De benoeming van een Leendse burgemeester in 1877

Heemkronijk jaar:2010, jaargang:49, nummer:3, pag:53 -59

DE BENOEMING VAN EEN LEENDSE BURGEMEESTER IN 1877  

door: Sjaak de Waal 

Leende is vanaf begin 1811 tot en met eind 1996 een zelfstandige gemeente geweest. Gedurende die periode was Cornelis Notten (Leende, 1847-1911) er het langst burgemeester. Hij trad op 10 juli 1877 aan en bleef in functie tot 8 november 1910. Hij werd in 1911 opgevolgd door zijn schoonzoon Justinus Vogels (Tongelre, 1875-Leende, 1955), die ruim 29 jaar burgemeester zou blijven. De grootvader van Cornelis Notten, eveneens Cornelis Notten geheten, was van 15 juni 1811 tot 28 maart 1812 in Leende maire geweest, destijds een functie vergelijkbaar met die van een burgemeester1. 

Sollicitanten

Nadat aan Tieleman Maas in 1877 op zijn verzoek eervol ontslag was verleend als burgemeester van Leende, moest men op zoek naar een nieuwe kandidaat. Tieleman Maas (Leende, 1822-Eindhoven, 1904), een vrijgezel, zoon van de bekende bierbrouwer Willem Maas en diens vrouw Maria Elisabeth Kemps uit het tegenwoordig nog bestaande Brouwershuis in de Leendse wijk Oosterik, zag zich wegens blindheid genoodzaakt om zijn functie op te geven. Ook zijn vader leed aan een oogkwaal2. Tieleman Maas was zijn oom Paulus Kemps (Leende, 1797-1860) in 1860 als burgemeester opgevolgd. Sollicitanten naar de burgemeesterspost in Leende waren in 1877 dun gezaaid en de weinige personen die een poging waagden, trokken bij nader inzien hun sollicitatie in of kwamen voor de benoeming niet in aanmerking. Zo ontving jhr. mr. P.J. Bosch van Drakenstein (1825- 1894), commissaris van de koning in NoordBrabant, een brief van 1 juni 1877 uit                                                  

1 Zie J.J.F. de Waal, ‘De gemeentehuizen van Leende’ in  Heemkronijk, jrg. 30 (1991), nr. 1/2, blz. 55-61. 2 Zie G. Veldhuizen, ‘Thielemanus Maas: de 19de-eeuwse brouwer-burgemeester van Leende’ in Heemkronijk, jrg. 28 (1989), nr. 2, blz. 59. 

Soerendonk waarin Peter van Sambeek hem meedeelde “dat bijkomende omstandigheden mij noodzaken om van de vacature voor de  betrekking van burgemeester der gemeente Leende af te zien”3. Schoenmaker P. van Sambeek, een vrijgezel, zou naderhand overigens de op 21 december 1881 overleden L. van der Sanden, eveneens een vrijgezel, als burgemeester van de gemeente Soerendonk c.a. opvolgen4. Ruim een decennium later trad Peter van Sambeek (Waalre, 1823-Soerendonk, 1899) op zeventigjarige leeftijd nog voor de eerste keer in het huwelijk, namelijk op 29 mei 1893, met Johanna Maria van Best (Valkenswaard, 1839-Veghel, 1921)5. Twintig jaar na de sollicitatieprocedure van 1877 in Leende schreef commissaris van de koningin mr. A.E.J. baron van Voorst tot Voorst (18581928) in het verslag van zijn werkbezoek aan de gemeente Soerendonk c.a. op 28 augustus 1897 de volgende opmerkingen over de burgemeestersvrouw: “Alvorens Soerendonk te verlaten moest ik nog naar het huis van den burgemeester. Daar maakte ik kennis met diens vrouw (eene jufvr. Van Best uit Valkenswaard, zuster van den burgemeester                                                 

