als trouwzaal werd gebruikt. Deze zaal had aan de voorzijde, de westgevel, twee grote ramen en aan de zijkant, de noordgevel, negen kleine glas-in-loodramen. Zuidelijk van de trap was op de eerste verdieping een keuken met daarnaast een commissiekamer-/leeskamer. Daaraan grensde aan de voorzijde, de westgevel, de ruimte voor het kadaster.

Over de glas-in-loodramen in het trappenhuis en in de raadzaal van het nieuwe gemeentehuis ontstond naderhand een meningsverschil omdat de aanvankelijke kosten ervan de begroting te boven gingen. Voor het ontwerp van deze ramen werden de kunstenaars H. Brouwer uit Nuenen en A.P. Stokhof de Jong uit Soest benaderd. De opdracht ging naar de laatste, maar in plaats van maximaal fl. 3.500,- voor het grote raam, zou het bedrag volgens de architecten, die de zaak regelden, op fl. 9.500,- uitkomen. Geenen schreef in zijn brief van 7 februari 1958 aan A.P. Stokhof de Jong in Soest dat de kosten in verband met de bestedingsbeperking niet te hoog mochten zijn. De burgemeester van Leende had een suggestie gedaan "in de richting van een gedenkraam, waarin tot uitdrukking zou kunnen worden gebracht, de dankbaarheid van de Gem. Leende voor het gespaard blijven in de oorlog".

Later, op 11 maart 1959, lieten Burgemeester en Wethouders van Leende de kunstenaar weten dat de glas-in-loodramen in het trappenhuis maximaal fl. 3.500,- mochten kosten en de negen kleine raampjes in de raadzaal fl. 1.350,-.

 

Het gebouw in gebruik genomen

Op woensdag 11 december 1957 kon om kwart over acht 's avonds de eerste vergadering in het nieuwe raadhuis worden gehouden. Alle leden van het gemeentebestuur waren daarbij aanwezig: burgemeester A.P. van de Lokkant, wethouder A.A.G. Baudoin, wethouder J. de Greef, J. Bax, A. van Dijk, W.J. van Grinsven, M. Th.F. Spooren en J.A. de Waal. De burgemeester heette allen welkom, wenste de raad en de inwoners geluk met de aanwinst waar elke inwoner het recht had te komen en te vertoeven. Er zou nog gelegenheid tot bezichtiging worden gegeven. Volgens de burgemeester voelde men zich na een ruim twaalfjarige bekrompen huisvesting misschien nog onwennig in het nieuwe gebouw, maar dat zou wel veranderen. Hij hoopte dat de raad tevreden was over de aankleding. Ook dankte de burgemeester het r.-k. kerkbestuur voor de tot dusver geboden huisvesting. Hij vond het alleszins verantwoord de verlaten ruimte in het parochiehuis op kosten van de gemeente op te laten knappen, omdat de gemeente er altijd zo goedkoop gebruik van had kunnen maken. Schilder A. Kunnen zou bereid zijn de vertrekken in het parochiehuis voor fl. 585,- weer in orde te brengen. Hiermee ging de raad akkoord.

Vervolgens werd over het oude meubilair van de gemeentesecretarie beslist. Het bestond uit een groot secretariebureau, een klein bureau, een brandkastje, een schrijfmachinetafeltje met stoel, twee leunstoelen met een rond tafeltje, een grote houten tafel en een oude, praktisch onbruikbare kadasterkast. Besloten werd het meubilair, dat weinig waarde meer had, aan het parochiebestuur te schenken. Behalve de brandkast voor de koop waarvan zich gegadigden hadden gemeld. Zo zou het meubilair zijn bestemming voor het algemeen belang blijven houden.

Bij de ingebruikneming van het nieuwe gemeentehuis had de gemeente van N.V. Samsom in Alphen aan den Rijn een nieuwe voorzittershamer voor de raadsvergadering ten geschenke gekregen, waarvoor de burgemeester in de eerste raadsvergadering van het jaar 1958 op 31 januari zijn dank uitsprak. Op 17 februari bood mevrouw T. van Engelen-van Engelen namens een veertigtal Leendse dames een vloerkleed voor de trouwzaal aan. Ze hadden het zelf vervaardigd. Het geschenk werd door Burgemeester en Wethouders in dank aangenomen. Mevrouw Van Engelen, die als oudste van het gezelschap dames de eer te beurt viel het woord te voeren, besloot haar toespraakje tot de burgemeester "en verder Gemeente Bestuur” met de woorden: "Moge U en Uw opvolger vele Leendse paren de eed van trouw afnemen tot groei en bloei van onze gemeente".

