De ‘Belgische’ oorlog in brieven uit Heeze

Heemkronijk jaar:2006, jaargang:45, nummer:3, pag:44 -51

DE ‘BELGISCHE’ OORLOG IN BRIEVEN UIT HEEZE 

door: Klaasje Douma 

Vorige maand was het 175 jaar geleden dat de ‘Tiendaagse Veldtocht’ zich afspeelde. Deze militaire operatie vond plaats in het kader van de reeks gebeurtenissen die wij nu aanduiden als de Belgische Opstand en de daarop volgende status-quo-periode. In augustus 1830 begon de opstand die ook voor NoordBrabant een woelige periode in haar geschiedenis inluidde. Deze periode eindigde bij de definitieve vrede in 1839. Grote hoeveelheden militairen werden tijdens deze jaren in de provincie ingekwartierd, de verhouding tussen  katholieke Brabanders en protestantse noorderlingen moest opnieuw worden bepaald en Noord-Brabant moest haar plaats binnen het nieuwe staatsverband vinden. Over de militaire, politieke, economische, sociaal-culturele en mentale aspecten van deze periode is uitvoerig gepubliceerd.1 Een speciale blik op de                                                 

1 Zie o.a.: E.R.M. Hoffman, Noord-Brabant en de opstand van 1830. Bijdragen tot de Geschiedenis van het Zuiden van Nederland XXVI (Tilburg 1974); J.G. Kikkert, Bericht van de Tiendaagse veldtocht : België en Noord-Brabant in de frontlijn, 18301834 (Rotterdam 1980); Johan P. Nater, De Tiendaagse veldtocht : de Belgische opstand 1830/1831 (Haarlem 1980); H.F.J.M. van den Eerenbeemt en M.F.A. Linders-Rooijendijk, Vreemde militairen in een gesloten samenleving : invloed van inkwartieringen op de bestaans- en leefsituatie in Noord-Brabant tijdens de eerste jaren van de Belgische opstand 1830-1834. Bijdragen tot de Geschiedenis van het Zuiden van Nederland XVIII (Tilburg 1986); H.F.J.M.

 
gebeurtenissen bieden ons de dagboeken die sommige ingekwartierde militairen over hun belevenissen hebben bijgehouden. Ook aan deze dagboeken zijn diverse publicaties  gewijd.2 

De ‘Tiendaagse Veldtocht’

De ‘Tiendaagse Veldtocht’ is de benaming voor de poging die van Nederlandse zijde werd ondernomen om de zaken door middel van militair ingrijpen alsnog ten goede te laten   
                                                                      

van den Eerenbeemt ed., Geschiedenis van Noord-Brabant. I Traditie en Modernisering 1796-1890 (Amsterdam 1996) 23; Hans Knippenberg en Ben de Pater, De eenwording van Nederland. Schaalvergroting en integratie sinds 1800 (Nijmegen 1988) 22-24; Hans van der Hoeven, De Belgische beroerte : de Tiendaagse veldtocht en de scheuring der Nederlanden, 1830-1839 (Amsterdam 1993); André P.G. Lieberom, De Hooge dorpen en de opstand der Belgen (1830-1839) (Knegsel 1999); Pieter Koolen, …Die bedroefde plagen… : Deurne tijdens de Belgische opstand 1830-1839 (Deurne 2002). 2 Pieter Jacob Costerus, Brieven en dagboek van den Utrechtschen vrijwillige jager Pieter Jacob Costerus 1830 en 1831. M.G. de Boer ed. (Amsterdam 1917); Johannes van Oostendorp, Een fuselier in de Belgische opstand : aantekeningen van Johannes van Oostendorp over de jaren 1830-1832. H. van der Hoeven ed. (Den Haag 1980); Max M.P. Cornelissen, ‘De ‘Tiendaagse’ in dagboeken en kronieken’, Heemkronyk  jrg. 21 nr. 2 (1982) 91-100; D.T. Gevers van Endegeest, Jhr Mr D.T. Gevers van Endegeest en de Belgische opstand : tekeningen van een Haagse schutter 1831-1833. J.C. Nix ed. (Alphen aan den Rijn/Breda 1983)

 43

 