3 Brabants Historisch InformatieCentrum, ’s-Hertogenbosch (verder: BHIC): Archief van het Provinciaal Bestuur van Noord-Brabant, 1814-1920 (verder: PB), inv.nr. 4719, dossier 195 (30 juni 1877), brief van 1 juni 1877. Brabants Historisch InformatieCentrum, ’s-Hertogenbosch (verder: BHIC): Archief van het Provinciaal Bestuur van Noord-Brabant, 1814-1920 (verder: PB), inv.nr. 4719, dossier 195 (30 juni 1877), brief van 1 juni 1877. 4 Regionaal Historisch Centrum Eindhoven, Eindhoven (verder: RHCe): Archief van het gemeentebestuur van Soerendonk, 1811-1925, inv.nr. 1355 en 1366. Akten van de Burgerlijke Stand van Soerendonk, overlijden, 1881, akte 22 (23 december 1881). 5 RHCe: Akten van de Burgerlijke Stand van Waalre, geboorten, 1823, akte 6 (16 mei 1823). Akten van de Burgerlijke Stand van Soerendonk, overlijden, 1899, akte 11 (10 juni 1899). Akten van de Burgerlijke Stand van Valkenswaard, geboorten, 1839, akte 17 (7 september 1839). Bevolkingsregister van Soerendonk, periode 1880-1912, inv.nr. 10, folio 92. BHIC: Akten van de Burgerlijke Stand van Veghel, overlijden, 1921, akte 1 (1 januari 1921).

 
54 

aldaar). Zij zal ± 40 jaar zijn, terwijl de burgemeester 74 jaar is. – Ik dronk daar een kop koffie en kreeg er een broodje met jonge haantjes. Natuurlijk moest er nog een glas champagne geschonken worden. Ik zag geen kans om er af te komen en nam het dus maar in vrede’s naam aan.”6 Vergeleken met haar man moet de vrouw van de burgemeester van Soerendonk zo’n jeugdige indruk op de commissaris hebben gemaakt dat het hem verleidde tot genoemde opmerkingen in het verslag van zijn werkbezoek. Niettemin zat baron Van Voorst tot Voorst er bij zijn schatting van haar leeftijd wel zo’n 17 jaar naast. De burgemeestersvrouw was tijdens dat bezoek in 1897 geen 40, maar bijna 58 jaar oud! 

Lobby voor een kandidaat

Uit het dossier over de Leendse burgemeestersbenoeming in het archief van het kabinet van de commissaris van de koning blijkt dat de algemene voorkeur uitging naar Cornelis Notten. Een bijzondere rol bij de benoeming speelde Reinout Karel (ook: Carel) baron van Tuyll van Serooskerken (Utrecht, 1798-1882) vanuit het kasteel van Heeze. Kennelijk was op hem een beroep gedaan om voor een bepaalde kandidaat te lobbyen, zoals uit zijn brief van 9 mei 1877 aan de commissaris van de koning in  ’s-Hertogenbosch kan worden afgeleid.7 Waarom de baron daarvoor werd benaderd, is                                                  

6 Internet: www.bhic.nl/data/docs/soerendonk.cdk1895.pdf. 7 BHIC: PB, inv.nr. 4719, dossier 195 (30 juni 1877), brief van  9 mei 1877. Zie over de kasteelbewoners: J. Coenen, Heeze. Geschiedenis van een schilderachtig dorp, Geldrop 1998 (verder: Coenen, Heeze), blz. 267-268. Na het overlijden van Jan Diederik baron van Tuyll van Serooskerken (Utrecht, 1773-Heeze, 1843) en zijn echtgenote Johanna Catharina barones van Tuyll van Serooskerken-van Westreenen (De Bildt, 1776-Heeze, 1862) vervielen het kasteel, de landerijen en de overgebleven rechten aan hun vier kinderen: Reinout Karel (Utrecht, 1798-1882), Anna Elisabeth Constance Aimée (Utrecht, 1800-Heeze, 1891), Ursule Adèle Aurore (Utrecht, 1805-Heeze, 1901) en Karel August Marie Hippolyte (Utrecht, 1806-Heeze, 1889). Van hen zou alleen de oudste zoon, Reinout Karel baron van Tuyll van Serooskerken, trouwen. Hij werd op 25 juni 1825 na zijn huwelijk te Amsterdam officieel in het gebied van de vroegere heerlijkheid ingehaald. Hij was Raad en Generaalmeester van ’s Rijks Munt in Utrecht, waar hij woonde. Zijn huwelijk bleef