Nadat de raad in zijn vergadering van 24 mei 1958 een krediet van fl. 1.500,- had goedgekeurd voor de feestelijkheden bij de officiële opening van het nieuwe gemeentehuis, brak spoedig de grote dag aan.

 

Feestelijke opening

Op zaterdag 14 juni 1958 was het zover.

De omwonenden van de Markt en de Valkenswaardseweg werd verzocht vanaf acht uur 's morgens de vlaggen uit te steken. De pastoor van Leende droeg die dag eerst een Heilige Mis in de parochiekerk op en zegende daarna om kwart voor tien het nieuwe gemeentehuis onder grote belangstelling in. Toen volgde de officiële opening tijdens een plechtige raadszitting. Niet in het bijzijn van jhr. mr. J.Th.M. Smits van Oyen, zoals op het programma stond, maar van G.P. Philippart uit Eindhoven, lid van Gedepu-teerde Staten. Jhr. mr. J. Smits van Oyen was al sinds 8 juli 1931 lid van Gedeputeerde Staten en zou dat nog tot 2 juli 1958 blijven. Hij was van 4 oktober 1944 tot 1 november 1946 bovendien waarnemend Commissaris van de Koningin in de provincie Noord-Brabant geweest. Hij moest het in Leende laten afweten omdat zijn aanwezigheid in Den Bosch plotseling dringend werd vereist.

C. Philippart hield een toespraak waarin hij Leende namens het dagelijks bestuur van de provincie gelukwenste en een schilderij voor de gemeente aan de burgemeester overhandigde. Het werk stelde Spaanse landarbeidsters in actie voor. Het was door de Helmondse kunstenaar G.J.M. Princée tijdens een studiereis geschilderd. Ook de burgemeester van Valkenswaard voerde het woord. Hij bood namens de buurtgemeenten en de kring symbolisch een portret van de koningin aan. Het moest nog geschilderd worden door een kunstenaar die het gemeentebestuur zelf mocht aanwijzen. Verder stonden die dag op het programma: een huldiging door de Leendse Fanfare Philharmonie en alle plaatselijke gilden, een koffietafel voor het gemeentebestuur en genodigden in het parochiehuis, een kinderfeest, waaronder een ballonwedstrijd voor de kinderen van alle scholen op het terrein achter het parochiehuis, bezichtiging van het gemeentehuis voor belangstellenden (dit was tevens op 15 juni mogelijk) en een concert door Fanfare Philharmonie vanaf de kiosk op de Markt. Om zes uur 's avonds werd in Leenderstrijp bovendien de kermis geopend.

De verslaggever die op maandag 16 juni in het Eindhovens Dagblad beknopt de gebeurtenissen van die zaterdag weergaf, vermeldde onder andere dat allen van mening waren "dat het fraaie interieur van het gemeentehuis een ruimschootse vergoeding betekent voor het minder mooie uiterlijk. Het gemeentehuis zou beter tot zijn recht komen, als het meer ruimte om zich heen had, waardoor het enorm-massale minder opvallend zou zijn. Het interieur, uitgevoerd in fraaie pasteltinten in een luchtige en royale ruimte, is een prachtig geheel, waarop Leende met recht trots kan zijn.”      

 

5. DE VERBOUWING EN UITBREIDING (1990 – 1991)

 

Krappe huisvesting

Na dertig jaar bleek het raadhuis al niet meer aan de eisen te voldoen, hoewel er in de loop van de tijd de nodige veranderingen in waren aangebracht. Het gemeentebestuur stond voor de opgave de huisvesting van het bestuurlijk en ambtelijk apparaat te verbeteren. Men wilde het gemeentehuis hiertoe verbouwen en uitbreiden. De belangrijkste voorwaarden tot oplossing van het huisvestingsprobleem waren: concentratie van het ambtelijk apparaat in één gebouw (het gebouw van Publieke Werken en Sociale Zaken aan de Valkenswaardseweg zou worden verkocht); niet langer gebruik van de kelderruimte als permanente kantoor-ruimte (wel voor andere activiteiten ); inrichting van een leesruimte voor leden van de gemeenteraad; inrichting van een eigen werkplek voor de wethouders; uitbreiding van de kantooroppervlakte met ongeveer 300 vierkante meter; redelijke eisen van welstand, goede inpassing in de bestaande bebouwing.

