Onder de toren nr.3

Heemkronijk jaar:1984, jaargang:23, nummer:3, blz.94- 97

ONDER DE TOREN

door: A.P. Ketelaars

KOMEN  EN  GAAN  IN VROEGER  TIJDEN

Een kort, doch noodzakelijk verblijf in het St.Annaziekenhuis gaf mij ruimschoots de gelegenheid mij te bezinnen op de gezondheidszorg van voor de oorlog. Een vergelijking met die van nu is niet gemakkelijk te maken, omdat in de samenleving van destijds onder heel andere omstandigheden werd geboren, geleefd en gestorven. Met zaken als geboorte en sterven gingen de mensen in zekere zin gemakkelijk om.

Een vrouw die trouwde, wist dat ze een groot aantal kinderen kon verwachten (hetgeen ze meestal gelaten aanvaardde), dat veel "trubbel" haar deel zou zijn en dat de kans bestond dat vele van haar borelingen vroegtijdig zouden komen te overlijden. Door eenzijdige voeding (veel aardappels in de mond "frotten") stierven veel opgroeiende baby's aan de stuipen. In dit verband moet genoemd worden dokter Louis van Erp (1866-1934), die zich zeer verdienstelijk gemaakt heeft voor de Geldropse gemeenschap. Zeer bekend is hij geworden door het feit dat hij er in veel gevallen in slaagde zuigelingen uit de stuipen te halen door hen beurtelings in koud en warm water onder te dompelen.

Het werkterrein van dokter Van Erp omvatte aanvankelijk naast Geldrop nog enkele dorpen in de omgeving. Met een koetsje ging hij zijn patiënten af. Het moet duidelijk zijn dat hij ondanks zijn toewijding de strijd tegen de dood in veel gevallen verloor. Gebrek aan tijd en mobiliteit speelde hem dikwijls parten; bovendien liep men niet zo rap naar "den doktoor". Niettemin, terecht is in Braakhuizen-Zuid een straat naar hem genoemd. Zijn stoffelijk overschot en dat van zijn kinderloos gebleven vrouw Mahie rusten sedert 1967 op het kerkhof "'t Zand" te Zesgehuchten na ruiming van het kerkhof aan het Bogardeind ter hoogte van het Zustershuis.

Al vanaf 1865 hielden in Geldrop de Zusters van Liefde uit Schijndel zich bezig met het geven van onderwijs aan meisjes en het verzorgen van wezen, zieken en bejaarden. Zoals bekend groeide het zogenaamde gasthuis na vele verbouwingen uit tot het St.Annaziekenhuis, dat heden ten dage het centrum van Geldrop goeddeels beheerst. De klooster-zusters mogen zich dan wel grotendeels uit de ziekenzorg hebben teruggetrokken, hun nooit aflatende zorg voor de zieken, hun gemoedelijkheid en hun bemoedigende woorden gericht tot de hulpbehoevende medemens hebben geleid tot een atmosfeer die het ultra-moderne St.Annaziekenhuis heeft kunnen bewaren tot op de dag van vandaag.

Desondanks stierven vroeger veel mensen op zeer jonge leeftijd; vooral thuis. Men kon zich verzekeren tegen het sterven van baby's. Vandaar het gezegde "Kindje dood, geld op schoot", dat aangeeft dat men soms door treurige omstandigheden tot enige welstand kon geraken. Wel spreek ik dan over de periode rond het begin van deze eeuw. Ook op latere leeftijd gingen nog veel kinderen dood, omdat tegen veel kwalen nog geen kruid gewassen was, bijvoorbeeld t.b.c., hersenvliesontsteking en longontsteking. Bij de laatstgenoemde kwaal ging op de negende dag de kritieke fase is: het was dan erop of eronder. De dood eiste trouwens ook nogal wat jonge levens in het water van de destijds sterk meanderende Dommel met zijn vele "wielen" (kolken). Het betrof altijd jongens. Meisjes mochten immers niet zwemmen.

Als er een kind gestorven was, verzamelden de buurtgenoten zich voor het sterfhuis. Er was, oneerbiedig gezegd, een soort kijkdag. De meisjes plukten in de Helze langs de Dommel veldbloemen, waarvan de bloemblaadjes over het kinderlijkje uitgestrooid werden. Bij de begrafenis werd geen lijkkoets gebruikt. Jongens uit de buurt droegen het kindje op een draagbaar naar de kerk voor de Engelenmis en later naar het kerkhof. (Ik vroeg mij dikwijls af hoe een kindje zo "onbesnut" zwaar kon zijn; het zal wel aan mijn ontoereikende krachten gelegen hebben.) Na afloop kregen we "watermelkchocolade" met droge beschuit. Op verjaardagen werd aan kinderen overigens dezelfde traktatie aangeboden.