onduidelijk, want Leende was reeds lang een zelfstandige gemeente. Deze Reinout Karel baron van Tuyll van Serooskerken, in 1823 te Utrecht gepromoveerd op een proefschrift in de wis- en natuurkunde, was in de periode 1828-1850 Raad en Generaalmeester van ’s Rijks Munt in Utrecht. Als oudste kind van het gezin was hij erfgenaam van het landgoed en het kasteel van Heeze. Aangezien hij vanwege zijn functie in Utrecht woonde, liet hij na het overlijden in 1862 van zijn moeder, die weduwe was, de gang van zaken op het kasteel aan zijn twee zussen in Heeze over.8 Hij was curator van zijn ‘simpele’ of ‘onnozele’ broer Karel, de jongste van de familie. Behoorde baron Reinout Karel als man van aanzien in de streek tot het sociale netwerk van de commissaris? Beide heren waren in ieder geval van adel. Van 1877 tot 1911 was Cornelis Vermoedelijk verbleef hij in de laatste periode van zijn leven – hij was in 1877 bijna tachtig jaar oud en had geen kinderen – veelal op zijn kasteel in Heeze bij zijn twee zussen en zijn broer in plaats van in Utrecht, waar hij in 1882 is overleden. De baron schreef aan de commissaris: “Ik ben Uwe Exc. zeer erkentelijk voor de welwillendheid jegens mij door Ue betoond. Tot mijn leedwezen moet ik Ue melden dat ik den heer wethouder Kemps niet heb kunnen doen besluiten om naar het burgemeesterschap van Leende te dingen. Zijne zuster raadt hem zulks stellig af. Hij is een achtingwaardig man en daar hij bemiddeld
                                                                         

kinderloos. Karel August Marie Hippolyte, de jongste van het gezin, die ‘onnozel’ of ‘simpel’ was, stond onder curatele van zijn oudere broer Reinout Karel.  Zie ook: http://nl.wikipedia.org/wiki/Reinout_Carel_van_Tuyll_van_ Serooskerken. 8 Raad en Generaalmeester van ’s Rijks Munt,  1828-1850: volgens schriftelijke informatie van  M.L.F. van der Beek, medewerker van het  Geldmuseum in Utrecht.  Zie voor het beheer van het landgoed en kasteel van Heeze ook Klaasje Douma, De bewoners van Kasteel Heeze van 1796 tot 1901. Twee vrouwen: Johanna Catharina van Tuyll van Serooskerkenvan Westreenen (1776-1862) en haar dochter Ursule Adéle Aurore van Tuyll van Serooskerken (1805-1901), doctoraalscriptie, Heeze 2002, blz. 96.

 
 55

is, onafhankelijk. Het spijt mij ik UHWG. dus onnoodig moeite veroorzaakt heb.”9  Met wethouder Kemps, over wie het in deze brief gaat, wordt Adrianus Henricus Kemps (Leende,1821-1881) bedoeld, een zoon van het rijke echtpaar Johannes Josephus Kemps (Leende, 1789-1833) en Maria Catharina Mack (Leende, 1795-1848). De wethouder woonde met een oudere broer en een jongere zus – drie vrijgezellen en wat personeel – in het bekende, monumentale huis Den Hof, schuin tegenover de kerk van Leende. Toen de oudste van de drie, Tieleman Kemps (Leende 1818-1871), ‘rentenier’ en, volgens het bevolkingsregister van Leende, tevens ‘hoofd’ van deze huishouding, was overleden, bleven zijn andere twee welgestelde huisgenoten, de wethouder met zijn jongere zus Johanna Catharina Kemps (Leende, 1823-Eindhoven, 1891), in het huis van de familie wonen. Na de dood van wethouder Adrianus Henricus  Kemps op 21 mei 1881 liet diens overgebleven zus Johanna Catharina Kemps zich op 17 maart 1882 uit het bevolkingsregister van Leende naar Eindhoven overschrijven, waar ze in 1891 op 68-jarige leeftijd zou overlijden. Zij zal degene zijn geweest die haar broer in 1877 van een sollicitatie naar het burgemeesterschap in Leende heeft afgehouden. Adrianus Henricus Kemps is na het aftreden van zijn neef Tieleman Maas in de periode van 19 april tot10 juli 1877 overigens wel waarnemend burgemeester in zijn geboorteplaats geweest.10 De commissaris had aan Van Tuyll van Serooskerken ook om diens mening gevraagd over een niet met name genoemde andere kandidaat voor de burgemeestersfunctie, hoogstwaarschijnlijk raadslid Peter Versteijnen (Leende, 1822-1908).11 Versteijnen is onder meer bekend als organist en als een der                          
                                                