 

 keren. De veldtocht begon op 2 augustus 1831 en eindigde op 12 augustus van dat jaar. Een deel van de voorbereidingen vond plaats in de omgeving van Eindhoven en ongeveer 1.000 soldaten trokken via Heeze en Leende richting Hasselt. Deze dorpen kregen ook rechtstreeks met de vijandelijkheden te maken toen een Belgische troepenmacht van 2.000 man Nederland binnenviel met de bedoeling Eindhoven in te nemen.3 Een aantal van hen trok op 10 augustus Heeze binnen en eiste van burgemeester Deelen dat hij de Belgische vlag op de kerktoren zou plaatsen.4 De groep trok ook nog naar het kasteel waar zij van baron Jan Diederik van Tuyll van Serooskerken proviand voor de troepen eisten.5 Zijn vrouw en kinderen verbleven op dat moment niet op                                                

3 Jean Coenen, Heeze. Geschiedenis van een schilderachtig dorp (z.p. 1998) 276. 4 Coenen, Heeze, 276. Voor de verschillende versies van deze gebeurtenis verwijs ik verder naar de volgende publicaties: A.R.M. Mommers, ‘Een stem uit Heeze tijdens den Belgischen Opstand’, Taxandria 39 (1932) 103-105; Hendrikus Godefridus van Moorsel, Kronijk of aantekening der merkwaardige voorvallen binnen de gemeente Heeze en eenige omliggende dorpen en enkele welken algemene belangstelling verdienen. D. de Jong ed. (Achelse Kluis 1953) 58; J.H.M. Aerts, ‘De Burgemeesters van Heeze’ in: Anton van Oirschot ed., “Heeze”. Een heerlijkheid in Brabant (z.p. 1963) 5-22, aldaar 8-12; A.F.N. van Asten, ‘Brief uit Heeze in 1855’, Heemkronyk jrg. 21 nr. 3/4 5-6. 5 Coenen, Heeze, 276.

het kasteel want zij waren uit voorzorg al naar elders vertrokken.Een paar dagen later  beschreef zij, Johanna Catharina van Tuyll van Serooskerken-van Westreenen, het incident in een brief aan een vriendin als volgt: Een Belg is naar Heeze gekomen en heeft een kwartier met Jan doorgebracht in de eetkamer, de laconieke antwoorden van Jan bleken hem te verbazen en te bevallen. De moed wordt bewonderd zelfs door de vijand! Deze Belg was een gedecideerde vent want hij kwam alleen hier naar Heeze om de burgemeester te dwingen de belgische vlag boven de grote toren op te hangen. Dit weigerde van Deden. [bedoeld is burgemeester Deelen, KD]6   

 

Brieven van Johanna Catharina van Tuyll van Serooskerken

Van Johanna Catharina zijn uit de jaren 1831 en 1832 meerdere brieven bewaard gebleven. Zij schreef, zoals in die dagen gebruikelijk in haar kringen, in het Frans. Een aantal van de brieven die zich bevinden in het Huisarchief van Kasteel Heeze zijn vertaald door barones M.M.H.M. van Tuyll van SerooskerkenHalewyck de Heusch. Volgens de vertaalster schreef Johanna Catharina geen mooi Frans en                                                

6 Diverse brieven van Johanna Catharina aan mevrouw Corver Hooft, Huisarchief Kasteel Heeze (HKH) , inv.nr. D64. Brief gedateerd 13 augustus 1831.
44

maakte zij veel fouten. De in dit artikel gebruikte citaten zijn afkomstig uit deze vertalingen. De vertaalde brieven vormen een van de beschikbare bronnen die ons een blik gunnen op de gebeurtenissen in Heeze en Leende in de jaren dertig van de negentiende eeuw en de wijze waarop mensen ze ondergingen of er tegen aan keken.7  De positie van Johanna Catharina maakt dat haar mening over de gebeurtenissen en de aspecten waar zij mee te maken kreeg waarschijnlijk niet overeenkomen met die van een doorsnee Noord-Brabander. Zij behoorde tot de (inter)nationaal georiënteerde elite en niet tot de ‘gewone’ plattelandsbevolking, zij was in tegenstelling tot het merendeel van haar mede-provinciegenoten niet rooms-katholiek maar protestant, zij woonde op een kasteel en niet in een boerderij en zij kwam niet in aanraking met ‘gewone’ soldaten maar met de officieren. Toch voelde ook zij de dreiging van de oorlog en was zij gehecht aan haar Brabantse huis en haard. Met behulp van een aantal citaten uit haar brieven hoop ik een beeld te geven van wat het voor één bepaalde inwoner van Heeze betekende te leven in die woelige jaren dertig. 

