De strijd om de tienden van Heeze en Leende (5)

Heemkronijk jaar:2009, jaargang:48, nummer:1, pag:3 -16

DE STRIJD OM DE TIENDEN VAN HEEZE EN LEENDE (5) 

door: Klaasje Douma 

In de vorige afleveringen zijn de tienden in Noord-Brabant in de negentiende eeuw en de gebeurtenissen in Heeze en Leende in 1848 en 1849 behandeld.1 Nadat de laatste gebeurtenissen in juli 1849 ter sprake kwamen, is in de laatste aflevering een stap terug gedaan in de tijd. Deze aflevering eindigde met de aanloop naar het tiendenproces in januari 1849. In het nu volgende komt vooral dat tiendenproces aan bod.  

Het tiendenproces: de start

In een vorige aflevering hebben we al gezien dat de tiendeigenaar niet inging op een aanbod om de tienden af te kopen, maar daarentegen tegen een aantal van de wanbetalers een proces begon.2 Wellicht dat het besluit om te procederen mede was ingegeven door de mening van advocaat Van den Acker3, die stelde dat de coalitie van landlieden uit elkaar zou vallen indien men over zou gaan tot gerechtelijke dagvaarding van drie of vier personen.4 Op 20 januari 1849 bevestigde Van den Acker aan de barones dat de door haar genoemde personen een dagvaarding hadden gekregen.5 In zijn brief van 27 januari lezen we dat de tegenpartij wilde procederen en dat hij hierover graag met de dochter van de barones zou overleggen.6 Hij bedoelde hiermee naar alle waarschijnlijkheid de jongste dochter
                                                

1 Zie Klaasje Douma, ‘De strijd om de tienden in Heeze en Leende (1)’, Heemkronyk 47 (2008) nr. 1, 3-8, ‘De strijd om de tienden van Heeze en Leende (2)’, Heemkronyk 47 (2008) nr. 2, 23-34, ‘De strijd om de tienden van Heeze en Leende (3)’, Heemkronyk 47 (2008) nr. 3, 43-52 en ‘De strijd om de tienden van Heeze en Leende (4)’, Heemkronyk 47 (2008) nr. 4, 63-71. 2 Douma, ‘De strijd om de tienden (3)’, 48. 3 Zie voor informatie over Van den Acker: Douma, ‘De strijd om de tienden (3)’, 44 en 51. 4 Zie hiervoor de brief van Van den Acker van 11 januari 1849: Douma, ‘De strijd om de tienden (4)’, 68. 5 Huisarchief Kasteel Heeze (HKH), inv.nr. D14, Portefeuille, Brief van 20 januari 1849 van mr. M. van den Acker aan J.C. barones van Tuyll van Serooskerken-van Westreenen. 6 HKH, inv.nr. D14, Portefeuille, Brief van 27 januari 1849 van mr. M. van den Acker aan J.C. barones van Tuyll van Serooskerken-van Westreenen.

Ursule Adèle Aurore, van wie al eerder is vermeld dat zij een groot deel van de administratie van de heerlijkheid voerde.7 Op 29 januari 1849 vond de eerste zitting plaats voor de arrondissementsrechtbank te Eindhoven. Op deze zitting werd de zaak op verzoek van mr. M. van den Acker, optredend als procureur8 namens eisers, en met toestemming van mr. J. J. Schutjens, procureur namens gedaagden, op de rol geplaatst.9 De eisers waren Johanna Catharina van Westreenen, douairière van wijlen Jan Diederik, baron van Tuyll van Serooskerken, Anna Elisabeth Constance Aimée, baronesse van Tuyll van Serooskerken, Ursule Adèle Aurore, baronesse van Tuyll van Serooskerken, particulieren, wonende te Heeze, en Reinout Carel, baron van Tuyll van Serooskerken, raad en muntmeester generaal, wonende te Utrecht, namens zichzelf en als curator van de onder curatele gestelde Karel August Marie Hyppolyte, baron van Tuyll van Serooskerken.10 Tegen ieder van de gedaagden werd een aparte procedure gestart met elk een eigen rolnummer. Het betrof de volgende
                                                

7 Douma, ‘De strijd om de tienden (3)’, 44. 8 Een procureur is een jurist die namens een partij in een gerechtelijke procedure optreedt. Bij een civiele procedure worden alle processtukken ingediend door de procureur. De procureur zorgt er ook voor dat de dagvaarding, waarmee de civiele procedure begint, op de rol wordt geplaatst. Alle correspondentie tussen de rechtbank en de procespartijen verloopt via de procureur. Dit wordt ook wel de verplichte procesvertegenwoordiging genoemd. Bron: Wikipedia. 9 Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC), Rechtbank in Eindhoven, 1838 – 1877 (RbE), Burgerlijke zaken bij dagvaarding (Burg. zaken), Audiëntiebladen met vonnissen (Audiëntiebladen), inv.nr. 72, Audiëntieblad 18471850 (1847-1850), verslag 29 januari 1849. Een audiëntieblad bevat het verslag van een rechtszitting, inclusief de eventuele conclusies en uitspraak. Tijdens de eerste zitting wordt een zaak op de rol geplaatst, dat wil zeggen deze krijgt een zogenaamd rolnummer, waarmee de zaak steeds wordt aangeduid. Met behulp van dit rolnummer is de verslaglegging van een zaak in de audiëntiebladen terug te vinden.  10 Zie voor verdere informatie over de familie Van Tuyll van Serooskerken: Douma, ‘De strijd om de tienden (2)’, 24, noot 10 en 33-34.
 

personen: rol 485: Adriaan Schepers, bouwman te Heeze; rol 486: de weduwe van Willem Arnoldus Deelen, zijnde Wilhelmina van Gennip te Heeze; rol 487: Antonie Gerrit Deelen, bouwman te Heeze; rol 488: Godefridus Verhagen, bouwman te Heeze; rol 489: Hendrik van Riel, bouwman te Heeze en rol 490: Jan van den Berg, timmerman te Heeze. Zij waren allemaal eigenaar van een aantal percelen landbouwgrond die tot diverse tiendklampen behoorden.11 Op deze percelen werden verschillende gewassen geteeld, waarover dus tienden afgedragen moesten worden.12 Niet alle eigenaren stonden alleen als landbouwer te boek. Deelen, Van Riel en Van den Berg komen we ook tegen als timmerman. Van Riel was daarnaast, evenals Van den Berg, herbergier. Deze laatste wordt tevens vermeld als looijer.13 Hij maakte de deuren en vensters voor de nieuwe kerk, waarvan de bouw in 1829 werd aanbesteed.14 In 1834 kocht hij de oude schuurkerk, waarna deze werd afgebroken.15 Adriaan Scheepers woonde in 1832 in Achel en in 1849 met vrouw en zoon Willem op Ginderover 32. Wilhelmina van Gennip woonde in dat jaar met zoons en dochter op Ven 74, Hendrik van Riel op Eimerik 182 en Jan van den Berg op Eimerik 178.16 De zoon van Scheepers, Willem, trouwde in 1855 met de dochter van Willem Deelen en Wilhelmina van Gennip. 
                                                

11 Tiendklamp: Douma, ‘De strijd om de tienden (1)’, 4. 12 Verdere informatie met betrekking tot de percelen is opgenomen onder het kopje ‘Informatie grondstukken’. 13 Antonie Deelen staat als timmerman vermeld in de OAT (Oorspronkelijk Aanwijzende Tafel) van 1832, evenals Hendrik van Riel. Deze laatste was volgens het Hoofdelijk invullingsregister van Heeze uit 1849 ook herbergier. Jan van den Berg staat hierin vermeld als timmerman en als looijer. (Zie ook: Douma, ‘De strijd om de tienden 4’, 68, noot 33.) Deze laatste functie (‘leerlooijer’) is ook opgenomen in zijn overlijdensakte.  14 Jean Coenen, Heeze. Geschiedenis van een schilderachtig dorp (Heeze 1998), 280. 15 Gerard Engels, ‘Twee Gasten in één tombe’, Heemkronyk 34 (1995), 134-143, aldaar 138. 16 Regionaal Historisch Centrum Eindhoven (RHCe), Hoofdelijk invullingsregister van Heeze 1849.