9 BHIC: PB, inv.nr. 4719, dossier 195 (30 juni 1877), brief van 9 mei 1877. 10 J. Coenen. Leende. Geschiedenis van een dorp met een ondernemende bevolking. Leende 1997 (verder: Coenen, Leende), blz. 206, 225, 226, 245. RHCe: Bevolkingsregister van Leende, periode 1869-1889, deel 6, folio 37. 11 Zie over Peter Versteijnen: Coenen, Leende, blz. 225, 229, 239, 275, 348.  

 

oprichters van de plaatselijke Fanfare Philharmonie, waarvan hij dirigent en meer zijn brief van 5 juni 1877 uit Heeze de volgende mening aan de commissaris over deze kandidaat: “Ik waardeer Uw bewijs van vertrouwen en spoed mij Uwen brief te beantwoorden. De persoon over wien Uwe Excellentie mij geschreven hebt, is mij onbekend. Maar ik geloof dat hij niet bijzonder gezien, noch geacht is. Hij heeft als lid van den raad den heer Maas [= de exburgemeester] altijd gedwarsboomd en ik denk dat zijne benoeming aan de deftige ingezetenen niet welgevallig zoude zijn.” Verder deelde Van Tuyll van Serooskerken aan de commissaris mee: “Het spijt mij dat de heer Kemps geen burgemeester heeft willen wezen. Van Sambeek heb ik eens gesproken en toen beviel hij mij nogal wel; ll. zaturdag

 
56 

zijn de wethouder Van Hoof en Rutten uit Leende bij mij geweest. Beiden zouden gaarne den molenaar Cornelis Notten als burgemeester zien. De weduwe Notten huurt onzen molen. Haar zoon is van eenieder bemind en een zeer achtingswaardig mensch. Of hij de kundigheden van eenen burgemeester zoude bezitten, ben ik niet bevoegd te beoordeelen.”12  

De heer Pompen uit Sterksel in beeld

Van 6 juni 1877 dateert een derde brief aan de commissaris, waarin baron Van Tuyll van Serooskerken aankondigde dat Cornelis Notten, sollicitant naar de burgemeestersfunctie in Leende, bij de commissaris van de koning in  ’s-Hertogenbosch zijn opwachting zou komen maken. Met deze brief, die merkwaardig genoeg in het Frans geschreven is, verschafte de baron inlichtingen over de kandidaat en beval hij hem bij de commissaris aan: “Monsieur Pompen a conseillé à Cornelis Notten de se mettre sur les rangs pour briguer la place de bourgmestre de Leende. À cette fin il prendra la liberté de se présenter demain jeudi à votre porte afin de vous solliciter un moment d’audience. – Il ne m’a pas demandé de vous écrire en sa faveur. – Pour ce qui regarde sa probité et sa bonne conduite j’oserais vous en être caution. Il perdit son père à l’age de treize ans et l’aîné de huit enfants. Il fut le soutien de sa mère à dix huit ans. Il gér…..sent [tekst gedeeltelijk onleesbaar; een werkwoordsvorm van gérer – beheren?] notre moulin. Il est aimé et estimé de tout le monde. Il est natif de Leende et a vingt neuf ans. – Pour ce qui regarde son aptitude à devenir fonctionnaire, je ne saurais en juger.”13  Met de genoemde ‘Monsieur Pompen’ in deze brief wordt Johannes Franciscus Pompen (Soerendonk c.a. (Sterksel), 1821-Eindhoven, 1901) bedoeld. Hij was op 19 juli 1847 in
                                                