Inkwartiering

Een telkens terugkerend onderwerp in de brieven van Johanna Catharina betreft de inkwartiering van een eindeloze opeenvolging van steeds weer andere officieren. Ze schrijft daar ondermeer het volgende over: 
Wij hebben nog steeds onze 5 officieren en 6 oppassers te logeren, op 7 Augustus zal het 7 maanden zijn dat wij zo veel mensen voeden, dat is uitermate duur en vervelend. Alle militairen zijn deze week druk bezig geweest. (…) Laat het ons hopen dat het met vrede eindigt, omdat het vreselijk zou zijn                                                

7 Zie voor andere bronnen bijvoorbeeld: Mommers, ‘Een stem uit Heeze’; Van Moorsel, Kronyk, 52-85; C.S. Smit, ‘Een Heezenaar tijdens de Belgische onlusten’, Heemkronyk jrg. 22 (1983) 29-35;  Coenen, Heeze, 275-277.

geplunderd te worden na al die uitgaven, die onze beschermers ons gekost hebben.8 De kolonel Sprenger en zijn Generale Staf hebben ons eergisteren verlaten. Wij hebben dus, op het moment alleen maar de heer Hinlopen te logeren. 400 Schutters van de landelijke Schutterij van Utrecht zijn in het dorp en 400 in Leende. Dinsdag hebben de twee heren van Linden van Sandenberg en de Heer van Dielen en de hele familie Hinlopen met ons gedineerd. Een heel gezelschap uit Utrecht. Is het niet vreemd dat boeren uit Utrecht het kasteel bewaken. Ieder moment zien wij vreemde en onverwachte gebeurtenissen.9 En dan opeens verlaat de Gelderse schutterij ons en wij krijgen weer 4 officieren te logeren, van de 12de afdeling, sinds 2 weken hier ingekwartierd. Daarbij krijgen wij nog, de dag van de parade, voor 24 uren, 8 officieren van de 2e afdeling, de kolonel, 3 kapiteins en 4 lieutenanten – Tuyll moest juist naar ’s Hertogenbosch vertrekken – en zo zijn wij belast met alle bereidingen voor de ontvangst van de heren en 6 van hun paarden.10 Hier hebben wij onze 330ste officier. Wat een uitgave! Wat een last! Het is altijd ’t oude liedje.11 
                                              

  8 Diverse brieven van Johanna Catharina aan mevrouw Corver Hooft, HKH, inv.nr. D64. De brief is gedateerd 30 juli. Johanna Catharina schrijft dat de inkwartiering op 7 augustus zeven maanden zal hebben geduurd. Van Moorsel schrijft in zijn Kronyk dat op 8 januari 1831 er soldaten in Heeze ingekwartierd worden en dat tot 1839 Heeze bijna niet zonder inkwartiering zijn zal. Zie: Van Moorsel, Kronyk, 54. Ik concludeer daarom dat de juiste datering van deze brief 30 juli 1831 is.   9 Diverse brieven van Johanna Catharina aan mevrouw Corver Hooft, HKH, inv.nr. D64. Brief gedateerd 3 september 1831. De in het fragment genoemde kolonel Sprenger is J.P. Sprenger die commandant was van de 2e Brigade van de 3e Divisie Infanterie. Zie Van Moorsel, Kronyk, 60, noten. 10 Diverse brieven van Johanna Catharina aan mevrouw Corver Hooft, HKH, inv.nr. D64. De brief is gedateerd 4 augustus. Ook van Moorsel noemt het vertrek van de Gelderse Schutterij en de komst van de 12de afdeling eind juli 1832. Zie: Van Moorsel, Kronyk, 62. Op basis hiervan dateer ik de brief op 4 augustus 1832.  11 Diverse brieven van Johanna Catharina aan mevrouw Corver Hooft, HKH, inv.nr. D64. Brief gedateerd 20 september 1832.  