Op 28 januari 1988 trok de gemeenteraad een voorbereidings-krediet van fl. 24.000,- uit om Bureau Ir. Verkuylen uit Den Bosch een plan te laten ontwikkelen. Op 30 juni 1988 werd dit plan door Burgemeester en Wethouders aan de raad voorgelegd. De raad keurde het goed en stelde er een bedrag van fl. 1.660.800,- voor beschikbaar. Naderhand werden aanpassingen en bezuinigingen in het bouwplan doorgevoerd, zodat de kosten uiteindelijk tot fl. 1.500.000,-, inclusief 18,5% B.T.W., werden teruggebracht. Daar moest naar schatting een som van maximaal fl. 600.000,- bij worden opgeteld voor onder andere de inrichting van het voor-terrein van het gemeentehuis, de vernieuwing van de telefoon-centrale en de aanpassing van de computer.

De kosten van het totale project zouden nu van fl. 2.050.000,- tot fl. 2.1O0.000,- variëren. De raad keurde het aangepaste bouwplan van het Bossche Bureau Ir. Verkuylen in zijn vergadering van 8 juni 1989 goed en stelde het bedrag van fl. 1.500.000,-, inclusief B.T.W., voor de bouwkosten beschikbaar. De raad stemde verder in met de voorgestelde financiering van het totale project.

Het college van Burgemeester en Wethouders had ook voorgesteld "de vernieuwbouw" onderhands aan te besteden na selectie. Een vijftal aannemers zou hieraan kunnen deelnemen, waarna ten minste drie van hen tot inschrijving werden uitgenodigd. Uiteindelijk zou Bots Aannemersbedrijf BV uit Liessel de opdracht krijgen. Verder waren ook bij de bouw betrokken: Konstruktieburo A.F.M. Verbossen BV uit Den Bosch; voor betonreparatie: Betonservice Zuid uit Geldrop; Tegelzetbedrijf Gebroeders Bots BV uit Liessel; voor schilder- en glaswerken: N. van Bussel uit Beek en Donk; voor staalconstructie: Oskomera uit Deurne; loodgieter Mart van Heugten uit Gemert; voor verwarming: Verhoeven Verwarming BV uit Leende; voor elektra: Installatie-Techniek Nederland uit Tilburg; voor grond- en sloopwerken: Gebr. Reiling BV uit Sterksel; Dakdekkersbedrijf Gielen BV uit Asten. De Win uit Leende zorgde voor de stoffering. Erco Meubel BV uit Valkenswaard leverde het meubilair voor de raadzaal, voor de kamers van de secretaris, de burgemeester en de wethouders.

 

Besturen vanuit de zesde klas

Tijdens de bouw moest het bestuurlijk en ambtelijk apparaat van Leende kunnen blijven functioneren. Het gemeentebestuur loste het probleem op door een tijdelijke verhuizing naar de Sint-Petrus-school aan het Marijkeplein. Dit door de architectencombinatie Geenen-Oskam ontworpen gebouw was oorspronkelijk de R.K. lagere school voor jongens. Het was op 19 maart 1957 aanbesteed en op 6 november 1958 door de pastoor van Leende ingezegend. Het zou nu op 1 juli 1989 beschikbaar zijn na de verbouwing van basisschool De Triangel in de Schoolstraat. De leerlingen van de Sint-Petrusschool gingen daar voortaan onderwijs volgen.

Er waren in de jongensschool aan het Marijkeplein natuurlijk voorzieningen nodig, zoals het plaatsen van enkele tussenwanden, het texen van diverse ruimten en het dichtmetselen van een deur. In januari 1990 vond de verhuizing plaats. Het gemeentebestuur en de ambtenaren konden daarna in hun tijdelijke huisvesting aan de slag.