12 BHIC: PB, inv.nr. 4719, dossier 195 (30 juni 1877), brief van 5 juni 1877. 13 BHIC: PB, inv.nr. 4719, dossier 195 (30 juni 1877), brief van 6 juni 1877.

 

 

 

 

Leende getrouwd met Maria Elisabeth Kemps (Leende, 1820-Soerendonk c.a. (Sterksel), 1883). J.F. Pompen, eigenaar van Sterksel, grootgrondbezitter, beschikte over een aanzienlijk vermogen. Hij was lid van provinciale staten van Noord-Brabant. Hij had in Heeze een bergkorenmolen aan de tegenwoordige Leenderweg laten bouwen, waarvoor het ministerie van Financiën hem in 1852 toestemming had verleend. Hij had als financier bovendien met J. Vullinghs in 1865 ook de Vullinghs Band-, Veter- en Elastiekfabrieken N.V. (op het laatst bekend als: Koninklijke Bandfabrieken B.V.) in Heeze gesticht.14 Via zijn grootmoeder van moederszijde, namelijk Maria Elisabeth Kemps (Leende, 1760-Soerendonk c.a. (Sterksel), 1823), echtgenote van Johannes Franciscus van Asten (Leende, 1758-1839), en via zijn eigen vrouw was hij verwant met de eveneens vermogende en invloedrijke familie Kemps uit Leende. J.F. Pompen was een zwager van de eerder genoemde Leendse wethouder Adrianus Henricus Kemps en diens zus Johanna Catharina Kemps, beiden wonende in het huis Den Hof in Leende. Johannes Franciscus Pompen was in 1855 zelf kandidaat geweest voor het burgemeesterschap van Heeze. Hij had toen geen sollicitatiebrief geschreven in tegenstelling tot Adrianus Andreas Deelen (Heeze, 1827-1889), de zoon van de afgetreden Heezer burgemeester Adriaan Jan Deelen (Heeze, 1782-1870). A.A. Deelen werd                                                 

14 Zie voor J.F. Pompen: A.F.N. van Asten en Werkgroep Genealogie Leende van heemkundekring “De Heerlijkheid Heeze-Leende-Zesgehuchten”, Pompen, vrome ende eerlijcke luyden. Een ondernemend geslacht uit Leenderstrijp vanaf 1350. Genealogie van de familie Pompe(n), Geldrop 1995, blz. 81-82. Zie verder A. van Oirschot, Sterksel, een zaligheid apart. De geschiedenis van het meest merkwaardige dorp in Brabant, z.pl. en z.j. (1983), blz. 29-32. Zie voor de molen in Heeze: Coenen, Heeze, blz. 301-302. Zie over Vullinghs Band-, Veter- en Elastiekfabrieken N.V. in Heeze: J. Hegener, ‘Het familiebedrijf’ in Eric Kolen & Lily Hollanders (red.), De Sgonste Parel van Brabant. Een kleurrijk mozaïek gevormd door Heeze-Leende-Sterksel, Geldrop/Leende z.j. (1997), blz. 173-178. De Koninklijke Bandfabrieken BV, zoals het in 1987 naar Geldrop verhuisde bedrijf op het laatst heette, is kort voor Kerstmis 2008 bankroet verklaard (zie daarover het Eindhovens Dagblad, zaterdag 10 januari 2009, katern Economie, blz. 16 en 17).