Het tiendenproces: maart 1849

De volgende stappen in het tiendenproces zijn te volgen aan de hand van de Audiëntiebladen van de arrondissementsrechtbank en brieven die advocaat Van den Acker aan de familie Van Tuyll van Serooskerken stuurde. Op 12 februari 1849 liet hij aan Johanna Catharina weten, dat de tegenpartij nog geen verdediging ingeleverd had. Voor het vervolg van het proces moest men de komst van de president van de arrondissementsrechtbank, jonkheer mr. M.A.J. van der Beken Pasteel, afwachten.17 Van der Beken Pasteel was waarschijnlijk in ’sGravenhage, waar hij op 13 februari 1849 lid werd van de Eerste Kamer der StatenGeneraal.18    

                                                 

17 HKH, inv.nr. D14, Portefeuille, Brief van 12 februari 1849 van mr. M. van den Acker. 18 Zie hiervoor: www.parlement.com. Op deze website is onder het kopje ‘Personen’ informatie te vinden over ongeveer 4000 personen die sinds 1796 een rol speelden in het landsbestuur.
 
 5

Op 5 maart vond de volgende zitting plaats. Hierin deelde Van den Acker de rechtbank mee dat partijen waren overeengekomen om van de kant van eisers over acht dagen conclusie te nemen.19 Van den Acker diende deze conclusie in op de zitting van 12 maart 1849.20 Mr. Schutjens vroeg namens gedaagden een termijn van zes weken om het verweer in te dienen. Dit vond Van den Acker te lang, waarna de rechtbank besliste dat de gedaagden 14 dagen de tijd kregen voor hun conclusie.21 Op 19 maart meldde Van de Acker aan Anna van Tuyll van Serooskerken dat het proces vertraging opliep omdat rechtbankpresident Van de Beker Pasteel naar ’s-Gravenhage was in verband met het overlijden van de koning.22  

Druk op de ketel houden

Uit de overige brieven van Van den Acker uit maart 1849 kunnen we opmaken dat hij het noodzakelijk vond om tegenover de tiendplichtigen de druk op de ketel te houden. In maart 1849 stelde hij voor om nog meer ingezetenen te dagvaarden, ook uit Leende. Dit moesten geen geringe personen zijn, omdat ze anders de proceskosten niet zouden kunnen betalen.23 Voor zover is na te gaan zijn er geen verdere stappen ondernomen om tegen nog meer personen een gerechtelijke procedure te starten. In een brief van 12 maart 1849 aan Anna van Tuyll van Serooskerken stelde Van den Acker voor om een collecteur te benoemen en de naam van deze persoon
                                                

19 BHIC, RbE, Burg. zaken, Audiëntiebladen, inv.nr. 72, 1847-1850, verslag 5 maart 1849. Een conclusie is een bij de rechtbank ingediend stuk waarin namens een partij het standpunt van die partij is vastgelegd. De eisende partij omschrijft hierin de eis en de gronden hiervoor, de gedaagde partij het verweer en de gronden daarvoor.  20 Zie voor de inhoud: de bespreking van het vonnis van de rechtbank. 21 BHIC, RbE, Burg. zaken, Audiëntiebladen, inv.nr. 72, 1847-1850, verslag 12 maart 1849. 22 Koning Willem II overleed op 17 maart 1849 in Tilburg waar hij op 3 april werd opgehaald, waarna op 4 april 1849 de bijzetting in de grafkelder te Delft volgde. De inhuldiging van koning Willem III vond plaats op 12 mei 1849. 23 HKH, inv.nr. D14, Portefeuille, Brief van maart 1849 van mr. M. van den Acker.

openbaar te maken.24 Ook dit voorstel kunnen we interpreteren als een signaal naar de bevolking, dat de familie niet van zins was om van de inning van de tienden af te zien.  

Financiële draagkracht van de gedaagden

De opmerking over de financiële draagkracht van de te dagvaarden personen doet de vraag rijzen of ook de gedaagden in het lopende proces tot de beter gesitueerde tiendplichtigen behoorden. Uit de brief van 20 januari 1849 van Van den Acker kunnen we immers opmaken dat de barones de gedaagden zelf genoemd had.25 Was deze keuze gebaseerd op hun vermogen om de proceskosten te kunnen betalen of speelden ook andere motieven een rol? Voor zover is na te gaan, heeft de barones zich niet schriftelijk geuit over haar keuze, zodat een werkelijke beantwoording van de vraag niet mogelijk is. Een onderzoek naar de vermogendheid van de gedaagden voert in het kader van dit artikel ook te ver.  We kunnen aan de hand van de gegevens betreffende de gedaagden en hun percelen grond wel enkele opmerkingen plaatsen. Wilhelmina van Gennip en Godefridus Verhagen beschikten over het grootste oppervlak. Zij stonden, samen met Adriaan Scheepers, als landbouwer te boek en waren voor hun inkomsten waarschijnlijk afhankelijk van de opbrengsten van hun grond. Scheepers bezat het kleinste oppervlak, maar wellicht lag een (groot) deel van zijn grondbezit buiten Heeze (hij had immers in Achel gewoond). De overige gedaagden hadden naast de opbrengsten van hun grond ook nog andere inkomsten. Van hen had Antonie Deelen het kleinste oppervlak, maar zijn grond lag wel in het beste gebied van Heeze.26 Jean Coenen vermeldt dat Heeze volgens de kadastrale gegevens in 1832 over 722 hectare landbouwgrond beschikte, waarvan slechts
                                                

24 HKH, inv.nr. D14, Portefeuille, Brief van 12 maart 1849 van mr. M. van den Acker aan A.E.C.A. barones van Tuyll van Serooskerken. 25 Zie noot 5. 26 Oppervlakte grond per gedaagde in hectares: W. van Gennip 2,35, G. Verhagen 3,49, A. Scheepers 0,75, A.G. Deelen 0,89. 
 

twintig hectare kwalitatief goed was. Deze goede gronden lagen in de Weibosschen, Strabrecht en Emmerik.27 Ruim 2,5 % van deze goede grond was in handen van Deelen.28 De kwaliteit van de grond kunnen we ook aflezen aan de hoogte van het gemiddelde belastbaar inkomen. Dit lag voor de percelen in de Weibosschen op ongeveer anderhalf maal het inkomen van de andere percelen.29    

 

Er is ook nog iets zeggen over de verbouwde gewassen. In Heeze is een tabel uit 1851 opgenomen met het aantal hectaren per verbouwd gewas.30 Het aandeel van rogge, boekweit en haver in het potentieel tiendplichtige areaal is respectievelijk 74 %, 13,5 % en 8,9 %. Kijken we naar de percelen van de gedaagden waarvan bekend is wat er geteeld werd, dan zien we voor rogge, boekweit en haver respectievelijk de volgende percentages: 86,5, 9 en 3,6. De gedaagden                                                 

27 Coenen, Heeze, 295. 28 Hij bezat in de Weibosschen 0,54 hectare. Alle gedaagden samen bezaten 9,94 hectare of wel 1,4% van de totale landbouwgrond in Heeze. 29 Twee percelen van Godefridus Verhagen (in de Kaarsvelden en De Bulders) en één perceel van Hendrik van Riel (in de Bulders) hebben een vergelijkbare gemiddelde opbrengst als de percelen in de Weibosschen. 30 Coenen, Heeze, 295. Volgens de tabel werd er totaal 658 hectare bebouwd. De onderverdeling was als volgt: rogge 359, gerst 18, haver 43, erwten 4, bonen 4, koolzaad 24, vlas 4, aardappelen 120, klaver 9, boekweit 65 en spurrie 8. Potentieel tiendplichtig met grove tienden waren de hectares met rogge, gerst, haver en boekweit, totaal 485. 