De sloper zette enkele maanden later op 1 maart de "vernieuwbouw" in. Terwijl de werkzaamheden aan het gemeentehuis in de Dorpstraat voortgang vonden, werd Leende bestuurd vanuit een nabijgelegen vroegere school aan het Marijkeplein; preciezer gezegd, vanuit de vroegere zesde klas, want daar vergaderde de raad na de verhuizing. Een vergelijking met de toestand van de "gemeentensaangelegenheden" in 1810 of 1811 dringt zich op. Leende leek weer terug bij af.

Het gemeentebestuur heeft sinds 1810 in wisselende gebouwen zijn taak verricht. Zo ook de ambtenaren. Dat gebeurde, afgezien van al of niet gehuurde ruimten in cafés en bij de mensen thuis, in 1810 of 1811 dus aanvankelijk in een opgeknapt gebouwtje of hok naast de onderwijzerswoning, waar de onderwijzer voorheen "zijne natuurkundige werken verrichte". Vervolgens in de aan deze woning vastgebouwde raadkamer met nevenvertrek, weliswaar in 1816 gereedgekomen, maar door burgemeester J.B. Clephas (1813- 1820) evenals het opgeknapt gebouwtje ongebruikt gelaten. Daarna in het eerste gemeentehuis sinds 1871, in het parochiehuis als tijdelijke huisvesting sinds 1945, in het tweede gemeentehuis sinds 1957 en in de voormalige Sint-Petrusschool als tijdelijke huisvesting sinds 1990.

Uiteindelijk zijn het gemeentebestuur en de ambtenaren anno 1991 in het verbouwde en uitgebreide tweede gemeentehuis naar de eisen van de tijd gehuisvest.

Het is evenwel onzeker hoelang het de Leendenaren wordt vergund dit laatste gebouw als het bestuurlijk en ambtelijk centrum van hun gemeente te beschouwen. De plannen voor een herindeling van Zuidoost-Brabant zijn op dit ogenblik bijzonder actueel.   

 

 

BIJLAGE I

LIJST VAN MAIRES (1810-1814). SCHOUT  (1821-1825) EN BURGEMEESTERS (1814-1820 EN 1825-HEDEN) VAN DE GEMEENTE LEENDE.

 

1810-1811

W. NIEUWENHUIZEN: De datum van zijn benoeming kon niet worden nagegaan omdat een register van besluiten van het dorpsbestuur of de gemeenteraad van Leende over 1810 en andere relevante stukken in het gemeentearchief ontbreken. Nieuwenhuizen was in functie tot 31- 5-1811 en werd daarna uit zijn funktie gezet.

Districtsschout mr. C.F. Wesselman in Helmond schreef hierover op 24 -12-1825 aan Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant: “In 1810 wierd de schoolmeester Nieuwenhuizen tot maire benoemd, die als een despoot wilde regeren, doch naderhand door den prefect wegens schurkerij in materie van conscriptie is afgezet. Zijn opvolgen was een zekere Clephas, het onnozelste schepsel dat ik ooit ontmoet heb”. Rijksarchief in Noord-Brabant, ’s-Hertogenbosch. Archief van het Prov. Best. van N.-B¸ 1814-1920, oud inv.nr. 6211)

Na zijn ontslag als onderwijzer in Leende in 1813 stuurde hij als "Kommissionair” in Rotterdam nog een declaratie van zijn werkzaamheden in Leende. L. VAN DER MEER, voormalig schout-civiel en daarna administrateur van de gemeente Leende, trad van 31-5-1811 tot 15-6-1811 op als waarnemend maire.

 

1811-1812

C. NOTTEN: benoemd bij Arrêté van de Prefét du Departement des Bouches du Rhin (de Prefect van het Departement van de Monden van de Rijn)  in functie van 15- 6-1811 tot 28-3-1812.

 

1813-1820

J.B. CLEPHAS: vestigde zich in Leende na een zg. ontlastbrief van Herten, Merum en Ool d.d. 5-5-1787 te hebben afgegeven; benoemd d.d. 4-12-1812 door dezelfde instantie als zijn voorganger C. Notten; eed afgelegd en in functie getreden d.d. 1-1-1813; was op 14- 8-1820 nog burgemeester.