 
 57

in 1855 door mr. A.J.L. Borret (1782-1858), commissaris van de koning in Noord-Brabant, op de eerste plaats van de voordracht geplaatst en J.F. Pompen op de tweede plaats. De commissaris schreef in zijn aanbeveling van 21 september 1855 aan de minister van Binnenlandse Zaken: “De eenige persoon die zich schriftelijk heeft aangemeld teneinde tot burgemeester van de gemeente Heeze te worden benoemd, is A.A. Deelen, zoon van den ontslagen burgemeester. Reeds sedert eenigen tijd secretaris der gemeente Leende, zoo heeft hij een goede gelegenheid gehad met administratieve werkzaamheden zich voldoende bekend te maken. Hij wordt door den gemeenteraad en ook door andere notabele ingezetenen aanbevolen en schijnt dus in de gemeente zijner inwoning geacht te worden en van een zoodanig gedrag te zijn dat hij het vertrouwen heeft van zijn medeingezetenen. Hoewel aan de gelijktijdige waarneming van het burgemeesterambt in eene en het secretariaat in een andere gemeente wel eenige bezwaren verbonden zijn, zoo zijn die in het onderwerpelijk geval toch niet zoo zwaarwigtig dat deze de benoeming van A.A. Deelen tot burgemeester der gemeente Heeze in den weg zouden staan”.15  Wat de kandidatuur van J.F. Pompen betreft, voor het geld – de wedde bedroeg ƒ 150,- per jaar – hoefde deze de functie niet te ambiëren. Het probleem zat hem voornamelijk in zijn woonplaats. “Was hij op dit oogenblik ingezeten der gemeente Heeze, ik zou niet geaarzeld hebben hem boven Deelen te plaatsen”, schreef de commissaris in zijn conceptbrief van 21 september 1855 aan de minister. En hij vervolgde over Pompen: “Hij bezit de noodige geschiktheid voor de betrekking van burgemeester, heeft een aanzienlijk vermogen zoodat de betrekking van burgemeester door hem niet kan beoogd worden voor de daaraan verbonden jaarwedde.” Zou Pompen in Heeze tot                                                

  15 BHIC: PB, inv.nr. 4701, dossier 40 (21 september 1855), brieven van 21 en 27 september 1855 en staat van voordracht van 21 september 1855. Coenen, Heeze, blz. 271.

burgemeester worden benoemd, dan was hij verplicht in die gemeente te gaan wonen en dus zijn huidige woonplaats Sterksel (gemeente Soerendonk c.a.) op te geven. Bij nader inzien streepte de commissaris de hierboven aangehaalde tekst in zijn conceptbrief aan de minister echter door en schreef in plaats daarvan: “Hoezeer Pompen mij als lid der staten gunstig bekend is en voor de betrekking van burgemeester al de vereisten zou vereenigen, heb ik evenwel in de gegeven omstandigheden hem niet bepaaldelijk kunnen [onleesbaar woord].” Ook de aanvankelijke passage tot besluit van zijn conceptbrief van 21 september 1855 aan de minister van Binnenlandse Zaken, waarin stond dat Deelen “van verschillende, zeer geachte zijden zoo sterk en dringend wordt aanbevolen”, streepte de commissaris vervolgens door om deze te vervangen door de opmerking kortweg: “Ik heb derhalve vermeend den voorkeur te moeten geven aan A.A. Deelen”.16  Zo volgde Adrianus Andreas Deelen, die geheel zijn leven vrijgezel zou blijven, zijn vader Adriaan Jan Deelen op als burgemeester van de gemeente Heeze in de periode 1855-1889. A.A. Deelen zou tot zijn dood ook het secretariaat van de gemeente Leende blijven waarnemen en zelfs van 1868 tot 1874 nog burgemeester van de gemeente Zesgehuchten zijn.17 

Plichtplegingen van de baron

Baron Van Tuyll van Serooskerken beëindigde zijn in het Frans geschreven brief van 6 juni 1877 aan de commissaris van de koning met het verzoek om de complimenten van de baron over te brengen aan de echtgenote van de commissaris, mevrouw Bosch van Drakenstein. Bovendien betuigde hij opnieuw, zoals ook al in zijn eerdere brief van 5 juni 1877, zijn medeleven met de dood van de koningin, aan wie hij zulke dierbare herinneringen bewaarde omdat ze altijd zo goed was geweest voor zijn moeder: “La décés de S.[a] M.[ajesté] la Reine nous peine                                                 

