In gesprek met ......... Harrie Boelens

Heemkronijk jaar:1982, jaargang:21, nummer:3+4, blz.81- 87

IN GESPREK MET ......... HARRIE BOELENS

door: A.L.W.Th. Veldhuizen-van Geffen

Weer een echte Heezenaar die -enkele turven hoog- in de voetsporen trad van zijn vader, zijn leven lang dat spoor volgde, zijn leest trouw bleef en als goede burger één van de pijlers werd waarop onze maatschappij rust. Onze verteller is deze keer de hoogbejaarde, kerngezonde Harrie Boelens.

"Ik ben geboren op kermis-donderdag 20 oktober 1893, als zoon van Franciscus Boelens uit Soerendonk en Drina Langendonk (van Strabrecht), een échte Heezerse!

Mijn geboortehuis staat nu nog in de Jan Deckersstraat no. 25 (Ben van Leur, de opticien zit er nu), dat vroeger een gedeelte was van de Emmerikstraat. Dat huis zag er negenentachtig jaar geleden wel even anders uit dan nu het geval is, vooral van binnen.

Mijn vader was eveneens een oude- ambachten schoenmaker; de klanten kwamen binnen in "den voorherd" waar een grote boeren-schouw stond en een vloer lag van rode en blauwe plavuizen. Hierachter lag de werkkamer, die in de winter tevens als woonvertrek diende, omdat daar een platte buiskachel stond. Op de grond strooiden we fijn zand wat toen gebruikelijk was; ik herinner me nog dat vanaf de deur tot in de werkplaats de tegels wel een halve centimeter waren uitgesleten. Rond de eeuwwisseling ging ik naar de lagere school. De meesters die me de eerste beginselen van het rekenen, lezen en schrijven hebben bijgebracht waren: meester Theeuwen, meester van de Broek en bovenmeester Deckers, de vader van de latere minister.

Het was een uitgemaakte zaak dat ik na de lagere school het schoen-makersvak ging leren. Eerst bleef ik een jaar thuis waar een neef van ons - mijn vader was inmiddels op jonge leeftijd gestorven - de schoenmakerij aanhield. Bij hem leerde ik o.a. pekdraad maken en leer kloppen. Het leer dat wij van de looiers kochten was nog niet gewalst, waardoor het nog stug en onhandelbaar was. De huid werd op een platte vierkante steen gelegd en zolang en zodanig beklopt dat het zacht en plooibaar werd.

Maar op een goede dag pakte ik mijn ransel - een korf waarin wat kleren en een litanie goede raad - en ging te voet naar Mierlo, waar ik in de kost kwam bij oom Nol Boelens die tevens mijn voogd was en ook schoenmaker. Twee jaar was dat mijn thuis, en schoenen repareren kon ik als de beste, al was ik nog maar een half-wasje van amper vijftien jaar.

Via een advertentie in “het familieblaadje” kwam ik terecht bij een andere leermeester: de meesterschoenmaker Jan Jansen uit Gemert.

Zijn werkplaats was de beste vakschool die een schoenmakersgezel zich wensen kon. Vakscholen waren er toen nog niet. In de avonduren leerde hij mij patroontekenen, schachten maken en schoenen aanmeten. Op mijn twintigste kwam ik als vakbekwaam schoenmaker weer naar Heeze om de zaak van ons thuis voort te zetten.

Het kleine huisje in de Jan Deckersstraat was meer werkplaats dan winkel, maar al in de mobilisatietijd 1914-1918 probeerde ik wel eens heren- en damesschoenen in te kopen; ik had toen nog niet die fijnere naaimachines dat specialistenwerk eiste. Die tijd was een dure tijd. Een paar damesschoenen kostten toen al gauw vijfentwintig gulden inkoop. Er kwam wel eens een leverancier uit Den Bosch, maar zelf moest ik er ook op uit; met de trein naar Den Bosch en te voet naar Waalwijk en Vlijmen om wat handel op de kop te tikken.

Tot even na de Eerste Wereldoorlog betrok ik het leer van enkele looiers uit Heeze. Dat waren: Geertje van den Berg, Driek van Asten en van Engelen. Later kocht ik de meer bewerkte huiden o.a. bij de gebroeders Theeuwen uit Gilze-Rijen. 

Na enkele jaren ging het zoals het gaan moet: Verliefd, verloofd, getrouwd. Wij volgden een uitgestippeld pad, maar het was ook een logische weg. Vandaag de dag doen ze het eigenlijk precies andersom.