 

1821-1839

N. WIJNANTS: (geboren in Looz of Hoepertingen in Belgisch Limburg; gedoopt in Borgloon d.d. 17-8-1756; overleden in Antwerpen d.d. 2-7-1848): in functie als schout d.d. 1-1-1821; ontslag bij K.B. d.d. 1-12-1839, nr. 107.

 

1840-1851

H. VAN DIJK: (geboren in Leende d.d. 5-2-1786; overleden in Leende d.d. 20-8-1851): benoemd bij K.B. d.d. 1-12-1839, nr. 107, m.i.v. 2 of 7-1-1840.

 

1851-1859:

P. KEMPS: (gedoopt in Leende d.d. 16-4-1797; overleden in Leende d.d. 11-1-1860) (oom van burgemeester T. Maas): benoemd bij K.B. d.d. 10-10-1851, nr. 55.

 

1860-1877

T. MAAS: geboren in Leende d.d. 11 of 12-2-1822; overleden in Eindhoven d.d. 22-1-1904) (neef van burgemeester P. Kemps): benoemd bij K.B. d.d. 18-2-1860, nr. 53; ontslag bij K.B. d.d. 19-4-1877, nr. 7, wegens blindheid.

 

1877-1910

C. NOTTEN: (schoonvader van burgemeester-secretaris J. Vogels, grootvader van plaatsvervangend burgemeester F.C.M. Vogels): benoemd bij K.B. d.d. 10-7-1877, nr. 11; ontslag bij K.B. d.d. 8-11-1910, nr. 70, m.i.v. 20-11-1910.

 

1911-1940

J. VOGELS: (geboren in Tongelre d.d. 4 of 14-6-1875; overleden in Leende d.d. 28-11-1955) (schoonzoon van burgemeester C. Notten, vader van plaatsvervangend burgemeester F.C.M. Vogels): benoemd bij K.B. d.d. 31-12-1910, nr. 86.

J. Vogels was sinds 1902 ook al gemeentesecretaris van Leende (zie lijst aldaar).

Hij kreeg op eigen verzoek eervol ontslag als burgemeester-secretaris bij Besluit van de Secretaris-Generaal, waarnemend hoofd van het Departement van Binnenlandse Zaken, d.d. 11-7-1940 m.i.v. 15-7-1940. Na de oorlog verzocht J. Vogels om herziening van het Besluit d.d. 11-7-1940. Daarop werd hem o.a. op grond van een artikel van de Wet rechtsherstel overheidspersoneel 1946 eervol ontslag als burgemeester verleend bij K.B. d.d. 22-12- 1947, nr. 12, m.i.v. 15-7-1940. (Het ontslag tijdens de Duitse bezetting was uitsluitend verleend wegens het overschrijden van de 65-jarige leeftijd door J. Vogels, een buiten de bezetting gelegen grond.)

 

1940

mr. dr. H.A.F. LIJNKAMP (geboren in Beverwijk d.d. 13-9-1905): aangewezen als vervanger van de burgemeester bij Besluit van de Commissaris der Koningin in de provincie Noord-Brabant d.d. 20-7-1940, Ag nr. 884, m.i.v. 22-7-1940; aangewezen als vervanger van de burgemeester van Dongen bij Besluit van de Commissaris der provincie Noord-Brabant d.d. 30-10-1940, Ag nr. 1365, m.i.v. 1-11-1940.

 

1940-1941

mr. M.Ch.A.M.R. MAGNËE:  (geboren in Horn d.d. 31-7- 1910): aangewezen als vervanger van de burgemeester bij Besluit van de Commissaris der provincie Noord- Brabant d.d. 30-10-1940, Ag nr. 1366, m.i.v. 1-11- 1940; genoemd Besluit door dezelfde instantie ingetrokken bij brief d.d. 29-1-1941 m.i.v. 1-2-1941 onder dank-betuiging voor drie maanden waarneming van het burgemeestersambt; vertrokken naar Bergeyk, waar hij burgemeester is geweest.