verbouwden dus aanzienlijk meer rogge (het belangrijkste tiendplichtige gewas), terwijl gerst ontbrak. Over het belastbaar inkomen van de gedaagden met betrekking tot de opgesomde percelen wil ik nog het volgende opmerken. Verhagen had het hoogste inkomen, daarna volgde Wilhelmina van Gennip. Het totale inkomen van de overige gedaagden, met uitzondering van Scheepers, was ongeveer even hoog.31 Om een zeer ruwe indicatie te krijgen van de hoogte van de bedragen kunnen we berekenen hoeveel grondbelasting zij moesten betalen. Het totaal op te brengen bedrag aan rijksbelastingen32 werd in de negentiende eeuw door de rijksoverheid vastgesteld en verdeeld over de verschillende provincies aan de hand van het veronderstelde ‘vermogen’ van de gewesten.33 Men kende dus de per provincie op te brengen belasting en het totaal van de belastbare inkomens en stelde zo het belastingpercentage vast. Dit betekende dat in de verschillende provincies verschillende belastingpercentages gehanteerd konden worden. In Noord-Brabant werd in 1880 11,1 % grondbelasting geheven.34 Indien we ervan uitgaan dat het belastbaar inkomen in 1880 niet wezenlijk anders was dan in 1849, kunnen we berekenen welk bedrag de gedaagden in 1880 betaald zouden hebben en dit met de census uit 1880 vergelijken.35 De                                                 

31 Totaal belastbaar inkomen per gedaagde: A. Scheepers  f 9,00; W. van Gennip f 26,40; A.G. Deelen f 14,80; G. Verhagen f 47,19; H. van Riel f 16,10 en J. van den Berg f 15,15.  32 Grondbelasting (in feite een belasting op onroerend goed), personele belasting (een soort weeldebelasting) en patentbelasting (een belasting op de ‘winsten’ van bedrijven). 33 De rijksoverheid hanteerde een repartitie- of omslagstelsel. Zie: Nick Bos, Notabele ingezetenen. Historische studies over Nederlandse elites in de negentiende eeuw (Brunssum 1995), 57-58. 34 Ron de Jong, Van standspolitiek naar partijloyaliteit: verkiezingen voor de Tweede Kamer 1848-1887 (Hilversum 1999), 17. Het percentage uit 1880 week waarschijnlijk af van het in 1849 gehanteerde. In de jaren zeventig van de negentiende eeuw vond een herschatting plaats van de belastbare opbrengsten op gebouwde eigendommen en verliet men het repartitiestelsel. Zie voor de verschillende herschattingen en veranderingen in het belastingregime: Bos, Notabele ingezetenen, 60-65.  35 Omdat een herschatting van de belastbare opbrengsten op ongebouwde eigendommen pas in de jaren negentig plaatsvond, zal de verhouding tussen de belasting op ongebouwde eigendommen en de census niet wezenlijk
 
 7

census voor de verkiezingen voor de Tweede Kamer was f 20,-, die voor gemeenteraadsverkiezingen f 10,-. Voor geen van de gedaagden kwam het fictieve bedrag aan te betalen grondbelasting over de genoemde percelen in de buurt van de census.36 

Het tiendenproces: vervolg

Op 2 april 1849 vond de volgende zitting plaats, waarin mr. Schutjes namens gedaagden zijn conclusie indiende.37 Men kwam tevens overeen het proces na vier weken voort te zetten met het houden van de pleidooien. Van den Acker berichtte dit aan Anna of Ursule, met het verzoek tot overleg over het pleidooi.38 Op 30 april 1849 kwamen partijen overeen de zaak drie weken uit te stellen. Tevens zegde Van den Acker toe bij de griffie stukken in te leveren ter ondersteuning van het standpunt van eisers.39 Een aantal van deze stukken vinden we al vermeld in de brief van Reinout Carel aan burgemeester van Dijk van 29 juli 1848.40 In het huisarchief van het kasteel komen we ook een aantal brieven en een opsomming tegen met betrekking tot akten die konden dienen als bewijs van het tiendrecht.41 Bij de behandeling van het vonnis                                                                          

veranderd zijn, temeer daar een verschijnsel als inflatie in de negentiende eeuw veel minder optrad dan in de huidige tijd. De census was het totale bedrag in de rijksbelastingen waarboven een belastingplichtige mocht deelnemen aan verkiezingen. Belastingplichtigen die voldeden aan de census behoorden tot de rijkere bovenlaag van de bevolking. 36 Fictieve bedragen grondbelasting 1880 per gedaagde: A. Scheepers f 1,00; W. van Gennip f 2,93; A.G. Deelen f 1,64; G. Verhagen f 5,24; H. van Riel f 1,79 en J. van den Berg f 1,68.  37 BHIC, RbE, Burg. zaken, Audiëntiebladen, inv.nr. 72, 1847-1850, verslag 2 april 1849. Zie voor de inhoud: noot 20.  38 HKH, inv.nr. D14, Portefeuille, Brief van 2 april 1849 van mr. M. van den Acker aan A.E.C.A. barones van Tuyll van Serooskerken of U.A.A. barones van Tuyll van Serooskerken. 39 BHIC, RbE, Burg. zaken, Audiëntiebladen, inv.nr. 72, 1847-1850, verslag 30 april 1849. 40 Zie: Douma, ‘De strijd om de tienden (3)’, 44-45. 41 HKH, inv.nr. D14, Omslag A, Relaas over het tiendrecht van de Heer van Heeze. In dit relaas (waarschijnlijk van de hand van Van den Acker) worden diverse oude documenten aangehaald (o.a. de ook in de brief van Reinout Carel vermelde akte van 19 november 1759). HKH, inv.nr. D14, Omslag B, conceptbrief met vermelding van een akte uit 1659. HKH, inv.nr. D14, Omslag B, Brief aan de Griffier der Tribunaal de l’arrondissement de Bruxelles van 20-04-1849, met verzoek om toezending van een afschrift van een akte uit 1333.

van de rechtbank zullen we zien welke stukken een rol gespeeld hebben. Op 17 mei 1849 liet Van den Acker aan de barones weten dat de dood van een gedaagde niets veranderde aan de zaak.42 Op 23 mei vond weer een zitting plaats, waarin de pleidooien 14 dagen werden uitgesteld wegens afwezigheid van jonkheer mr. M.A.J. van der Beken Pasteel.43 Hij was waarschijnlijk niet aanwezig vanwege de inhuldiging van koning Willem III op 12 mei 1849.   

 

Op 4 juni 1849 vond dan eindelijk de zitting plaats waarin de pleidooien gehouden werden. Mr. Van den Acker deed dit namens eisers, advocaat mr. Sassen, in plaats van procureur                                                 

42 HKH, inv.nr. D14, Portefeuille, Brief van 17 mei 1849 van mr. M. van den Acker aan J.C. barones van Tuyll van Serooskerken-van Westreenen. De overledene was Godefridus Verhagen, gestorven op 12 mei 1849. 43 BHIC, RbE, Burg. zaken, Audiëntiebladen, inv.nr. 72, 1847-1850, verslag 23 mei 1849.
 

mr. Schutjens, namens gedaagden.44 Beide partijen dienden de andere partij van repliek, waarna de debatten werden gesloten en de stukken in handen van het openbaar ministerie werden gesteld.45 Dit zou over acht dagen conclusie nemen.  De zitting van 4 juni gaf Van den Acker blijkbaar voldoende vertrouwen in een goede afloop. In een brief van 6 juni aan Johanna Catharina stelde hij dat de tegenpartij geen kans had. Tevens stelde hij voor de nietgedagvaarden nogmaals onder druk te zetten met een laatste oproep om te betalen om zo de coalitie uit elkaar te spelen.46 Blijkbaar hadden, behalve de gedaagden, meerdere personen de tienden over 1848 nog niet voldaan en was er ook nog steeds sprake van een verbond van onwilligen.47  In de zitting van 11 juni vroeg het openbaar ministerie om uitstel met acht dagen, maar wegens afwezigheid van de voorzitter mr. Van der Beken Pasteel in die zitting, werd de volgende zitting op 25 juni bepaald.48 Van der Beken Pasteel was in 1849 nog lid van Provinciale Staten van Noord-Brabant. De vergaderingen van dit college werden vaak in juni gehouden. In de zitting van 25 juni deelde de officier het standpunt van het openbaar ministerie mee. Dit vond dat de rechtbank het eerste deel van de vordering49 aan de eisers moest toezeggen en de gedaagden moest veroordelen tot de kosten van de gerechtelijke procedure.50 
                                                

44 BHIC, RbE, Burg. zaken, Audiëntiebladen, inv.nr. 72, 1847-1850, verslag 4 juni 1849. Ik heb niet kunnen achterhalen wie mr. Sassen was. 45 Ook in een civiele zaak werd het openbaar ministerie altijd (verplicht) gehoord. 46 HKH, inv.nr. D14, Portefeuille, Brief van 6 juni 1849 van mr. M. van den Acker aan J.C. barones van Tuyll van Serooskerken-van Westreenen. 47 Waarschijnlijk hield dit ook verband met het in juli 1848 gesloten compromis. Zie onder: ‘Na het tiendenproces’. 48 BHIC, RbE, Burg. zaken, Audiëntiebladen, inv.nr. 72, 1847-1850, verslag 11 juni 1849. 49 Voor de betekenis: zie de behandeling van het vonnis. 50 BHIC, RbE, Burg. zaken, Audiëntiebladen, inv.nr. 72, 1847-1850, verslag 25 juni 1849.