De vrouw waarmee ik zestig jaar geleden voor het altaar stond komt -hoe kan het ook anders - ook uit deze Brabantse Parel. Mooie meskes genoeg hier in Hees en ze woonde in de buurt. Op 19 september 1922 trouwde ik met Drika van Asten, dochter van Fried van Asten, timmerman op Kreyl en Mina Bakermans.

In de Kapelstraat stond de oude marechausseekazerne die in l920 te koop werd aangeboden. Eigenaar hiervan was Dr. Deelen uit Tilburg. Het hele complex werd bij delen publiekelijk verkocht. Op de woning van de wachtmeester hadden wij onze zinnen gezet. De koop lukte, al duurde het nog twee jaar voordat we erin konden, omdat de wachtmeester er niets voor voelde om te verhuizen. Ook de gevangenis die achter het huis stond hoorde bij de koop. Na de nodige veranderingen kwam daarin mijn werkplaats, waar ik bijna een halve eeuw in gewerkt heb. Van het marechausseehuis hebben we meteen een echte winkel gemaakt; toen nog met één grote ruit. We gingen in Eindhoven kijken hoe daar de winkels er uit zagen, zodat we zo'n beetje een idee kregen! In 1937 hebben we de zaak verbouwd zoals die er nu uitziet; de kosten waren toen: elfhonderd gulden!

We hebben altijd een heel gezellige werk-winkel gehad. Sluitingstijd kenden we niet. Iedereen, of het nu klanten of kennissen waren, kwam binnen wanneer het hun uitkwam. Ze riepen dan "volluk...!" en liepen dan meteen door naar achteren. Zelfs als ik tussen de middag aan de warme maaltijd zat moest ik er enkele keren vanaf omdat er 'volluk' was. Dat was natuurlijk niet leuk, maar ja, dat was nu eenmaal zo! De klant was koning en er was brood op de plank.

Ik repareerde natuurlijk schoenen, maar hoofdzakelijk maakte ik nieuwe schoenen zoals werkschoenen, korte laarsjes die toen voor mannen in de mode waren en uiteraard ook dames- en kinderschoenen. Dikwijls bestelden de mensen speciaal voor hun trouwdag nieuwe schoenen waar ze jaren mee deden, maar waarschijnlijk weinig op liepen. Wat wij maakNa enkele jaren ging het zoals het gaan moet: Verliefd, verloofd, getrouwd. Wij volgden een uitgestippeld pad, maar het was ook een logische weg. Vandaag de dag doen ze het eigenlijk precies andersom. De vrouw waarmee ik zestig jaar geleden voor het altaar stond komt -hoe kan het ook anders- ook uit deze Brabantse Parel. Mooie meskes genoeg hier in Hees en ze woonde in de buurt. Op 19 september 1922 trouwde ik met Drika van Asten, dochter van Fried van Asten, timmerman op Kreyl en Mina Bakermans.

In de Kapelstraat stond de oude marechausseekazerne die in 1920 te koop werd aangeboden. Eigenaar hiervan was Dr. Deelen uit Tilburg. Het hele complex werd bij delen publiekelijk verkocht. Op de woning van de wachtmeester hadden wij onze zinnen gezet. De koop lukte, al duurde het nog twee jaar voordat we erin konden, omdat de wachtmeester er niets voor voelde om te verhuizen. Ook de gevangenis die achter het huis stond hoorde bij de koop. Na de nodige veranderingen kwam daarin mijn werkplaats, waar ik bijna een halve eeuw in gewerkt heb. Van het marechausseehuis hebben we meteen een echte winkel gemaakt; toen nog met één grote ruit. We gingen in Eindhoven kijken hoe daar de winkels er uit zagen, zodat we zo'n beetje een idee kregen! In 1937 hebben we de zaak verbouwd zoals die er nu uitziet; de kosten waren toen: elfhonderd gulden! We hebben altijd een heel gezellige werk-winkel gehad. Sluitingstijd kenden we niet. Iedereen, of het nu klanten of kennissen waren, kwam binnen wanneer het hun uitkwam. Ze riepen dan "volluk...!" en liepen dan meteen door naar achteren. Zelfs als ik tussen de middag aan de warme maaltijd zat moest ik er enkele keren vanaf omdat er 'volluk' was. Dat was natuurlijk niet leuk, maar ja, dat was nu eenmaal zo! De klant was koning en er was brood op de plank.

Ik repareerde natuurlijk schoenen, maar hoofdzakelijk maakte ik nieuwe schoenen zoals werkschoenen, korte laarsjes die toen voor mannen in de mode waren en uiteraard ook dames- en kinderschoenen. Dikwijls bestelden de mensen speciaal voor hun trouwdag nieuwe schoenen waar ze jaren mee deden, maar waarschijnlijk weinig op liepen. Wat wij maakten was allemaal handwerk. Voor het opmeten van de voet gebruikte ik een schuifmaat; één centimeter was anderhalve steek, dit was de Franse maat. Ik tekende de voet ook uit op een papierke.