16 Idem als noot 15. 17 Coenen, Leende, blz. 229 en Coenen, Heeze, blz. 271.

 
58 

extrèmement. Elle était si bienveillante envers nous et fut si remplie de bontés pour ma mère que son souvenir me sera toujours précieux.”18 Op 3 juni 1877 was koningin Sophie namelijk overleden, de eerste echtgenote van Willem III (1817-1890), koning der Nederlanden in de periode 1849-1890. Willem was op 18 juni 1839 als kroonprins in Stuttgart gehuwd met zijn volle nicht prinses Sophie van Württemberg (1818-1877). Het huwelijk van Willem met Sophie bleek geen succes. Het koninklijk paar leefde later zelfs gescheiden van tafel en bed. Nadat koningin Sophie op 58-jarige leeftijd op Huis ten Bosch in ’sGravenhage was gestorven, werd zij – als een van de weinige Oranjes – overeenkomstig haar wens niet gebalsemd. Zij verlangde gehuld in haar bruidsjurk te worden bijgezet in de grafkelder van de Nieuwe Kerk in Delft om daarmee aan te geven dat haar leven al was geëindigd op de dag van haar huwelijk.19 

Overige kandidaten

Naderhand won de commissaris van de koning ook nog inlichtingen over mogelijke kandidaten in bij de afgetreden burgemeester Tieleman Maas van Leende. Over het al genoemde raadslid Peter Versteijnen, een tegenstander van Maas, schreef de exburgemeester toen in zijn brief van 22 juni 1877 aan de commissaris: “Excellentie! Voldoende met genoegen aan uwe mij vereerende vraag d.d. 20 dezer maand, heb ik de eer Uwe Excellentie te berigten dat Peter Versteynen lid van den raad is geworden door het volk veel voor te stellen wat hij niet kon vervullen, en alzoo niet vrij was van intrigues. Hij is koopman in tuinzaden waarmede hij in de dorpen de huizen afgaat en heeft een herberg met een winkeltje. In de gemeente heeft hij het gewigt niet dat noodig is voor het burgemeesterambt. Cornelis Notten, molenaar, is een ijverig, fatsoenelijk en deftig
                                                

18 BHIC: PB, inv.nr. 4719, dossier 195 (30 juni 1877), brieven van 5 en 6 juni 1877. 19 Internet: http://nl.wikipedia.org/wiki/Sophie_van_Württemberg.

man, welke goed gezien en bemind is, en steeds een goed gedrag heeft geleid.”20 Er had ook een buitenstaander gesolliciteerd, een zekere Gerard Conrad Bernard Suringar, die werkzaam was geweest bij de gemeente Oegstgeest. Over deze persoon vroeg de commissaris van de koning in ’sHertogenbosch aan zijn ambtgenoot van Zuid-Holland in ’s-Gravenhage schriftelijk om inlichtingen. Omdat de Zuid-Hollandse commissaris deze sollicitant niet goed genoeg kende, stuurde hij naar de commissaris in ’sHertogenbosch op 1 mei 1877 toen maar de kopie van een brief die hij enkele maanden daarvoor had ontvangen van de burgemeester van Oegstgeest. De burgemeester gaf daarin zijn oordeel over G.C.B. Suringar in verband met diens eerdere vergeefse sollicitatie naar de functie van burgemeester van de gemeenten Beets en Oudendijk in Noord-Holland. In die kopiebrief van 14 februari 1877 had de burgemeester van Oegstgeest aan de commissaris in Zuid-Holland onder andere geschreven: “dat de heer G.C.B. Suringar ruim een jaar bij mij ter secretarie als volontair met ijver is werkzaam geweest en getoond heeft iemand van goeden aanleg te zijn. Van dien tijd was hij omstreeks een half jaar bij mij inwonende en had ik redenen om over zijn gedrag tevreden te zijn. Ten gevolge van een mislukt engagement alhier heeft hij deze gemeente verlaten en zich weder te Leiden ten huize zijner ouders gevestigd, ofschoon hij hier ter secretarie is werkzaam gebleven. Thans hoor ik van terzijde dat hij soms een glas te veel drinkt. Ik weet zulks echter niet bij overtuiging, maar heb toch gemeend UHEdGestre. hiervan niet onkundig te moeten laten. Hij is overigens zeer werkzaam en vrij goed op de hoogte der werkzaamheden aan eene secretarie ten plattenlande voorkomende.” Deze G.C.B. Suringar was op 8 juni 1842 in Leiden geboren; hij was Nederlands Hervormd van geloofsovertuiging en destijds ongehuwd. Suringar had vroeger in zijn geboorteplaats in de medicijnen                                                 