Het tiendenproces: het vonnis

Op zaterdag 30 juni 1849 had een bijzondere rechtszitting plaats, waarin het vonnis in het tiendenproces werd uitgesproken.51 Deze zitting werd voorgezeten door jonkheer mr. M.A.J. van der Beken Pasteel. Deze in de Zuidelijke Nederlanden geboren jonkheer was, zoals we al gezien hebben, vanwege zijn politieke activiteiten niet altijd present om zijn beroepsmatige werkzaamheden uit te voeren. Hij bekleedde, zoals veel van zijn standgenoten, ook nog diverse (semi-)publieke functies. Veel roem heeft zijn lidmaatschap van de Staten-Generaal hem overigens niet gebracht. Hij sprak eenmaal (in 1850) in de Kamer en woonde sinds 1853 geen enkele vergadering meer bij.52 Door Duyvendak werd hij omschreven als een conservatief Kamerlid.53 De overige rechters waren mr. G.F. Schiefbaan en jonkheer mr. F.F. HalfWassenaer. Schiefbaan was afkomstig uit ’sGravenhage, waar zijn vader burgemeester was. De vader van zijn vrouw was ontvanger der particuliere belastingen. Half-Wassenaer was de zoon van de heer van Onsenoort en Nieuwkuijk. Deze vader behoorde tot de rijkere inwoners van ’s-Hertogenbosch en had carrière gemaakt in de rechtspraak en de politiek. De officier van justitie was jonkheer mr. J.O. de Jong van Beek en Donk. De griffier ten slotte, was mr. J.P.G. Mensing. Hij was gehuwd met een telg uit de patricische familie Guljé. Haar oom was geneesheer en vrederechter te Oirschot en een nichtje trouwde met een Boreel de Mauregnault.54 

De conclusies van partijen

Bij het vonnis zijn ook de door partijen ingediende conclusies gevoegd.55 Hierin                                                 

51 BHIC, RbE, Burg. zaken, Audiëntiebladen, inv.nr. 72, 1847-1850, verslag 30 juni 1849. 52 Zie de beschrijving van Van der Beken Pasteel op www.parlement.com.  53 Maarten Duyvendak, ‘Boeren en collectieve actie. Tienden en groepsvorming in Noord-Brabant in de negentiende eeuw’, Tijdschrift voor sociale geschiedenis 16 (1990) 364-386, aldaar 379. 54 De hier vermelde informatie is afkomstig uit de onder ‘Genealogische informatie’ vermelde bronnen. 55 BHIC, RbE, Burg. zaken, Audiëntiebladen, inv.nr. 72, verslag 30 juni 1849.
 
 9

kunnen we lezen op basis waarvan eisers meenden dat zij recht hadden op de tienden en op basis waarvan gedaagden meenden dat zij deze niet hoefden te voldoen. In de conclusie van 22 maart 1849 van procureur Van den Acker lezen we het volgende: - Aan eisers behoren toe de tienden van tiendbare veldvruchten geteeld en geoogst in de gemeente Heeze, voorzover hiervoor geen wettelijke vrijdom bestaat. Eisers hebben dit eigendomsrecht met hun ‘auteuren’56 al eeuwenlang aanhoudend en ongestoord uitgeoefend. De tiendklampen hebben al vanouds verschillende namen. - Gedaagden hebben in 1848 de genoemde percelen als eigenaar in gebruik gehad. - Gedaagden hebben het goed gevonden dat hun hele oogst over 1848 van de genoemde percelen is vervoerd en ingezameld en hebben deze oogst voor zichzelf gehouden. Zij zijn dus alsnog verplicht hierover de tienden te voldoen. - Daarom vragen eisers aan de rechtbank gedaagden tot het volgende te veroordelen:

1. Gedaagden dienen alsnog de tienden over de vruchten die in 1848 geteeld en geoogst zijn op de genoemde percelen te voldoen, onder aftrek van 20 %.

2. Gedaagden dienen binnen acht dagen na ‘insinuatie’57 van het vonnis voor een te benoemen rechter-commissaris rekening en verantwoording van de oogst af te leggen. Indien zij in gebreke blijven moeten zij daartoe genoodzaakt worden door middel van ‘lijfdwang’ en de verkoop van hun goederen tot een door een rechter te bepalen bedrag.

3. Gedaagden dienen te worden veroordeeld tot het voldoen van de proceskosten. Procureur Schutjens diende op 2 april zijn conclusie in. Hierin verweerden gedaagden zich als volgt: - Eisers leveren geen bewijs noch bieden zij aan dit te leveren, voor de door hen
                                                

56 Volgens Van Dale is auteur een juridische term voor ‘persoon van wie men een recht verkregen heeft, syn. rechtsvoorganger’. 57 Volgens Van Dale betekent insinuatie: ‘gerechtelijke aanzegging (door een deurwaarder, b.v. van een vonnis)’.

gevorderde tienden. Ook tonen zij niet aan dat de genoemde percelen met de last van tienden ten gunste van hen zijn bezwaard. - Gedaagden verzetten zich in ieder geval tegen het tonen van bewijsstukken waarover zij tevoren niet zijn geïnformeerd en tegen het als bewijs naar voren brengen van feiten die niet tijdig zijn meegedeeld en waartegen zij zich niet hebben kunnen verweren. - Gedaagden stellen dat de vordering tot rekening en verantwoording overbodig is omdat gedaagden jegens de eisers niet rekenplichtig zijn. - Daarom vragen gedaagden de rechtbank akte van het feit dat zij zich verzetten tegen bovengenoemde bewijsstukken en feiten en vragen zij de rechtbank te verklaren dat eisers niet-ontvankelijk zijn en dat hun vordering (inclusief de proceskosten) ongegrond is. 

De inhoud van het vonnis 

Het vonnis begint met een herhaling van de inhoud van de conclusies. Daarna stelt de rechtbank dat, om tot een uitspraak te kunnen komen, de volgende vraag beantwoord dient te worden: Hebben eisers bewezen dat het algemeen tiendrecht in Heeze aan hen toebehoort en dat zij58 dit recht sedert eeuwen ongestoord hebben uitgeoefend. De rechtbank volgt ter beantwoording van deze vraag de volgende redenering: - Afgezien van de bewijskracht van de akten uit 1172, 1333 en 1440 geldt onbetwist het volgende: bij akte van onwillig decreet59 van 13 november 1659 werd de hele heerlijkheid door de erfgenamen van Alexander van Renesse verkocht aan Albert Snoekaert van Schouwburg60 inclusief alle ambachtsgevolgen geldende voor zowel de parochie als de daaronder gelegen gehuchten (Rul, Strabrecht, Kraay, het Hezerenbosch, Molenstraat, Den Ven en Emerik). Verder vielen onder de
                                                

58 Hiermee zijn de eisers en hun auteurs (rechtsvoorgangers) bedoeld. 59 Van een akte van ‘onwillig decreet’ was sprake bij een gedwongen verkoop. Zie ook: Coenen, Heeze, 144. 60 Albert, baron Snouckaert van Schaumburg (1640-1678).
 