 

1941-1944

G.J.A. MANDERS: benoemd door de Secretaris-Generaal van het Departement van Binnenlandse Zaken bij Besluit d.d. 16-1-1941, B.Z., nr. 2, kabinet, m.i.v. 1-2-1941; (aangewezen als waarnemend burgemeester van Budel bij Besluit van de Commissaris der provin- cie Noord-Brabant d.d. 7-7-1943, Ag nr. 531, kabinet; dit Besluit ingetrokken door dezelfde instantie bij Besluit d.d. 6-11-1943, Ag nr. 927, m.i.v. 9-11-1943); ontslag als burgemeester van Leende, onmiddellijk ingaand, bij Besluit van de commissaris-generaal van Bestuur en Justitie d.d. 8-7-1944; door de bezetter op 6 juli 1944 naar een concentratiekamp in Duitsland gevoerd; keerde op 24 juni 1945 naar Leende terug (zie deze lijst ook onder 1945-1947).

 

1944-1945

F.C.M. VOGELS: (kleinzoon van burgemeester C. Notten, zoon van burgemeester-secretaris J. Vogels): aangewezen als plaatsvervang-end burgemeester bij Besluit van de waarnemend Commissaris der Koningin in de provincie Noord-Brabant d.d. 5-10-1944, B nr. 2, kabinet, m.i.v. 5-10-1944; dit besluit ingetrokken door dezelfde instantie bij brief d.d. 3-8-1945 m.i.v. 6-8-1945; begon in 1932 als volontair bij de gemeente Leende, werd daar eerste ambtenaar ter secretarie en ging in 1975 met pensioen.

 

1945-1947

G.J.A. MANDERS: (zie deze lijst ook onder 1941-1944): aangewezen als waarnemend burgemeester bij brief van de waarnemend Commissaris der Koningin in de provincie Noord-Brabant d.d. 3-8-1945 m.i.v. 6-8-1945; benoemd tot burgemeester bij K.B. d.d. 8-7-1946, nr. 7, m.i.v. 16-7-1946; in 1947 vertrokken wegens benoeming tot burgemeester van Zundert m.i.v. 1-3-1947.

 

1947-1968

A.P. VAN DE LOKKANT: (geboren in Haps d.d. 7-2-1903; overleden in Leende in februari 1973): in april 1947 waarnemend burgemeester geworden en d.d. 6-9-1947 geinstalleerd als burgemeester; ontslag bij K.B. d.d. 8-2-1968, nr. 3, m.i.v. 1-3-1968, wegens het bereiken van de 65-jarige leeftijd.

 

1968-1980

R.O.M. WAELPUT: benoemd bij K.B. d.d. 6-6-1968, nr. 25, m.i.v. 1-7-1968; benoemd bij K.B. d.d. 9-5-1980, nr. 23, tot burgemeester van de gemeente Ubbergen met toekenning van gelijktijdig eervol ontslag als burgemeester van Leende m.i.v. 1-6-1980.

 

1981-1991

J.C.M. NETTEN: (geboren in Eindhoven d.d. 25-9-1941): benoemd bij K.B. d.d. 28-1-1981, nr.2, m.i.v. 16-2- 1981; benoemd bij K.B. d.d. 1-3-1991, nr. 91.002141, tot burgemeester van de gemeenten Geffen en Nuland m.i.v. 1-4-1991.

 

 

BIJLAGE II

 

LIJST VAN GEMEENTESECRETARISSEN VAN LEENDE , VOORZOVER HUN NAMEN TIJDENS HET ONDERZOEK WERDEN AANGETROFFEN EN ZE NIET TEVENS BURGEMEESTER VAN LEENDE WAREN

 

1800-1811

mr. H. VAN MOORSEL (gedoopt in Helmond d.d. 13-4- 1757; overleden in Heeze d.d. 31-7-1830) (was de bekende Helmondse patriot, vader van gemeentesecretaris H.G. van Moorsel): trad op 1-1-1800 in functie als secretaris van Heeze, Leende en Zesgehuchten. In de "dorpsrekening" van Leende over het jaar 1810 komt een betaling van 164 gulden en 11 stuivers aan hem voor "wegens tien maanden min vier dagen tractement als secretaris". Verder is later een betaling aan mr. H. van Moorsel in de rekening van 1810 bijgeschreven wegens "zijn tractement als secretaris van 1 januari tot 24 juni 1811". Nadere gegevens over zijn aftreden werden niet gevonden, omdat de rekeningen over de jaren 1811, 1812 en 1813 ontbreken, evenals de notulen van de gemeenteraad van Leende over dezelfde jaren. Na zijn aftreden als gemeentesecretaris was hij notaris in Heeze.