45

De ‘parades’

Het feit dat een groot deel van de troepen in onze streken gelegerd waren betekende ook dat de koning en leden van het opperbevel hier regelmatig verbleven en dat er hier grote troepeninspecties plaatsvonden. Johanna Catharina beschrijft in drie van haar brieven zo’n ‘parade’: 
De volgende dag, dinsdag, gingen wij ’s morgens om 6 uur, in calèche weg om naar de Woenselse Heide te gaan om de parade te zien. De 3de Divisie toonde 12.000 mannen infanterie en cavalerie. Tuyll was te paard en Auguste en (M?) Verschoot te voet. Prins Frederik gevolgd door zijn Generale Staf is direct na onze aankomst met ons komen praten. Daarna is de Koning aangekomen, is langs het leger gegaan dat daarna voor hem gedefileerd heeft. Hij heeft ons zijn adjudant, de Heer van Bronkhorst en de Majoor van Reede gestuurd om ons een plaats te geven waar wij het beter konden zien. De Prins van Oranje heeft ons heel lang gesproken. De jagers uit Leijden defileerden als eersten, daarna de jagers uit ? en uit Groningen. De gemeentelijke garde uit Utrecht die prachtig is, de artillerie te paard, een gedeelte van de Huzaren, en al de vrijwilligers korpsen. Men maakte verschillende bewegingen. De Koning trad voor naar de calèche om ons toe te spreken en aangezien ik zat aan de andere kant van waar hij stond, had hij de zeer grote beleefdheid om om de paarden heen te draaien om aan mijn portier met mij te komen praten. Hij onderhield zich 10 minuten met mij. De Koning is zeer tevreden geweest over zijn ontvangst in Eindhoven. De parade heeft tot 3 uur geduurd. Toen is de Koning van zijn paard afgestapt, is in de wagen gestapt en is vertrokken naar Oorschot, Tilburg en Breda. Wij hebben bij Generaal Boreel gegeten.12                                                

12 Zie noot 8. De in dit fragment beschreven ‘parade’ is de troepeninspectie die koning Willem I op dinsdag 26 juli 1831 afnam op de Woenselse Heide. Zie Van Moorsel, Kronyk, 55 noten. De genoemde prins Frederik is Willem Frederik Karel van Oranje-Nassau (Berlijn, 28 februari 1797 – Wassenaar, 8 september 1881), Prins der Nederlanden, Prins van Oranje

 

 

Ik denk dat uw neef Bakker die ik op de parade gezien heb U alle details gegeven heeft. Het was een prachtig gezicht. Die 30.000 mannen trapsgewijs geplaatst over 2 rijen. De algemene uitbarstingen van enthousiasme voor de Koninklijk Familie waren als een electrische stroom. Koning, Koningin, Prinsen, Princessen, Militairen, Schutters, Jagers, het volk, allen vormden één ziel, één gevoel. Deze eenheid was diep ontroerend. De parade duurde 4 tot 5 uren. De Koninklijke Familie heeft het dejeuner aangenomen dat de weduwe Smits hen aangeboden had. Een prachtig dejeuner. Jean heeft ons alle details verteld. Er waren 60 couverts, het hele hof en de Generalen.13 Woensdag zijn wij naar de parade gaan kijken: die vond plaats op de heide in de omgeving van de Aalster Hut en was heel mooi. De 2 Prinsen zijn met ons komen praten en ook de Generale Staf. De Prins van Oranje zei dat hij bij mij wilde komen dejeuneren na de eerste parade van de cavalerie. De Prins van Sachsen Weimar heeft ons opgezocht de 2de dag na zijn aankomst in Eindhoven. Hij wilde het kasteel zien en al mijn wandelingen. Ik heb hem uitgenodigd om afgelopen zondag met ons te komen eten. Hij was vergezeld door zijn oudste zoon en enkele heren van zijn Generale Staf.14 

Feestelijke drukte en oorlogsdreiging

Zoals uit de laatste zin hierboven blijkt had men contact met leden van het opperbevel. Deze contacten komen een aantal keren ter sprake. Uit deze fragmenten blijkt enerzijds de feestelijke drukte vanwege het hoge bezoek en anderzijds de aanwezige oorlogsdreiging en het vreemde gevoel dat deze tegenstelling opriep.                                                                       