10 

 

 

verkoop de korentienden61 voor het hele district Heeze en de genoemde gehuchten bestaande uit elf klampen, de smalle tienden en de heidevelden bestaande uit enige duizenden bunders. In 1679 gingen deze goederen over op de erfgenaam Albert Karel Snoekaert62; in 1732 volgde verkoop aan François Adam de Holbach.63 In de koopakte zijn ook opgenomen de korentienden over ‘het geheele dorp en district van Heeze’, bestaande uit elf klampen, zoals ze tot dat moment verpacht waren, en de smalle tienden. In 1750 gingen de goederen over op Paul Thierry de Holbach.64 Deze verkocht ze aan Jan van Tuyll van Serooskerken65, welke verkoop bekrachtigd werd met de akte van 29 november 1759. De koop betrof de heerlijkheid met de daartoe behorende rechten, tienden, enz. Na diens dood in 1763 (sic) erfde zijn weduwe Johanna Elisabeth de Geer66 de heerlijkheid; zij liet deze na aan Reinoud Diederik Baron van Tuyll van Serooskerken67 , waarna deze op zijn beurt de goederen naliet aan Jan Diederik van Tuyll van Serooskerken, de onmiddellijke auteur van de eisers. - Uit de elkaar opvolgende akten, in het bijzonder de akte van onwillig decreet van 1659 en de akte uit 1732, blijkt dat de tienden over het hele district Heeze steeds zijn overgedragen. Nu dient te worden onderzocht 1e hoe verkoper en koper dit hebben opgevat en 2e in hoeverre derden, en wel de grondeigenaren, hierdoor gebonden kunnen zijn geweest.                                                  

61 Het tiendrecht viel niet onder de ambachtsgevolgen van een heerlijkheid. Zie: F.C.J. Ketelaar, ‘Heerlijkheidsgevolgen’ in: D.M.J. van den Auweele ed., ‘De Heerlijkheid’ Rechtshistorische beschouwing over een oude rechtsvorm in de Meijerij van ’s-Hertogenbosch (Geldrop 1989) 32-45, aldaar 34. 62 Albert Carel, baron Snouckaert van Schauburg (’sHertogenbosch 1668 – Leerdam 1748). 63 François Adam, baron de Holbach, baron des Heiligen Roomschen Rijks. 64 Paul Thiry de Holbach was een neef van François Adam, baron de Holbach. 65 Jan Maximiliaan, baron van Tuyll van Serooskerken (Zuilen 1710 – Heeze 1762). 66 Johanna Elisabeth de Geer (Stockholm 1708 – ’sGravenhage 1766). 67 Reinoud Diederik baron van Tuyll van Serooskerken (Zuilen 1746 – Heeze 1784), de jongste zoon van Jan Maximiliaan baron van Tuyll van Serooskerken.

- Ten aanzien van het eerste punt acht de rechtbank het niet twijfelachtig dat de partijen uit de akte van 1659 het universeel tiendrecht over de gemeente Heeze hebben bedoeld en niet alleen de tienden voor zover zij op dat moment geheven werden.68 Het vermelden van elf klampen was alleen bedoeld om aan te geven in hoeveel delen het tiendrecht verdeeld was. Het aantal had niets te maken met de grootte van de onder het tiendrecht vallende percelen. De rechtbank meent dat deze uitleg nog versterkt wordt door de bepaling van de smalle tienden die in de betreffende akte direct volgde op de omschrijving van de grove tienden. Voorts vindt de rechtbank dat de juistheid van deze interpretatie ook wordt bewezen door de uitvoering die de kopers aan de akte gegeven hebben. In meerdere overgelegde pachtcontracten ‘in forma probanti’69, zowel van kort na 1659 als van latere datum, komt de bepaling voor dat de tienden worden verpacht ‘met al de novalia “van ingenomen of uitgegeven erven van voor eenige jaren of nu onlangs onder ieders district zijner gepachte tienden begrepen”’. Hieruit volgt dat niet alleen de op dat moment bestaande tienden verkocht zijn, maar ook de toekomstige.   

 

- Ten aanzien van het tweede punt redeneert de rechtbank als volgt. Gedaagden stellen dat                                                 

68 Dit betekent dat ook de novale tienden (tienden over nieuw ontgonnen gronden) van na 1659 onder de verkoop vielen. 69 ‘In forma probanti’ is in zodanige vorm dat hieraan bewijs kan worden ontleend.
 
 11

in ieder geval de akte uit 1659 en alle daaropvolgende akten zijn ‘res inter alios actae’70, die tegen hen niet als bewijs kunnen worden opgevoerd. Doch, meent de rechtbank, erkennen alle juridische deskundigen de regel ‘in antiquis verba enuntiativa plene probant etiam contra alios et in praejudicium tertii’71, indien die oude akten door een langdurig bezit zijn gevolgd. De rechtbank vindt dat een akte van twee eeuwen oud, en dus ook die uit 1659, gerust als ‘oude akte’ bestempeld mag worden. Dus valt nu nog te bewijzen dat het hierin opgenomen volledige tiendrecht over Heeze door eisers en hun voorgangers steeds is uitgeoefend, zoals in deze akte bedoeld.  - Uit de inhoud van de 59 overgelegde pachtcontracten blijkt duidelijk dat alle bouwlanden onder Heeze tiendbaar waren, dat bij elke nieuwe ontginning de tienden van de nieuw ontgonnen gronden72 werden verpacht, omdat telkens alle eigenaren en pachters van die landen gewaarschuwd werden om aan de tienden te voldoen, overeenkomstig de bestaande ‘plakkaten’73. De algemeenheid van het tiendrecht acht de rechtbank nog verder bewezen door de uitzonderingen in sommige pachtcontracten, waarbij bepaalde stukken land uitdrukkelijk uitgesloten werden volgens het principe ‘exceptio firmat regulam’.74 Ten slotte blijkt de algemeenheid van het tiendrecht, zoals dat is uitgeoefend door de voorgangers van de eisers, volgens de rechtbank ten overvloede uit een aantal overlegde akten.75 Tevens stelt zij dat de gedaagden geen enkel
                                                

70 Dit betekende dat de gedaagden vonden dat deze aktes overeenkomsten waren tussen ‘derden’. 71 ‘In oude akten, bewijzen verklaringen volledig, zelfs tegenover anderen en ten nadele van een derde’.  72 De novale tienden. 73 Volgens Van Dale is een plakkaat ‘een van de overheid uitgaande open brief, gewaarmerkt door het opgedrukte zegel van degene van wie het uitgaat, syn. ordonnantie’. 74 De uitzondering bevestigt de regel. 75 Het betreft de volgende akten: 1e een sententie van het leenhof van Braband van 13 november 1782; 2e een mandement van maintenie en penaal verleend door het leenhof van Braband van 14 juli 1766; 3e een certificaat van Scheepenen van Heeze en Leende van 12 juli 1649. Zie voor dit laatste document ook de brief van 29 juli 1848 van R.C. baron van Tuyll van Serooskerken aan burgemeester H. van Dijk van Leende: Douma ‘De strijd om de tienden (3)’, 45.

bewijs geleverd hebben dat het tiendrecht niet is uitgeoefend door de eisers. Mocht dit laatste feit al niet voldoende juridische waarde bezitten dan toch is het niet ‘van morele kracht ontbloot’. Op basis van vorenstaande argumentatie concludeert de rechtbank dat eisers door de akte uit 1659 en de daarop volgende akten bewezen hebben dat hun voorgangers het tiendrecht hebben gekocht, dat recht steeds hebben uitgeoefend en daarvan eigenaar zijn geweest. Tevens stelt zij dat de stukken land uit de dagvaarding steeds tiendplichtig zijn geweest en nog zijn, omdat gedaagden geen wettelijke vrijdom van tiendplichtigheid hebben aangetoond. Weliswaar hebben eisers geen latere pachtcontracten overgelegd dan die uit 1803 en hebben zij dus de uitoefening van hun recht sinds dat jaar niet aangetoond, maar gedaagden hebben vrijdom door verjaring niet bewezen en zelfs niet ter sprake gebracht. Ten slotte acht de rechtbank de door gedaagden aangedragen feodale oorsprong van de tienden niet bewezen.76 Met betrekking tot de door eisers gevraagde rekening en verantwoording overweegt de rechtbank het volgende. Uit de wederrechtelijke inzameling van de tienden door gedaagden zoals die heeft plaatsgevonden, is geen ‘quasi-contract’ ontstaan. Een zodanige overeenkomst kan alleen maar ontstaan door een ‘factum honestum allicitum’, een rechtmatige daad. De daad van gedaagden heeft echter alle kenmerken van een onrechtmatige daad, waaruit voor de benadeelden een vordering tot schadevergoeding ontstaat die elk denkbeeld van een ‘quasi-contract van negotiorum gestio’77 en                                                 

76 Volgens Ketelaar was Heeze een allodiale heerlijkheid. Zie: Ketelaar, ‘Heerlijkheidsgevolgen’, 33. Volgens Van den Auweele was in een allodiale heerlijkheid de heer volle eigenaar van de grond op het moment van de vorming van de heerlijkheid. In een feodale heerlijkheid had de heer daarentegen de grond in leen. Zie: D.M.J. van den Auweele, ‘Het heerlijke stelsel’ in: D.M.J. van den Auweele ed., ‘De Heerlijkheid’ Rechtshistorische beschouwing over een oude rechtsvorm in de Meijerij van ’s-Hertogenbosch (Geldrop 1989) 10-29, aldaar 19. 77 ‘Negotiorum gestio’ is zaakwaarneming. Voor de waarnemer vloeit hier de plicht uit voort tot afdracht van de winst aan de waargenomene en van rekening en verantwoording, voor de waargenomene vergoeding aan de waarnemer van de kosten en eventueel door de waarnemer
 
12 

dus van rekenplichtigheid uitsluit. Omdat er echter geen schadevergoeding is gevorderd, kan deze ook niet toegewezen worden. Gedaagden worden ten slotte door de rechtbank veroordeeld tot betaling van de kosten de gerechtelijke procedure.  