20 BHIC: PB, inv.nr. 4719, dossier 195 (30 juni 1877), brief van 22 juni 1877. Zie ook noot 11.

 
 59

gestudeerd, was daarna naar Nederlands OostIndië vertrokken en was “aldaar voor de Cultures bij de Ned. Handelmaatschappij geplaatst”.21 

Voordracht en benoeming

De commissaris van de koning in NoordBrabant stuurde op 30 juni 1877 zijn voordracht vanuit ’s-Hertogenbosch naar de minister van Binnenlandse Zaken. De commissaris verontschuldigde zich voor het feit dat op zijn aanbevelingslijst voor de functie van burgemeester van Leende slechts de naam van één kandidaat voorkwam, “dewijl geene andere naar bedoeld ambt streven, die ik met gerustheid durf aanbevelen. De voorgedragen Cornelis Notten is molenaar te Leende en algemeen aldaar geacht. Hij is een ijverig en werkzaam man, die op nog zeer jeugdigen leeftijd na den dood zijns vaders in diens plaats als molenaar optrad en deze zaak zoo voor zich als voor zijne moeder en de nog overige leden van het gezin uitmuntend en tot genoegen der ingezetenen beheerd heeft. Hij heeft een gezond oordeel, is van goed gedrag, in de kracht zijns levens en met de gemeente Leende hare belangen en behoeften snel bekend. Daar slechts één molen aldaar wordt aangetroffen, is m.i. in het bedrijf van molenaar geen bezwaar tegen zijne benoeming gelegen.”22 Cornelis Notten werd vervolgens bij Koninklijk Besluit van 10 juli 1877, nr. 11, benoemd tot burgemeester van Leende tegen een wedde van ƒ 225,- per jaar.23 De nieuwe burgemeester was toen nog vrijgezel. Hij zou op 13 april 1880 in het huwelijk treden met Maria Petronella Scheffers, die op 18 april 1841 in Weert was geboren.24 Van hun bruiloft                                                 

21 BHIC: PB, inv.nr. 4719, dossier 195 (30 juni 1877), brief van 1 mei 1877 en kopiebrief van 14 februari 1877. 22 BHIC: PB, inv.nr. 4719, dossier 195 (30 juni 1877), brief van 30 juni 1877. 23 J.J.F. de Waal, ‘De gemeentehuizen van Leende’ in Heemkronijk, jrg. 30 (1991), nr. 1/2, blz. 56. BHIC: PB, inv.nr. 4719, dossier 195 (30 juni 1877), aanbevelingslijst van 30 juni 1877. 24 RHCe: Bevolkingsregister van Leende, inv.nr. 6, periode  1870-1890, folio 14. Coenen, Leende, blz. 228. 

is een gedicht bekend, bombastisch volgens de mode van die tijd. Hier volgt tot besluit de inhoud van de vierde en laatste strofe ervan. 

Talrijke jaren

Verleen u God

Ver van gevaren

In zuiver genot.

Al uwe wenschen Hij voere ze uit.

Vrolijke gasten dan zingen wij luid:

Leve, o, leve het jeugdige Paar.

Nella voor Cornelis en

Cornelis voor Haar.  

 

 

 

Ga terug