Monumenteninventarisatie, basis voor een beleid

Heemkronijk jaar:1989, jaargang:28, nummer:3, pag:79 -85

MONUMENTENINVENTARISATIE, BASIS VOOR EEN BELEID

door: Wies van Leeuwen

 

Het vastleggen van waardevolle gebouwen in woord en beeld is niet nieuw. Reisverslagen en topografische tekeningen zijn er al uit de late middeleeuwen. Pas in de loop van de vorige eeuw werden de middelen om bedreigde, waardevolle gebouwen en stadsbeelden vast te leggen verfijnder en objektiever. Men maakte daarbij onder meer gebruik van tekeningen, foto's en beschrijvingen. Zo bestaan van vele Brabantse 'topmonumenten', waaronder de kerktoren van Leende, al betrouwbare foto's uit het begin van onze eeuw.

In 1912 publiceerde Jan Kalf de eerste wetenschappelijk verantwoorde Nederlandse monumentenbeschrijving met tekeningen en foto's. Hiervoor bereisde hij met kritische blik de Baronie van Breda.

 

DE  'RIJKSLIJST'  VAN  1971

Rond 1960-61 werd ons land opnieuw, en nu zeer uitvoerig, in kaart gebracht door ambtenaren van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Ten behoeve van de instelling van de monumentenwet was het immers nodig gebleken de beschermenswaardige gebouwen in alle gemeenten te registreren. De toen opgestelde Rijksmonumentenlijst bevat momenteel voor Brabant 2896 objekten. Men had echter in 1961 vooral aandacht voor de monumenten die ouder waren dan 1850. Sedertdien kreeg men echter langzamerhand meer waardering voor de gebouwen van na 1850.

Het gaat hierbij om woonhuizen, stations, verdedigingswerken, fabrieken, raadhuizen, kazernes, bruggen, etc. Een aantal van deze gebouwen is zeer indrukwekkend, maar andere  -vooral industriële objekten-  zijn soms ronduit lelijk te noemen. Toch hebben zij een grote historische, architektonische en stede-bouwkundige waarde. Juist deze jongere monumenten worden door verandering van gebruik vaak met afbraak of verminking bedreigd. Dat is de reden voor een tweede grootscheepse procedure: het door de provincies op verzoek van het rijk uitgevoerde Monumenten Inventarisatie Project (MIP).

 

MONUMENTEN   INVENTARISATIE  PROJECT

Het MIP richt zich in het bijzonder op de 'jonge monumenten', de tussen ca.1850 en 1940 gebouwde objekten, die nog meer dan de oudere monumenten ons stads- en dorpsbeeld bepalen. Zo blijkt het merendeel van de Brabantse boerderijen pas na 1850 gebouwd of versteend en worden talloze dorpen gedomineerd door neogotische kerken.

De provincie Noord-Brabant is al in 1979 met een dergelijke inventarisatie gestart. Zij heeft in de afgelopen jaren een grote kennis van zaken opgebouwd met een bestand van ongeveer 30.000 foto's en beschrijvingen van ongeveer 10.000 gebouwen in 69 gemeenten. Sinds oktober 1988 zijn voor dit omvangrijke werk extra mensen aangenomen. Het inventarisatieproject kan nu versneld worden, terwijl men de gegevens in de computer vast gaat leggen volgens een strikte opzet. Dat betekent dat de provincie een onschatbare bron aan informatie bezit over de bebouwde omgeving.

Opvallend is hierbij het veelomvattende karakter van de inventarisatie, gericht op bouwkunst en stedebouw, op processen als industrialisatie, verstedelijking en het ontstaan van kommuni-katienetwerken als wegen, spoorlijnen en kanalen. Niet de gemeenten of de kategorieëen gebouwen staan hierin centraal, maar de ontwikkelingen in de regio's, waarvan Brabant er acht bezit. Verfijnde middelen gaan samen met een groot optimisme: men heeft het vertrouwen dat in de jaren negentig een bruikbaar geautomatiseerd beeld zal zijn verkregen van de 'jonge monumenten' in geheel Nederland. Het zal dan gaan om totaal zo'n 200.000 objekten.

 

INVENTARISEREN,  WAAROM?