De uitspraak

De gedaagden werden dus veroordeeld tot het alsnog voldoen van de tienden, onder aftrek van 20 %, en het voldoen van de proceskosten. Zij hoefden echter geen rekening en verantwoording af te leggen. Volgens Duyvendak oordeelde de rechtbank (Van der Beken Pasteel) het bestaan van de novale tiendrechten onaangetast door de opheffing van de heerlijke rechten.78 Aerts legt meer de nadruk op het feit dat rechtbank(en) oordeelde(n), dat het tiendrecht geen feodale oorsprong had maar van oudere datum was.79 Offers constateert: ‘Eischer heeft in casu zijn algemeen tiendrecht op de gronden in de gemeente Heeze bewezen.’80 Deze rechtszaak liep dus goed af voor de tiendheffers, zoals een groot deel van de gerechtelijke procedures uitvielen ten gunste van de eigenaren en de werking van het tiendrecht bevestigden.81 Soms kregen de tiendplichtigen echter gelijk.82 

Na het tiendenproces

Zoals we al gezien hebben was er in 1848 een compromis gesloten.83 Volgens dit compromis moesten de tienden over 1848 alsnog voldaan worden, en dus liet de barones meteen een aanmaning uitgaan om de tienden binnen acht
                                                                         

geleden schade. Zie: J.C. van Oven, Leerboek van het Romeinsch Privaatrecht (Leiden 1945) 372. 78 Duyvendak, ‘Boeren en collectieve actie’, 379. 79 J.H.M. Aerts, ‘De burgemeesters van Heeze’ in: Anton van Oirschot ed., “Heeze”. Een heerlijkheid in Brabant. (z.p. 1963) 522, aldaar 11. 80 P.A. Offers, Verzameling van Nederlandse rechtspraak omtrent de Tienden (Alkmaar 1908), 12. Dit boekje bevat de korte inhoud van alle ‘feitelijke en juridieke beslissingen, ter zake van tiendrecht, door onze rechterlijke collega’s sinds 1838 gegeven’. Citaat uit het ‘Voorwoord’.  81 Zie hiervoor o.a. Aerts, ‘De burgemeesters van Heeze’, 11 en jaarverslag van gouverneur Borret over 1851: Douma, ‘De strijd om de tienden (1), 8. 82 Zie ook: Douma, ‘De strijd om de tienden (1), 5. 83 Douma, ‘De strijd om de tienden (2), 31.

dagen te voldoen.84 Zij bracht aan gouverneur verslag uit in een brief van 4 juli 1849.85 We lezen hierin het volgende: 

Ik verheug mij Uwe Excellentie te kunnen melden, dat den uitspraak der Regtbank op Zaturdag 30. Junij plaats heeft gehad, bij dat vonnis word ons regt tot heffing der tienden over alle de gronden te Heeze en Leende erkent – Ik heb zondag eene afkondiging laten doen om de landbouwers aan te manen de tienden over 1848 binnen acht dagen ten huize van den Heer Advocaat van den Akker te komen betalen. Ik hoop dat de Tiendpligtigen aan geenen verkeerden raad meer gehoor zullen geven en zich aan dat vonnis onderwerpen; doch de meest weerspannigen hebben reeds gezegd zich op eene andere regtbank te willen beroepen en door hun geschreeuw hunne minachting over mijne Publicatie betoont mogen anderen hun dwars voorbeeld niet volgen Gisteren avond is bij den Weduwe Bakermans en bij haren getrouwden zoon de glazen ingeworpen denkelijk om dat zij beiden niet hebben willen tekenen op de lijst om den proceskosten gemeenschappelijk te dragen de Weduwe Bakermans is eene achtenswaardige vrouw, en welgezeten, daar zij een hoog genoeg census betaalt om haren zoon als kiezer der Staten Generaal te laten optreden. Ik heb ook nog vernomen dat de stillere brave inwoners steeds door den kwaadwilligen bedreigd worden men zegt dat niet direct, velen niet zullen anderen gaarne belasteren. Ik heb mij verpligt geacht uwen Excellentie hiervan kennis te geven. (…) 

Uit deze brief blijkt dat de familie Van Tuyll van Serooskerken al rekening hield met een hoger beroep door één of meer gedaagden. Inderdaad zou een van de gedaagden in hoger beroep gaan.86 Ook laat deze brief zien dat er sprake was van solidariteit onder (een deel van) de bevolking (de uit elkaar te spelen
                                                

84 Zie ook: Douma, ‘De strijd om de tienden (3), 48. 85 BHIC, Provinciaal Bestuur Noord-Brabant, 1814-1920, inv.nr. 4420 Correspondentie over door Rijk in NoordBrabant verpachte tienden, 1848-1849, Brief van 4 juli 1849 ban J.C. barones van Tuyll van Serooskerken-van Westreenen aan gouverneur mr. A.J.L. Borret. Zie voor deze brief ook: Douma, ‘De strijd om de tienden (3)’, 48-49. 86 Het betrof Adriaan Scheepers. De bespreking van dit hoger beroep komt aan bod in de volgende aflevering.
 
 13

coalitie) en van onrust.87 Ik heb niet met zekerheid kunnen achterhalen wie de weduwe Bakermans en haar getrouwde zoon waren. De kiezerslijsten uit de jaren veertig van de negentiende eeuw ontbreken in het gemeentearchief van Heeze. Wel heb ik als mogelijke kandidaten Elisabeth Klercx en haar zoon Henricus Bakermans gevonden.88 Hun echtgenoot en vader, Theodorus Bakermans, was een broer van Jan Bakermans die voorkomt op de lijst van 11 januari 1849.89 In Tiendrellen vinden we nog een interessante passage met betrekking tot het tekenen voor het gemeenschappelijk dragen van de proceskosten.90 In een brief aan gouverneur mr. A.J.L. Borret schreef districtscommissaris jonkheer C.F. Wesselman het volgende over de vrouw van burgemeester Deelen: “behoort tot de partij die voor de proceskosten tegen Mevrouw Tuyl mede getekend had”. Volgens de auteurs was dit niet gunstig voor de positie van burgemeester.  Zij halen een ongedateerde brief van Wesselman aan: “Op des burgemeester berigten kan ik weinig vertrouwen stellen”. Ook minister van Binnenlandse Zaken mr. J.M. de Kempenaer liet zich in een brief van 10 juli 1849 aan Wesselman, waarin hij hem aanraadde de burgemeester in de gaten te houden, negatief uit over Deelen: “Ik geloof dat hij eene vermaning nodig heeft”.91 De auteurs van Tiendrellen stellen dat uit de stukken blijkt dat burgemeester Deelen de arme boeren de hand boven het hoofd hield. Zij vragen zich af welke motieven hij hiervoor gehad kan hebben. Hoewel we niet uit kunnen sluiten dat Deelen zich geroepen voelde om zich achter de bevolking 
                                                

87 Zie voor het verdere verloop van de gebeurtenissen na het tiendenproces: Douma, ‘De strijd om de tienden (3)’ en ‘De strijd om de tienden (4)’. 88 Zie voor de gegevens het vermelde onder ‘Genealogische informatie’. 89 Zie: Douma, ‘De strijd om de tienden (4)’, 68 en 70. 90 Fransje Backerra, Marij Leenders en Peter Droste, Tiendrellen in de Meierij van Den Bosch, 1845-1849 (z.p. 1984), 19-21, citaten op 19. 91 Mr. Jacobus Mattheüs de Kempenaer (Amsterdam 1793 – Arnhem 1870) was van 21-11-1848 tot 31-10-1849 minister van Binnenlandse Zaken. Hij was in 1848 lid van de Grondwetscommissie-Thorbecke en speelde als minister een belangrijke rol bij het totstandkomen van de herziening van de grondwet. Bron: www.parlement.com.   