Op het terrein van het voormalige ziekenhuis stond een soort kapelletje, dat dienst deed als mortuarium. Het was gebouwd op een gedeelte van de plek waar zich nu het parkeerterrein van het ziekenhuis bevindt. Bijna altijd was dit kapelletje open en op momenten dat wij, kinderen, niets anders te doen hadden, gingen we er een kijkje nemen. Meestal lag er wel iemand opgebaard. De mooie glas- in-loodramen met christelijke motieven en de religieuze aankleding zorgden voor een passende sfeer, die mijns inziens in het huidige mortuarium aan de Heggestraat met zijn kille zakelijkheid niet meer terug te vinden is.

Ik herinner me nog goed dat mijn grootvader van vaderskant een "beslag" (beroerte) kreeg en na een week in coma te hebben gelegen uiteindelijk stierf. Hij werd opgebaard in de zondagse kamer, een vertrek dat zelden of nooit gebruikt werd, behalve als de pastoor op bezoek kwam. Een timmerman werd opgetrommeld om de maat van Opa te nemen. Het verhaal gaat dat er timmerlui waren die bij ernstige zieken op bezoek kwamen, niet zozeer uit medeleven, maar om op voorhand te schatten welke de maat van de eventuele klant was.

's Nachts werd er bij Opa gewaakt. Waarom men dat deed, wist ik niet, maar ik vond het eigenlijk wel spannend. De idee bij een dode te waken zal voortgekomen zijn uit een mengsel van religieus besef, deernis, sensatiezucht en bijgeloof. Dat laatste verklaart waarom in het hele huis de spiegels omgekeerd werden. Toen mijn grootvader overleden was, werd er gewaakt in de prachtige woonkeuken. Daar werd achtereen-volgens een rozenhoedje gebeden, gekaart ("rikken" of "katten") en sloten koffie gedronken tot de ochtend gloorde. Soms sukkelde een waker in slaap.

Op de dag van de begrafenis stond rond 9 uur de lijkkoets van Jan Tell (Verstappen) op de stoep. De trappelende paarden waren afgehangen met zwarte zilverbestikte kleden, die tot de grond reikten. Op de vier hoeken van de lijkkoets brandden lantaarns. De aanblik van het geheel imponeerde mij geweldig. Na wat gesteggel over de juiste volgorde van de lijkstoet begaf men zich naar de kerk. Het viel mij op dat het achterste gedeelte van de stoet uit min of meer vrolijk treurende bestond. In de kerk werd een plechtige mis geconsacreerd. Na de teraardebestelling op het kerkhof keerde men huiswaarts, in dit geval caféwaarts om zich te goed te doen aan het dodenmaal.

Gestorven ouden van dagen die verzorgd waren door de Zusters van Liefde, werden te ruste gelegd op een aparte begraafplaats, gelegen naast een koeienstal die behoorde bij de kloosterboerderij. Dit "oudemannenkerkhof" zoals het genoemd werd, lag ongeveer op de plaats waar nu het zwembad van het ziekenhuis gesitueerd is. (In de genoemde koeienstal is nog een aantal jaren onderwijs gegeven aan meisjes van de Huishoudschool.)

Bejaarden die alleen achterbleven, werden in die tijd niet in een bejaardenhuis "opgeborgen", maar meestal door familieleden tot aan de laatste levensdagen verzorgd. Als dit niet mogelijk was, werden met name zieke bejaarden aan huis verzorgd door wijkzusters. Met name wil ik hier Zuster Driessen noemen, in die dagen een bekende persoonlijkheid in Geldrop. Ze was een statige vrouw, die wel enige gelijkenis vertoonde met koningin Wilhelmina. Geldroppenaren die met haar van doen hadden, vonden hoor nogal "astrant" (vrijpostig). Toch genoot ze een uitstekende reputatie.

De laatste jaren gaan er stemmen op om de zieken- en bejaarden-verzorging zoveel mogelijk thuis te doen plaats vinden. De ervaringen uit vroeger tijd kunnen bijdragen tot het beantwoorden van de thans aktuele vraag in hoeverre een dergelijke aanpak in onze overgeregle-menteerde samenleving op de bejaardenzorg een positieve uitwerking kan hebben.

Ga terug