 

1811

A. HALDER: wordt in het proces-verbaal van overdracht van gemeentelijke stukken door de afgetreden maire C. Notten aan maire J.B. Clephas op 28-3-1811 secretaris van de maire genoemd.

 

1820-1824

P.F. VAN WOELDEREN (geboren in Cuyk in 1783 of 1784): aangesteld tot gemeentesecretaris van Heeze en Leende d.d. 16-7-1820 om per 1-1-1821 in functie te treden; eed als secretaris afgelegd d.d. 3-1-1821; ontslag door Gedeputeerde Staten d.d. 5-2-1824; vertrokken naar Veghel als notaris.

 

1824-1851

H.G. VAN MOORSEL (geboren in Duinkerken (Frankrijk) d.d. 17-10-1793; gedoopt in Maarheeze d.d. 14-10- 1794; overleden in Heeze d.d. 4-6-1851) (zoon van (gemeente)secretaris mr. H. van Moorsel): benoemd tot gemeentesecretaris van Heeze en Leende d.d. 23- 2-1824; in functie getreden d.d. 15 en 16-3-1824; was op 16- 7-1820 al aangesteld tot gemeentesecretaris van Someren en daar in functie getreden d.d. 1-1-1821. Hij schreef de bekende "kronijk" over Heeze en naburige plaatsen (genoemd in de literatuur op blz. 63.

 

1851-1889

A.A. DEELEN (geboren in Heeze d.d. 7-6-1827 en aldaar overleden d.d. 14-12-1889): bij Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 24-6-1851 benoemd tot waarnemend gemeentesecretaris van Leende. Later werd hij definitief benoemd. Hij was al waarnemend gemeentesecretaris van Heeze en volgde in 1855 zijn vader als burgemeester aldaar op.

 

1889-1890

J. VAN GENNIP: waarnemend gemeentesecretaris. In de gemeente-raadsvergadering van 21-12-1889 werden Jos. van Gennip en Antoon van Engelen, beiden bakker en wonende te Leende, voorgedragen als waarnemend gemeentesecretaris wegens het overlijden van A.A. Deelen.  J. van Gennip werd toen waarnemer en bleef dat tot de komst van J.M. Dijkhoff, die op 7-2-1890 werd benoemd.

 

1890-1902

J.W. DIJKHOFF (geboren in Oyen d.d. 19-7-1865; overleden in Leende d.d. 30-10-1902): benoemd in de gemeenteraads-vergadering d.d. 7-2-1890.

 

1902

A.N. FLESKENS (geboren in Heesch d.d. 20-4-1874; overleden d.d. 1-2-1965): aangewezen op voordracht van Burgemeester en Wethouders van Leende m.i.v. 22- 9-1902 tot het verrichten van secretariële werkzaamheden wegens ziekte van J.M. Dijkhoff. Fleskens was gemeentesecretaris en -ontvanger van Geldrop, sinds 1905 burgemeester van Zesgehuchten, sinds 1908 burgemeester van Geldrop.

 

1902

C. NOTTEN, destijds burgemeester van Leende (zie lijst aldaar), heeft het secretarisambt van Leende waargenomen van 31-10-1902 tot en met 14-12-1902. Notten werd bij K.B. d.d. 20-12-1902, nr. 14, benoemd tot tijdelijk gemeentesecretaris, hoewel zijn schoonzoon J. Vogels in de gemeenteraadsvergadering van 27-11-1902 al tot gemeentesecretaris was benoemd!

 

1902-1911 (1940)

J. VOGELS, de latere burgemeester van Leende (zie lijst aldaar), werd in de gemeenteraadsvergaderingen van 27-11-1902 en 15-12-1902 achtereenvolgens benoemd en beëdigd als gemeentesecre-taris van Leende, terwijl zijn schoonvader C. Notten (zie hierboven) bij K.B. d.d. 20-12-1902, nr. 14, tot tijdelijk gemeentesecretaris was benoemd! J. Vogels werkte vóór zijn benoeming in Leende als volontair op de Geldropse gemeentesecretarie.

 

1981-1986

H.W.S.M. NYIJTEN: benoemd d.d. 7-1-1981; eind 1986 naar Nieuw-Ginneken vertrokken.