 

op te stellen, is uit het in vorige afleveringen behandelde al gebleken dat hij weinig op had met oproerkraaiers en onruststokers.92 Belangrijker waren waarschijnlijk de familierelaties die hij, en vooral zijn vrouw, hadden met de gedaagden.93 De echtgenote van Hendrik van Riel, Johanna Petronella Vromans, was de weduwe van een jongere broer van burgemeester Adriaan Jan Deelen, namelijk Henricus Deelen. De echtgenote van burgemeester Deelen, Maria Catharina van Gennip, was de jongere zuster van een van de gedaagden, namelijk Wilhelmina van Gennip. 

Vervolg

In de volgende aflevering komen we nog een keer terug op de inning van de tienden en de nasleep van het tiendenproces, waarna het hoger beroep van Adriaan Scheepers aan bod zal komen. 
                                                

92 Zie bijvoorbeeld: Douma, ‘De strijd om de tienden (2)’, 2829 en Douma, ‘De strijd om de tienden (4)’, 65. 93 Zie voor de genealogische informatie betreffende de familie Deelen: Douma, ‘De strijd om de tienden (2)’, 34.
 
14 

Informatie grondstukken 94

A. Scheepers (hij was in 1832 al eigenaar van deze percelen (behalve het perceel Vossenhoef), maar woonde toen nog in Achel):
Perceel bouwland met rogge, Box Akkers, C499, 24 r(oeden)/50 e(llen), f 2,94.95 Perceel bouwland met haver, Haversveld. Perceel bouwland met rogge, Voorste Vossenhoef, De Nieuwe Heipolders, F985, 12 r/50 e, f 1,50. Perceel bouwland ged. met boekweit, Vossenhoef, De Nieuwe Heipolders, F987, 18 r/60 e, f 2,23. Perceel bouwland met rogge, Achterste Vossenhoef, De Nieuwe Heipolders, F967, 19 r/40 e, f 2,33. De laatste drie percelen in de klamptiende Ginderover. W. van Gennip (haar echtgenoot W.A. Deelen was in 1832 al eigenaar van deze percelen):   

 

Perceel bouwland, Kerkakkers, D992, 12 r, f 1,44.
                                                

94 De informatie berust ten eerste op de opsomming die vermeld is in de uitspraak van de arrondissementsrechtbank van 30 juni 1849: BHIC, RbE, Burg. zaken, Audiëntiebladen, inv.nr. 72, verslag 30 juni 1849. Deze informatie heb ik aangevuld met kadastergegevens uit 1832, zoals die te vinden zijn op de website: www.watwaswaar.nl. De gebruikte nummering is die van 1832. Bij verschillende percelen is het geteelde gewas vermeld. Zie hiervoor ook: Douma, ‘De strijd om de tienden (1)’, 4. 95 De gebruikte afmetingen hebben de volgende betekenis: 1 bunder = 1 hectare (10.000 m2), 1 roede = 1 are (100 m2), 1 el = 1 m2. De genoemde bedragen betreffen het belastbaar inkomen zoals dat per perceel in het kadaster is vastgelegd. Deze bedragen waren de basis voor de grondbelasting.

Perceel bouwland, De Middelstroomsche Akkers, D901, 50 r/60 e, f 6,07.

Perceel bouwland, Kerkakkers, D1008, 21 r/10 e, f 2,53.

Deze drie percelen in de klamptiende Groote Kerk.

Perceel bouwland, Eerakkers, aan de Holeweg, D750, 33 r, f 2,64, in de klamptiende Heezerenbosch.

Perceel heiveld (in 1832 is het perceel als bouwland omschreven), De Zomermansche akkers, D1195,         25 r /20 e, f 2,52, in de klamptiende Steenakker.

Perceel bouwland met rogge, het Binnenveld, De Kerk Drieschen, D1070, 27 r, f 3,24.

Perceel bouwland met rogge, De Hurk, D672, 21 r/   50 e, f 2,58.

Perceel bouwland met rogge (in 1832 is het perceel als weiland omschreven), achter het huis van Thijs, De Bergen, D1017, 44 r/80 e, f 5,38.

De laatste drie percelen in de klamptiende Ondervoort. A.G. Deelen (hij was in 1832 al eigenaar van deze percelen):

Perceel bouwland met boekweit, Weybosschen, F88, 10r/90 e, f 1,74. Perceel bouwland met rogge, Weybosschen, F122, 23r/90 e, f 5,25.

Perceel bouwland met rogge, Weybosschen, F134, 18 r/ 80 ellen, f 3,57.

Perceel bouwland, 30 r/30 e, 1/3 boekweit en 2/3 rogge (alleen hiervan de tienden), De Molenakkers, A853, f 4,24.

Alle percelen in de klamptiende Aan de Kapel. G. Verhagen (hij was in 1832 al eigenaar van deze percelen):

Perceel bouwland met rogge en boekweit, De Nieuwe Houven, A656, 47 r/80 e, f 4,78, in de klamptiende de Groote Hoebraak.

Perceel bouwland met rogge, onder de Molendijk, De Molenakkers, A849, 21 r/10 e, f 2,53.

Perceel bouwland met rogge en evie, De Aangelage, F28, 2 bunder en 7 r/60 e, f 29,07.

Perceel bouwland met rogge, De Kaarsvelden, F37,    23 r /60 e, f 3,77.

De laatste drie percelen in de klamptiende Aan de Kapel.

Perceel bouwland met haver, De Bulders, C103, 30 r / 60 e, f 4,90 in de klamptiende Ondervoort.

Perceel bouwland met rogge, De Nieuwe Houven, A649, 17 r/80 e, f 2,14 in de klamptiende de Groote Hoebraak.
 
 15

H. van Riel (hij was in 1832 al eigenaar van het eerste, tweede en vierde perceel):

Perceel bouwland met rogge, De Biestermannen, A915, 15 r/48 e, f 1,85.

Perceel bouwland met rogge, De Nieuwe Houven, A660, 15 r/70 e, f 1,57.

Perceel bouwland met rogge, Laarstukken, A909, 29 r / 60 e, f 2,95.

Alle percelen in de klamptiende de Groote Hoebraak.

Perceel bouwland met rogge, De Bulders, C54, 60 r / 80 e, f 9,73 in de klamptiende Ondervoort. J. van den Berg (hij was in 1832 al eigenaar van deze percelen behalve het vierde en zesde perceel; deze percelen staan op naam van Gerrit van den Berg, wellicht de vader van Jan, hoewel deze al in 1828 was overleden):

Perceel bouwland met rogge, onder de Molenakker, De Oude Molen akkers, A761, 10 r/50 e, f 1,26.

Perceel bouwland met rogge en boekweit, De Nieuwe Houven, A635, 24 r/40 e, f 2,13.

Perceel bouwland met rogge, De Diepers, A554, 17 r,    f 2,04. Deze drie percelen in de klamptiende de Groote Hoebraak.

Perceel bouwland met rogge, Box Akkers, C498, 25 r/ 50 e, f 3,45, in de klamptiende Ginderover.

Perceel bouwland met rogge, De Bulders, C122, 28 r/ 30 e, f 3,96.

Perceel bouwland met rogge, onder de Molendijk, De Oude Molendijke, D539, 19 r/20 e, f 2,31.

De laatste twee percelen in de klamptiende Ondervoort. 