Vooral in de winter liep men veel op klompen, behalve op zondag; daar waren de zondagse schoenen voor; veel vrouwvolk liep op riemklompjes, trippen genaamd. Van Pasen tot Allerheiligen liep de gewone burger (dus niet de boer) op schoenen.

Een veel gebruikt schoeisel uit de oude doos bestond uit een houten zool waarop ik een leren neus of kap op zette en het bovenstuk voerde met paardehaar, dat heerlijk warm. Het verzolen van de klompen deden de mensen vaak zelf met lappen oud leer. Tussen haakjes....  deken Kemps liep ook veel op klompen!

Het leer dat we gebruikten voor werkschoenen bijvoorbeeld was vetleer, dat sterk maar duur was. Daarom namen we ook wel ander leer dat voor ons weer bewerkelijker was. We gebruikten niet de nerfkant waar de haren op zitten, maar de vlees kant, dat was sterker. Die ruwe huid werd bewerkt met stijfsel waardoor de vezeltjes aan elkaar plakten. Als dat goed droog was maakten we het glad door er met een bollikker overheen te strijken. Hierna werd de huid zwart geverfd. (Werkschoenen waren altijd zwart).

De verf maakten we op een gekompliceerde manier; in de stal stond een ketel gevuld met bier; dit was oud lek- en restbier dat op de bodem van het vat bleef staan en dat we gratis bij Betje Schaft uit onze stamkroeg kregen. Hierin gooiden we roestig ijzerspul, bijvoorbeeld spijkers en het zeer giftige koperrood, dat we bij de drogist haalden. Als we de ketel bier-roest-koperrood maar geregeld bijvulden, hadden we altijd verf bij de hand.

Veel schoenmakersgereedschap wordt tegenwoordig nog gebruikt, behalve "de hond" denk ik. Dat is een apparaatje, dat we gebruikten bij moeilijk hanteerbaar zwaar bovenleer. Het had een hoefijzermodel met twee geribbelde bekken die je aan kon schroeven en aan het leer vastklemmen, waardoor je dit gemakkelijker over de leest kon trekken. Het enige gereedschap dat ik nog heb is mijn hamer; die is mij dierbaar en zal ik nooit weggeven (afb. 2)

Ik heb nog een mooi verhaaltje over 'kraakleer'. De mensen vonden dat nieuwe schoenen moesten kraken, dan kon men niet alleen zien dat je nieuwe schoenen aanhad, maar ook horen. Daarom vroegen de mensen voor een paar nieuwe zolen er speciaal kraakleer onder te zetten. De mensen willen dikwijls voor de gek gehouden worden en daarom speelde ik het spelletje mee. Maar dat kostte hen dan wel zeven stuivers meer. Om aan dat grapje te voldoen stopte ik tussen de binnen- en buitenzool een houten penneke, waardoor de schoenen bij het lopen kraakten. Dat klonk als nieuw, da heurden ze ger!

Schoenen waren een kostbare zaak. Er was nog weinig vervoer en alles en iedereen ging met de 'benenwagen'. In die tijd waren er nog veel grintwegen, zoals naar Leende en Geldrop. Die waren erg grof, zodat zolen en hakken gauw versleten.

In mijn jonge tijd had ik eens een primeur. Het zal in 1914 geweest zijn toen hier in Heeze de voetbalclub werd opgericht en kapelaan Gommers mij vroeg of ik een leren voetbal kon maken. Dat had ik nog nooit bij de hand gehad, maar hij had een patroontje en van dat model knipte ik de stukjes leer en naaide ze met de hand aan elkaar vast. Het moeilijkste karwei was de bal binnenste buiten te keren. Het was een heel gepruts, maar het lukte. Alhoewel.... het leek eigenlijk meer op een rugbybal ! ... toen nog onbekend. Gelukkig waren ze nog niet verwend, dus ook niet kritisch, zodat ze met dat ei-model hun eerste wedstrijd hebben gespeeld.