Nassau, de tweede zoon van koning Willem I der Nederlanden en Wilhelmina van Pruisen.  13 Zie noot 9. 14 Zie noot 10. De in dit fragment genoemde Prins van Sachsen Weimar is Karel Bernhard (Weimar 30 mei 1792 - Bad Liebenstein 31 juli 1862), hertog van Saksen-WeimarEisenach, een militair in Duitse en Nederlandse dienst. Hij leidde samen met prins Willem (II) en prins Frederik als generaal van 2 tot 12 augustus 1831 de ‘Tiendaagse Veldtocht’ tegen de Belgen.


47

Maar hoe moeten wij onze dingen opruimen, wij hebben hier ingekwartierde mensen de hele tijd: wij hebben nu onze 150ste officier, wanneer vele dingen zijn opgeruimd, dan komt de een of ander Prins die heel vriendelijk vraagt om te dineren of te dejeuneren; dat alles vorm een enorm contrast, de angsten om te vluchten, en dan diners, parades, partijen: men moet echt hier getuige van zijn om het te geloven.15 Adieu goede en lieve vriendin, denkt U aan de onaangenaam en vreemde periode die wij doorbrengen: een dag, een groot gala diner (want het lijkt dat de Hertog Sachsen Weimar hier graag komt – hij heeft al 3 keer hier aan een diner gezeten) en de volgende dag, klaar om te vertrekken wegens de oorlog: dat alles maakt zulk een vreemde tegenstelling dat men er getuige van moet zijn om eraan te geloven. Want zodra wij aangevallen worden, zal ons hele leger zich hier concentreren en wij zullen de plaats moeten verlaten. Het is afschuwelijk om daaraan te denken. Het maakt mij het meest ongerust. Zulk een mooi landgoed te moeten verlaten!16 


De angst om huis en haard

De angst om huis en haard te moeten verlaten en wellicht te moeten opgeven komt in diverse fragmenten naar voren: 
Wij hebben ervan geprofiteerd (de berichten wezen naar een oorlog) om veel dingen op te bergen en de andere in te pakken. Wij leiden een merkwaardig leven, gelijkend op de vogel op de tak, klaar om weg te vliegen bij het eerste geluid. Het is al meer dan een maand dat wij niet weten wat wij moeten doen van de eene dag tot de andere; al onze troepen zijn iedere dag paraat van ’s morgens 3 uur tot 5 uur, uit angst voor een overval van de vijand, alle militairen zijn ingekwartierd in Asten, Someren, Buul, Maarheeze en in het geval van een aanval, moeten zij zich langzaam                                                

15 Ibidem. 16 Diverse brieven van Johanna Catharina aan mevrouw Corver Hooft, HKH, inv.nr. D64. Brief gedateerd 2 oktober 1832. Zie voor de genoemde Hertog van Sachsen Weimar noot 14

.
terugtrekken op Heeze in het grote dennenbos achter het kasteel. Zich verdedigen en schieten om de tijd te geven aan alle andere militairen om zich bij ze te voegen op de heide, naast de Aalster Hut, op hetzelfde terrein waar de laatste parade plaats had de slag te leveren: dus al onze bezittingen worden ten prooi gesteld aan de vijand, deze gedachte is vreselijk!17 Sinds 1 week is mijn zilver verpakt, en ook 2 koffers. Men spreekt van een tegenrevolutie in België. Men weet niet wat men denken moet! Het hele leger wil vooruit gaan: officieren, soldaten, “schutters”, allen hebben enorm veel zin hierin. Het is zeker dat voor actieve en ondernemende mensen deze staat van inactiviteit vreselijk is. Ik deel hun wens niet, want door de oorlog, zou ons mooie bezit geplunderd en verbrand kunnen worden. (…) Wil God een eind maken aan deze onzekerheid.18  Men zegt zelfs dat een kolonne van franse troepen in Hasselt is aangekomen. Dat alles is niet geruststellend; wij zijn alweer als de vogel op een tak, bereid om weg te gaan zodra dat er gevochten zal worden. Enkele hutkoffers staan ingepakt en ook het zilver. Maar hoe moet men zoveel meubels vervoeren? Dat is onmogelijk … of men zou het kasteel moeten sluiten, en het niet meer bewonen; dat zou betekenen het zich ontzeggen van een heerlijke verblijf. Wil God een eind maken aan deze onzekerheid. Al deze angsten ondermijnen mijn gezondheid. Het is zeker de 15de dag dat wij denken op het punt te staan te moeten vertrekken. Gisteren, hebben wij de hele dag het kanon gehoord ……19 
Toen Johanna Catharina tijdens de ‘Tiendaagse Veldtocht’ werkelijk kasteel Heeze verlaten moest had dit effect op haar gezondheid.  
Mijn gezondheid heeft geleden onder deze afwisselingen van vreugde en angst. U zou niet kunnen geloven hoeveel mijn dochters en ik                                                