Is een dergelijke grootschalige operatie zinvol? Mijn antwoord is uiteraard positief. Bij deze inventarisatie worden vele gegevens vastgelegd om kennis en waardering voor de genoemde periode te bevorderen en als uitgangspunt voor wetenschappelijk onder-zoek op architektuurhistorisch, bouwhistorisch, stedebouw-kundig, historisch-geografisch en industrieel-archeologisch gebied.

Vervolgens worden van rijkswege nog twee belangrijke doelstel-lingen genoemd. Allereerst het verkrijgen van bouwstenen voor nieuw beleid ten aanzien van ruimtelijke ordening, stadsont-wikkeling en monumentenzorg en een basis voor planologisch-stedebouwkundige afwegingen. Vervolgens het verzamelen van informatie ten behoeve van het selekteren en beschermen van objekten, ensembles en gezichten. De vele gegevens zullen gebruikt moeten worden.

Zij ontlenen hun betekenis immers aan hun rol binnen het streven naar behoud van waardevolle strukturen en objekten.

 

KULTURELE  EROSIE

De verandering van het landschap en de afbraak van de kultuur-historische waarden in de bebouwde omgeving gaan immers gestaag verder.

Van de tot dusver geregistreerde objekten in de provincie zijn er alweer meer dan 200 gesloopt of verminkt. Ondanks het feit dat men slechts incidenteel op de hoogte wordt gebracht van deze verdwijningen, blijft deze lijst oplopen, zoals ik aan kon tonen in een bijdrage in het Brabant-nummer van het tijdschrift Heemschut. Noemde ik toen 200 beschreven en intussen gesloopte objekten, intussen is dit aantal al tot 270 opgelopen. Wanneer we die lijst doornemen gaat het om kloosters, watertorens, scholen, industriele gebouwen, sluizen en vooral boerderijen en woonhuizen, zo'n 160 in totaal.

 

Bij elke inventarisatie wordt duidelijk dat de verdwijning voortgaat. Wij konstateren dat in Brabant jaarlijks ongeveer 2 procent van de tot dusver geregistreerde objekten verdwijnt of wordt verminkt. Dit lijkt weinig, maar houdt in dat al het nu geregistreerde binnen 50 jaar geheel verdwenen zou zijn. We mogen dan ook niet stil blijven zitten. "Kulturele erosie" is een objektief gegeven. Er zullen, terwijl het bestand aan waardevolle bebouwing zichtbaar uitdunt, uiteraard steeds weer nieuwe groepen potentiële monumenten binnen het blikveld van de bouwhistori-cus vallen. Dit geldt voor de 'jongere monumenten' tussen ca. 1850 en 1940 en zal binnenkort ook opgaan voor de bouwkunst en stedebouw van de naoorlogse 'wederopbouw' en de 'Bossche School'.

Dat betekent echter nog steeds dat getuigenissen uit het verleden, gebouwen en strukturen die tonen hoe men vroeger leefde en werkte, onherroepelijk verdwijnen. Zo wordt de geschiedenis van leven en bouwen steeds herschreven, terwijl het verloren gegane vaak niet eens gedokumenteerd is.

 

VERDWENEN GEBOUWEN IN HEEZE, LEENDE EN GELDROP

Ook in de gemeenten Heeze, Leende en Geldrop zijn verscheidene monumenten verloren gegaan, die grotendeels waren opgenomen in de in 1983 en 1984 uitgegeven rapporten van de Cultuurhistorische Inventarisatie Provincie Noord-Brabant.

Zo verbrandde in 1979 een der mooiste gebouwen van de wollenstoffenfabriek Eyken in Geldrop, werd later het landhuisje Huize Josephine gesloopt en verdween recent de dorpsschool van Zesgehuchten. Al eerder was een deel van het station gesloopt. Ook de fabriek Jansen de Wit aan de Langstraat is geheel verdwenen.

In Heeze verdween Kapelstraat 63A-65, een zeer waardevol woonhuis en vroegere pastorie van de Hervormde Kerk. Ook Kapelstraat 71 werd afgebroken evenals het kleine woonhuis Jan Deckersstraat 27. Tevens sloopte de NS het eilandstation van G.W. van Heukelom. De plaatse van Strabrecht ziet er nog zeer aantrekkelijk uit, maar telt eigenlijk nog maar een waardevolle boerderij, op no. 37. No.46 bijvoorbeeld is een geheel herbouwd rijksmonument, dat alleen in de verte nog herinnert aan de boerderij die hier eens stond. Het is nu vooral de beplanting, die dit plein zijn waarde geeft.