IN DIENST VAN TANTE POS

Door mijn zittend beroep had ik behoefte aan buitenlucht en extra beweging. Dit verkreeg ik door dertig jaar(!) lang hier in het dorp postbode te spelen, van 1925 tot 1955. Om dat te kombineren stond ik ‘s nachts om drie uur op, werkte een paar uur in de werkplaats, maakte zoveel mogelijk bestellingen in orde en was om zeven uur op het postkantoor om de post te sorteren en te bezorgen tot 'n uur of negen, half tien. Echt haast hadden we nooit, jakkeren deden we niet en geloof maar dat ik heel wat afgebuurt heb. Doordat ik iedereen kende hoorde ik heel wat nieuwtjes, goede en slechte. Ik bracht rond op de fiets, maar mijn uurloon werd te voet berekend, het ging dus om de afstand en niet om de tijd, anders hadden we nog langer gebuurt! Op zondagochtend ging ik in Geldrop de post halen voor Heeze, Leende en Sterksel. Maar alles bij elkaar kon dat wel in een fietstas. Het gemoedelijke van die tijd weerspiegelde zich in het feit dat, als het postkantoor gesloten was, de mensen hun poststukken, cheques en geld bij mij kwamen afgeven, alsof ik een eigen postwinkeltje had. De volgende dag bracht ik mét de post ook de nodige recuutjes rond.

DRAGER VAN HET  ST MARTINUS-VAANDEL

De godsdienst en de kerk was geheel verweven met ons dagelijks leven. Als knulletje van vijf werd ik al misdienaar en al gauw voelde ik me voor het altaar even thuis als bij ons moeder aan de keukentafel. Op de pastorie was ik kind aan huis. Later werd ik uitverkoren als 'vaandeldrager' dit was een hele eer. Vijftig jaar lang liep ik fier vooraan met het St. Martinus-vaandel, de hele processie kwam altijd achter me aan. Vroeger gebeurde dat alleen in de kerk en later ook op straat, wat we nog mooier vonden.

Op zondag zaten we meer in de kerk dan thuis. Eerst de vroegmis (uitslapen bestond in onze taal niet), om tien uur de hoogmis met een flinke lange donderpreek of ‘n bedelpreek van missionarissen, tot ongeveer half twaalf. De hele braven konden om half twee alweer terecht. Martin Hanze-Maas bad om half twee de rozenkrans en dat betekende drie rozenhoedjes achter elkaar. Daar was ik niet vaak present. De middag in de kerk werd verder nog gevuld met het Lof, dat duurde maar een half uurke, hierna was er nog "de heilige familie". Dat was een speciale dienst met gebed, het zingen van liedjes en een preek toe.

De geestelijkheid hield ons wel bezig, en niet alleen op zondag. Ook in je privéleven had de pastoor een flinke vinger in de pap. Tot in de zestiger jaren! Hierna ging het snel bergafwaarts met het kerkelijk gezag. De mensen werden mondiger, ze wilden zelf hun beslissingen nemen en verantwoordelijkheid dragen. Vroeger mocht je niet eens vragen over het hoe en waarom van geestelijke zaken, want dat betekende al twijfel. Bovendien ging het voor ons eenvoudige mensen toch boven onze pet. B.v. de onfeilbaarheid van de Paus, de Onbevlekte Ontvangenis, het doopsel, de sacramenten en de vele wonderen die overal in de wereld plaatsvonden. Daar hoor je vandaag de dag nooit meer wat van. We lagen er in ieder geval niet wakker van, we geloofden het allemaal best 'gere', bovendien was het heel gezellig. Iedereen had zijn eigen beschermheilige of 'voorspreker', die ‘dee’ dan in den hemel een goed woordje voor je bij de "Heilige Familie". Wat wil je nog meer? We voelden ons veilig wanneer bij hevig onweer ons moeder een kaarsje opstak voor ‘het heilig hart‘ en met een palmtakje en wijwater het huis zegende. Niets kon ons dan nog gebeuren! Werd er dan toch een koe door de bliksem getroffen of erger er brandde een boerderij af, dan werd er geen vuist gemaakt. Integendeel, dan aanvaardde je dat in alle nederigheid en moest je dankbaar zijn dat je het er levend van af had ge- bracht.

Door al die vele veranderingen in de kerk zijn veel oudere mensen in de kou komen te staan. Velen voelden zich in de steek gelaten. Aan die veranderingen zijn wij ouderen nu wel gewend geraakt. De wereld lijkt trouwens in niets meer op vroeger. Alles veranderde zo snel dat wij van de oudste generatie het niet meer zo goed konden volgen. We kijken er nog dagelijks met verbazing naar. Het leven is wel veel gemakkelijker geworden en ik vind het prachtig dat ik dit alles nog heb mee mogen maken".

Tot slot zingt Harrie Boelens nog een oud liedje voor ons:

             De beste stuurlui staan aan wal en turen door hun vuisten

             ze weten het nog, ze weten het al,

             ze zijn van louter wijsheid mal en roeren vin noch knuisten,

             ik ken er een, ik ken er t wee, ze staan op alle kaaien,

             het is of de winden van de zee

             op hun kommando waaien.

Ga terug