 

1987-heden

A.M.C.J. PASTOOR   

 

 

BELANGRIJKSTE GERAADPLEEGDE ARCHIEVEN, LITERATUUR EN ANDERE BRONNEN

 

STREEKARCHIEF REGIO EINDHOVEN-KEMPENLAND, LITERATUUR EN ANDERE BRONNEN

 

ARCHIEF VAN DE GEMEENTE LEENDE

Inventarisnummers 2, 75, 150, 373, 445-449, 450-451, 455, 459, 461-462, 476, 481-484, 486, 495, 514-515, 522-523, 530-551, 603, 606, 623-624, 668-671, 918-1013, 1045, 1049, 1058, 1104, 1117, 1663, 1665, 1692, 1715, 1718, 1721, 1724, 1808, 1837, 1864, 1866, 1890, 2025, 2037-2039, 2044.

 

EINDHOVENS DAGBLAD

19 mei 1922, 12 juli 1945, 17 november 1955, 16 juni 1958.

 

TIJDELIJK GEMEENTEHUIS TE LEENDE

 

ARCHIEF VAN DE GEMEENTE LEENDE

 

Dossiers -2.07.51: notulen gemeenteraad, 1946-1958, 1968, 1980-1981 (map 723: 1946-1955; map 724: 1955-1958; map 730: 1980-1981); losse bijlagen (betreffende verbouwing en uitbreiding van het gemeentehuis) van notulen van gemeenteraadsvergaderingen d.d. 28 januari 1988, 30 juni 1988, 8 juni 1989;

Dossier -2.07.354: bouw van een nieuw gemeentehuis, 1945-1958 (map 412).

 

Mondelinge inlichtingen van H. Fraser en R. Roovers.

 

LEENDE

Foto's beschikbaar gesteld door Sjef Rutten (blz. 26, 28, 36, 46); mondelinge inlichtingen van mevrouw G.A. de Waal-van Berkel.

 

LITERATUUR EN ANDERE BRONNEN

J.H.M. Aerts en J.R. van der Zanden, Leende in oude ansichten, Zaltbommel, 1972, nummers 1, 3, 4, 14, 19 en 22.

J.C.G.W. Coenen, 'De Heerlijkheid Heeze-Leende-Zesgehuchten door de eeuwen heen', in: "De Heerlijkheid”, bundel artikelen over een oude rechtsvorm in de Meierij van 's-Hertogenbosch, uitgegeven onder redactie van H.A.M. van den Berg en J.A. van der Meer door Heemkundekring "De Heerlijkheid Heeze-Leende-Zesgehuchten" ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de kring in 1986 (tevens aflevering van Heemkronijk, driemaandelijkse uitgave van dezelfde heemkundekring, jrg. 25 (1986), nrs. 2-3), Geldrop, 1989, blz. 113-131.

R.J.I. Goossens, Inventaris van de archieven van de gemeente Leende, Eindhoven, 1985, blz. 1-6, ongenummerd blad tussen blz. 112 en 113, 142.

A.F.J. van Kempen, Gouvernement tussen Kroon en Statenfacties; de positie van de vier gouverneurs in het politieke krachtenveld van Noord-Brabant, 1813-1830, Tilburg, 1988, blz. 18-25, 106-121, 215-223, 370-371.

H.G. van Moorsel, Kronijk of aantekening der werkwaardige voorvallen binnen de gemeente Heeze en enige omliggende dorpen en enkelde welken algemene belangstelling verdienen, uitgegeven en toegelicht door P. Dominicus de Jong O.C.R., Achelse Kluis, 1953, blz. XII-XIV, XVI-XVII, 33-34, 39-40, 42, 47, 87-89, 102, 144, 165, 167, 169.

J.M.P. van Oorschot, Eindhoven, een samenleving in de verandering. 1810-1960, 2 delen, Eindhoven, 1982, blz. 422, 428.

J.R. van der Zanden en J.H.M. Aerts, Kent u ze nog . . . de Leendenaren, Zaltbommel, 1973, nummers 6, 11, 14, 23, 37.

S. Van der Zanden e.a., Dyt gheyt aen der kercken van Leendt; geschiedenis van Leende, Leende, 1974, blz. 46, 66, 72-73, 77, 84-86, 94-95, 103.

Ga terug