Ook in Leende zijn verscheidene verliezen te betreuren.

De buurtschap Leenderstrijp bezit weliswaar nog aantrekkelijke gedeelten, maar hier zijn zoveel onaangepaste nieuwe woningen tot stand gekomen, dat sommige straten ongenietbaar zijn geworden.

 

Verscheidene boerderijen zijn ingrijpend gerekonstrueerd en hebben hun waarde verloren. Dorpsstraat 42, de vroegere burgemeesterswoning, blijft weliswaar behouden maar hier staat tegenover dat de karakteristieke kerkhofmuur uit 1929 is afgebroken. Onherstelbaar is het verlies van de boerderij Boschhoven 21. Deze 17de-eeuwse hoekgevelboerderij, de laatste die Leende nog bezat, is weliswaar in het oude silhouet als woning herbouwd, maar mist elke kultuurhistorische waarde. Elementen als de baksteenformaten die de bouwfasen aangaven, het gebint en vooral het zeldzame vlechtwerk aan het bijgebouw waren onvervangbaar. Vanuit een oogpunt van monumentenzorg is deze herbouw een onjuiste zaak, temeer daar zorgvuldige omgang met het oude zeker tot handhaving had kunnen leiden.

 

VEEL BLEEF GESPAARD

Gelukkig bezitten de drie gemeenten nog waardevolle bouw werken, die ten dele beschermd zijn door plaatsing op rijks- of gemeentelijke monumentenlijsten. In Leende moet een dergelijke lijst nog opgesteld worden, al bestaat hier een inventarisatie van waardevolle boerderijen. Hierop moet dan zeker een eenvoudig bouwwerk als de coöperatieve winkel Sint Jan aan de Strijperstraat worden geplaatst.
Wat echter nog niet beschermd is, zijn de waardevolle dorps-gezichten, waaronder sommige delen van Leenderstrijp, namelijk Klooster met de dorpslinde, de beplanting nabij de kapel aan het Strijperpad en de schilderachtig verspringende bebouwing ter hoogte van Strijperstraat 26.

Kerkhof bij Heeze is eveneens een gave buurtschap. Hiervan ligt de waarde niet alleen in afzonderlijke boerderijen en woonhuizen, maar vooral in het silhouet, de ligging in het landschap, de open ruimten en de beplanting van linden en eiken. Planologische maatregelen geven de gemeente instrumenten om deze buurtschappen veilig te stellen.

 

WAT KAN ER GEBEUREN?

Van de ca. 20.000 jongere monumenten die in Noord-Brabant geregistreerd zullen worden, zal naar verwachting niet meer dan ca. 10 procent na 1992 van Rijkswege kunnen worden beschermd. De gemeenten zullen dus zelf een grote verantwoordelijkheid moeten dragen, wat zij ten dele al doen.

Ik geef daarom enige korte aanbevelingen.

-    De provincie heeft in haar inventarisatie-rapporten een schat aan gegevens opgebouwd, en bezit een grote deskundigheid met betrekking tot de kultuurhistorische waarden in onze omgeving. Deze kennis kan van gemeentewege gebruikt worden om te komen tot eigen monumentenlijsten. Van de beschermde objekten moet de historische waarde voorop staan: geen nieuwbouwmonumenten of facade-architek-tuur. Hierbij blijft het dorps- en stadsbeeld slechts in schijn bewaard.

-     De gemeenten zullen in overleg met de provincie kunnen komen tot aanvulling van de jonge monumenten op de Rijkslijst. Zij zullen hierbij gebruik kunnen maken van de MIP-gegevens.

-      Het verzamelde materiaal moet gebruikt worden om in het kader van de stads- en dorpsvernieuwing aandacht te geven aan strukturen en dorpsgezichten, en het waar mogelijk versterken van de eigen identiteit. Ook hierbij moet echter de authenticiteit van het historische beeld voorop staan.

Ga terug