Genealogische informatie96 Gedaagden tiendenproces Eindhoven

Adriaan Scheepers (zoon van Godefridus Arnoldus Scheepers en Adriana Joanna Deelen), gedoopt te Heeze, 16-07-1780, in 1832 woonachtig te Achel, in 1849 ingeschreven als landbouwer en met vrouw en kind woonachtig op Ginderover 32, overleden te Heeze, 16-03-1855 (aangifte door o.a.                                                 

96 De genealogische informatie is, voor zover niet anders vermeld, afkomstig uit de volgende op het Regionaal Historisch Centrum Eindhoven (RHCe) te Eindhoven aanwezige bronnen: voor de periode tot 1811: DTB Heeze, DTB Leende, DTB Zesgehuchten, DTB Eindhoven; voor de periode na 1811: de burgerlijke stand van Heeze, Leende, Zesgehuchten en Eindhoven, het Hoofdelijk invullingsregister van Heeze 1849, het Hoofdelijk invullingsregister van Leende 1849, het bevolkingsregister van Heeze 1850-1860, het bevolkingsregister Leende 1850-1860. Voorts heb ik gebruik gemaakt van de zoekmachine op internet van het RHCe en het BHIC.

zijn buurman landbouwer Peter Verberne), gehuwd met Anna Maria Aarts (dochter van Johannes Aarts en Wilhelmina de Laure), geboren 1788, overleden te Heeze, 16-02-1861 (aangifte door o.a. de buurman stoelenmaker Arnoldus van de Velden). Kind was o.a.: Willem Scheepers, geboren te Achel, 27-03-1830, landbouwer, overleden te Heeze, 25-04-1906, gehuwd te Heeze, 13-01-1855, met Johanna Deelen (dochter van Wilhelmus Deelen en Wilhelmina van Gennip), geboren te Heeze, 30-12-1824, overleden te Heeze, 11-02-1901. Wilhelmus Deelen (zoon van Arnoldus Deelen en Maria Catlina van Rutten), gedoopt te Heeze, 16-08-1776, overleden te Heeze, 21-01-1833 (aangifte door buren landbouwer Francis Heesius en landbouwer Antonie van Gennip), gehuwd te Heeze, 14-02-1808, met Wilhelmina van Gennip (dochter van Gerardus van Gennip en Anna Maria Schavers), gedoopt te Heeze, 26-05-1782, landbouwster, woonde in 1849 met zoons en dochter Johanna op Ven 74, overleden te Heeze, 30-10-1853 (aangifte door o.a. buurman landbouwer Francis Heesius). Antonius (Gerardus) Deelen (zoon van Gerardus Jan Deelen en Anna Maria Smulders), gedoopt te Heeze, 07-01-1769, timmerman, overleden te Heeze, 3112-1854 (aangifte door o.a. buurman metselaar Antonius Verberne), gehuwd te Heeze, 09-06-1799, met Maria van Ham (dochter van Jan van Ham en Dingena Jansen), geboren te Lommel, overleden te Heeze, 04-04-1824 (aangifte door o.a. buurman timmerman Francis van Veldhoven). Godefridus Verhagen (zoon van Wilhelmus Verhagen en Joanna Maria Deelen), gedoopt te Heeze, 25-021786, in 1820 vermeld als landbouwer, overleden te Heeze, 12-05-1849, gehuwd te Soerendonk, 2104-1820, met Willemien van (der) Werden (dochter van Anthony van (der) Werden en Maria Backx), geboren te Soerendonk, 10-07-1795, in 1820 vermeld als landbouwster, overleden te Heeze, 1404-1879. Hendrik van Riel (zoon van Joannes van Riel en Joanna Maria Verweerde), gedoopt te Heeze, 27-04-1801, in 1832 vermeld als timmerman, in 1849 als herbergier wonende op Eimerik 182, overleden te Heeze, 14-09-1859 (aangifte o.a. door buurman landbouwer Adam van Asten), gehuwd te Heeze, 09-11-1837, met Johanna Petronella Vromans (dochter van Godefridus Vromans en Jacomina Praats), gedoopt te Heeze, 08-08-1797, overleden te Heeze, 29-09-1854 (aangifte door o.a. buurman landbouwer Gerrit van Asten), eerder gehuwd 1e te Heeze, 28-11-1813, met Paulus van Exel (zoon van
 
16 

Jan van Exel en Catharina van Asten), gedoopt te Heeze, 28-09-1791, landbouwer en herbergier, overleden te Heeze, 26-12-1824 (aangifte door buren winkelier Wilhelmus Heesius en landbouwer Jan Snoeks), 2e te Heeze, 24-11-1825, met Henricus Deelen (zoon van Joannes Godefridus Deelen en Elisabeth Daams), gedoopt te Heeze, 31-12-1797, timmerman, overleden te Heeze, 04-06-1832.   

 

Joannes van den Berg (zoon van Gerardus van den Berg en Francina Bergmans), gedoopt te Heeze, 15-031785, vermeld als timmerman en (leer)looijer, in 1849 woonachtig op Eimerik 178, overleden te Heeze, 30-09-1862 (aangifte door o.a. buurman bouwman Hendrikus van Asten), gehuwd te Heeze, 09-02-1812, met Petronella Maas (dochter van Gerardus Maas en Wilhelmina Martens), gedoopt te Heeze, 22-11-1789, overleden te Heeze, 15-121854 (aangifte door buren landbouwer Gerardus van Asten en landbouwer Hendrikus Deelen). 

Overige betrokkenen bij het tiendenproces

Joannes Jacobus Schutjes (zoon van Adrianus Schutjes en Anna van der Steen), gedoopt te Eindhoven, 0209-1807, procureur, griffier, raadslid te Eindhoven, overleden te Eindhoven, 26-04-1889, 1e gehuwd met Maria Henriette Luderigs; 2e gehuwd met Justina Jacoba Maria Pruijmboom (dochter van Johannes Emanuel Pruijmboom en Marie Geertruida Hendrika Midderigh), geboren te Woerden, in 1808, overleden te Eindhoven, 08-11-1879. Jonkheer Michaël Alexander Joseph van der Beken Pasteel (zoon van Jacques Joseph van der Beken Pasteel en Jeanne Richarde Josèphe de Grez), geboren te Leuven, 11-03-1789, Heer van Aalst, verheven in de adel in
1822, advocaat, rechter bij de rechtbank van eerste aanleg en arrondissementsrechtbank te Eindhoven, president van de laatste rechtbank, lid van de Provinciale Staten van Noord-Brabant, lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, adjuncthoutvester van Noord-Brabant, overleden te Stratum, 02-09-1864, gehuwd te Eindhoven, 1909-1816, met Maria Aldegonde Smits (dochter van Johannes Theodorus Smits en Veronica Cornelia Janssen), geboren te Eindhoven, 17-05-1791, overleden te Eindhoven 19-10-1879.97 Gerardus Franciscus Schiefbaan (zoon van Johan Anthony Schiefbaan en Maria Catharina de Graaff), gedoopt te ’s-Gravenhage, 14-02-1789, rechter bij de rechtbank van eerste aanleg en de arrondissementsrechtbank te Eindhoven, woonachtig te Gestel, gehuwd te Eindhoven, 05-08-1823, met Lamberdina Wilhelmina Kilian (dochter van Johannes Wilhelmus Kilian en Magdalena Isabella Heijnselmans), gedoopt te ’s-Hertogenbosch, 06-08-1783. Jonkheer Franciscus Fredericus Half-Wassenaer (zoon van jonkheer Jacob Willem Half-Wassenaer en Barbara Jacoba van Willigen), geboren te ’s-Hertogenbosch, 19-07-1808, van adel in 1814 door de benoeming van zijn vader in de Ridderschap van Brabant, advocaat, te ’s-Hertogenbosch, rechter bij de arrondissementsrechtbank te Eindhoven, overleden te Brussel, 14-08-1853, gehuwd te ’sHertogenbosch, 05-09-1850, met Anna Petronella Theresia Maria van Rijckevorsel (dochter van Gerardus Joannes van Rijckevorsel en Maria Cornelia van Rijckevorsel), geboren te ’s-Hertogenbosch, 22-031821, overleden te ’s-Hertogenbosch, 13-071879.98
                                                

97 De informatie over Van der Beken Pasteel is afkomstig uit Nederland’s Adelsboek (’s-Gravenhage 1988 ) en een aantal provinciale almanakken uit de negentiende eeuw. 98 De informatie over Half-Wassenaer is afkomstig uit Nederland’s Adelsboek (’s-Gravenhage 1994 ) en een aantal provinciale almanakken uit de negentiende eeuw.
 
 17

Ga terug