17 Zie noot 10.  18 Zie noot 11. 19 Zie noot 16. 

48

geleden hebben doordat wij Tuyll alleen op het kasteel gelaten hebben wanneer hij ons dwong om naar Croij te gaan; dit vertrek heeft mijn hele wezen in de war gebracht. Mijn gezondheid is helemaal gestoord. Indien het zo doorgaat, zal ik naar Oorschot gaan om Doctor Guljé te raadplegen. U zou niet weten, lieve vriendin, hoe blij ik ben dat ik nu geen angst hoef te hebben.20 


Een kerkdienst in de openlucht

Tijdens de voorbereidingen van de ‘Tiendaagse Veldtocht’ vindt er in de bossen achter kasteel Heeze een protestantse kerkdienst in de openlucht plaats. In haar brief van 30 juli 1831 beschrijft Johanna Catharina deze gebeurtenis. Ze toont zich zeer geraakt en onder de indruk. 
Zondag, heeft men de religieuze dienst gehouden in het dennenbos achter het kasteel. De veldprediker Marens (?) heeft een zeer mooie preek gehouden helemaal uit zijn hoofd. De heren van het bataljon hebben de psalmen gespeeld, gezongen door alle militairen. Nooit heeft de godsdienst zulk een indruk op mij gemaakt. Ik heb hete tranen geschreid. Deze bijeenkomst te zien in hetzelfde bos waar ik zoveel gebeden had om bescherming afgelopen herfst. 800 mannen, 500 van de infanterie, 80 vrijwillige jagers uit Groningen, meer dan 400 van de gemeentelijke garde van Utrecht. Hun aanblik ontroerde mij zeer, ook om mijn stem met de hunne te heffen. Dat God, die hen ons ter hulp gestuurd heeft, wordt gezegend.  Op deze manier, vierden mijn voorouders in Frankrijk de dienst voor God. Het was zo indrukwekkend al die militairen midden in het bos waar een grote stilte heerste, waar alleen maar de stem van de predikant klonk als van de tolk van God. Ik ben er zeker van dat deze religieuze plechtigheid u eveneens bevallen en geraakt zou hebben. Ze heeft op mij een onuitsprekelijke indruk gemaakt en nooit zal ik vooral de gezongen liederen vergeten. Zij waren subliem, bijna alle schutters uit Utrecht                                                

20 Zie noot 9.


zongen de psalmen uit het hoofd; de boeren uit ons dorp die aanwezig waren vonden deze plechtigheid zeer mooi.21 


Het begin van de ‘Tiendaagse Veldtocht’

Het begin van de ‘Tiendaagse Veldtocht’, zoals zij dat heeft beleefd, beschrijft Johanna Catharina in haar brief van 4 augustus 1831: Zaterdag, nadat ik mijn brief had toegezonden kwam het bevel, dat onze troepen Heeze moesten verlaten. Zij vertrokken allen tussen Zaterdag en Zondagnacht zo stilletjes mogelijk binnen twee uren. De verkenners kwamen de vlag halen, maar de kolonel verbood de muziek te spelen om ons niet te wekken. ’s Morgens leken het kasteel en het dorp uitgestorven. Sedert zeven maanden was er steeds inkwartiering van 800 mannen in Heeze. Wij bleven de gehele zondag en maandag zonder troepen; Dinsdag echter heel vroeg in de ochtend kwamen 1000 Amsterdamse schutters in Heeze, waarvan 300 naar Leende gingen, waar alle militairen vertrokken waren. Wij kregen ingekwartierd 5 officieren en 5 schutters, te weten kapitein Willing, kapitein Brugman, de verloofde van mejuffrouw Betje van Maanen en luitenant Fabiens Volker en de neef Herbert Bikker. Deze heren hebben met ons gedineerd, maar het appel verhinderde hen het dessert en de koffie te gebruiken. De jonge Bikker kwam om 8 uur terug om thee te drinken. De heren Brugman en Volker hadden de wacht. De kapitein moest de wachtpost inspecteren, evenals de Heer Fabiens. Deze heren kwamen alleen maar terug voor een kort souper, te voet komende uit Gemert. Zij wensten naar bed te gaan. Opeens om één uur ’s nachts moet je je mijn schrik voorstellen, toen de grote klok in het dorp alarm sloeg, om de schutters te verzamelen. Wij hadden net de tijd om op te staan en te ontbijten, want om half drie waren alle schutters vertrokken. Dus we waren sedert dinsdag en woensdagnacht opnieuw alleen. Moge God ons behoeden, want ik zal Heeze slechts verlaten op de allerlaatste moment. Het is een te groot verlies ver van zijn bezittingen                                                

21 Zie noot 

49

te zijn; ik weet al te goed wat mij deze inkwartiering gekost heeft tijdens deze zeven maanden. Sedert mijn terugkomst was alles veel beter geregeld. Er zijn 300 Belgen in Weert. Nu mijn laatste berichten; Maandag zijn uit Eindhoven vertrokken de Leidse jagers, de artillerie, de cavalerie en de hele infanterie. En ook de onze, om naar Hapert te gaan, Bergeyk en Bladel. Anderen troepen hebben deze vervangen in Eindhoven. Men zegt dat Dinsdag onze troepen de grens zijn gepasseerd, alwaar zij langdurig kanonschoten gehoord hebben, Dinsdag tussen 5 en 6 uur. Men is er zeker van, dat in Turnhout onze vlag wapperde, en dat in Oosterhout de soldaten van de 13e de Belgen hebben laten vluchten (degene die deze winter gedurende 3 ½ maand in Heeze verbleven); alles is in beweging; het wemelt van troepen. Op het ogenblik kwam er uit Hasselt een getrouwe gestuurd door Generaal Boreel, die ons komt vertellen dat dinsdagavond generaal Duin vertrok met 2000 mannen en 6 kanonnen en dat men in Hasselt zo weinig vermoeden had over de vorderingen van onze troepen, dat de militairen het belachelijk vonden naar kamp gestuurd te worden, zeggende dat het een extra onnodige opgave zou zijn want er zou toch geen oorlog komen. Dit bericht verheugt mij zeer en bewijst dat onze officieren gelijk hadden toen ze zeiden dat het een groot voordeel is om aan te vallen. Deze keer is onze regering vlug en handig geweest, want onze militairen wisten zaterdagachtend nog niets van hun vertrek noch de Amsterdamse schutters toen zij Gemert verlieten waar ze naar toegingen. Als de moed en de eenheid van gevoelens domineren dan zullen onze troepen overwinnen, want alle soldaten, officieren, jagers en schutters hadden maar één wens, vooruit marcheren en bewijzen dat het woord onvoorzichtig en schandalig van Rodenbach (dat de hollander de meeste laffe soldaat was) een onwaardige leugen was. Maar dat de hollander een kalm en volhardende moed bezat en zeer dapper is. (…) Moge God met al deze goede mensen zijn
en ook met ons, en ons binnenkort vrede en rust geven. Gisteren hebben we nog horen schieten, maar vandaag niet. (…) De boeren zijn ontevreden dat juist wanneer er geoogst moet worden, zij hun karren aan het leger moeten afstaan.22 Ook in haar brief van 13 augustus 1831 komt de oorlogssituatie nog ter sprake in ondermeer de volgende fragmenten: 
Het is net een toverlantaarn. Wij zitten tussen 2 vuren zolang dat de Belgen in Weert zijn want de hollandse troepen zijn te zwak om ons te hulp te komen in geval van nood. ?? verzekert ons dat de hollanders op het moment tussen hier en Weert zijn. Indien het waar is zijn wij gered. Het is best mogelijk want wij geloven dat het vertrek van de B. uit Leende kwam door de nederlaag van Generaal Daine [=Daisne, KD] in Hasselt. Daine rekende op een overwinning en hoopte om het terugtrekken van de hollanders op de Eindhovense weg te mijden. Gisteren zijn 300 oorlogsgevangenen door E. gelopen. (…) Op het moment hoor ik dat 2000 hollanders zijn door Hamond getrokken – infanterie – cavalerie – artillerie om naar Weert te gaan. Ik hoop dat zij daar zullen blijven. Nu ben ik dus gerustgesteld.23 

Van herwonnen eer en vaderlandsliefde

Uit verschillende hiervoor geciteerde fragmenten blijkt duidelijk welke gedachten Johanna Catharina had over het conflict. Zij wilde in de eerste plaats vrede en het behoud van huis en haard, maar ze stond ook aan de kant van de koning, het protestantisme en ‘onze hollandse troepen’. Ik wil besluiten met een fragment waarin dit laatste nog eens duidelijk naar voren komt. 
Ik heb een brief van Justine gekregen, van 18 augustus. Zij maakt het best en had geen moeilijkheid ondervonden maar zei dat ik geen                                                

22 Diverse brieven van Johanna Catharina aan mevrouw Corver Hooft, HKH, inv.nr. D64. Brief gedateerd 4 augustus 1831.23 Zie noot 6.

50

idee had van de rommel, gebrek aan organisatie en angst die heersen in het belgische leger. Allen vluchtten en zeiden (in het Nederlands of Vlaams MTS [=barones Van Tuyll van Serooskerken, KD]): “Waarlijk de Hollanders zijn te stout”. Onze troepen zouden geen weerstand ondervonden hebben in Brussel waar geen militairen meer waren en waar iedereen verstijfd was van angst voor het plunderen. Wij hebben zeker onze eer herwonnen; de Leydse studenten en de schutters hebben glorieus gevochten. Als men denkt aan de jonge van der Stein en Knobbelsdorf, alle 2 van een zwakke gezondheid, dan is men vervuld met bewondering voor zoveel ijver, toewijding en moed. Negen maal zijn zij een beetje overal geweest, de studenten van Leyden zijn vooraan gegaan als ‘tirailleurs’ [=ongeregelde schutters, KD] bezield met een moed boven alle lof. Zo spreekt Generaal Meijer die anders niet graag lof uitdeelt. Bijna allen zijn in Leuven geweest waar het belgische mitrailleurvuur op ze schoot. Maar ze schoten te hoog en de kanonskogels vlogen boven hun hoofden. God heeft ze gespaard en naar de gebeden van hun families geluisterd, die zij ze vol glorie weer zullen zien maar desondanks ook bescheiden. Dat is het ware hollandse karakter. De cadet M. van Rhenen is veel beter
maar ik vind hem zeer mager en beleefd zoo als de meeste van deze heren. Een keer zijn zij 17 uren zonder eten en drinken geweest, altijd in achtervolging van de vijand en tijdens 12 nachten achter elkaar in een bivak zonder van ondergoed te kunnen wisselen. Wat een ontberingen van allerlei slag. Hoe waardeert men jongens, nauwelijks uit de kinderjaren, in staat tot zulk een vaderlandsliefde. Iedereen dacht in België dat de Schutters Pruisen waren. Deze vergissing maakte ze verontwaardigd. Het enthousiasme dat in het hele leger heerst vermindert niet: al de boeren schutters met wie ik gesproken heb spraken als oude ridders: “onze eer is herwonnen en dat is tog maar alles voor een mensch”. (in het Nederlands in de tekst MTS) Het spijt ze allen dat zij niet tot Brussel zijn gegaan en dat zij Leopold niet als gevangene genomen hebben. Dat God ons een goede vrede wil geven na zoveel toewijding en vaderlandsliefde.24  
                                               

24 Zie noot 9. De in het fragment genoemde Leopold is Leopold George Christiaan Frederik (16 december 1790 – 10 december 1865), prins van Saksen-Coburg-Saalfeld, hertog van Saksen, was van 1831 tot 1865 de eerste koning der Belgen.

Ga terug