Oproer in het dorp

Heemkronijk jaar:1980, jaargang:19, nummer:3+4, blz.80 -81

O P R O E R   I N   H E T   D O R P

door: P.J. Latjes

Als op het einde van 1794 de Franse revolutionaire troepen het zuidelijke gedeelte van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden bezetten, betekende dit voor Brabant de bevrijding van een langdurige protestantse overheersing. Weliswaar werd het land nog bezet door Franse soldaten, die het dorpsbestuur van Leende tot het maken van zware schulden noopten  ( 1 ), maar in de plaats daarvan kreeg de bevolking tenminste een al sinds vele generaties niet meer geproefde vrijheid terug, namelijk het ongestoord kunnen belijden van de R.K. godsdienst. Vermoedelijk kreeg hij ook een demokratisch gekozen dorpsbestuur. Immers, volgens de principes van de Franse Revolutie lag de souvereiniteit bij het volk. Aan de bezetting door de Fransen kwam op 4 juni 1795 een einde, toen het op 16 mei daarvoor gesloten verdrag tussen de Franse en de inmiddels tot Bataafse Republiek omgedoopte Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, werd geratificeerd.

Hierbij werd o.a. bepaald, dat het grondgebied in Brabant, dat door de Fransen op de Staten-Generaal was veroverd, aan hen werd terug-gegeven. Reeds op 8 juni deden zij een eerste poging de toestand van voor de Franse inval te herstellen. In een publikatie, gericht aan de diverse overheden in de generaliteitslanden, deelden zij mede, dat de bestuurlijke situatie van voor einde 1794 voorlopig zou worden gehandhaafd. Althans zo stelden zij zich dat voor, want in Brabant voelde men vooralsnog weinig voor een aansluiting bij de Republiek op basis van de oude ongelijkheid.  ( 2)

Het schrijven van Haar Hoog Mogenden werd gewoonweg genegeerd en nergens afgekondigd, zodat het effekt vrijwel nihil was. Dreigementen noch onderhandelingen zetten de plaatselijke autoriteiten tot grotere aktiviteit aan en dus besloten de Staten-Generaal tot het gebruik van geweld.

Deurwaarders kregen opdracht de publikaties op te gaan hangen in die plaatsen, die deel uitmaakten van de 4 kwartieren van de meierij van 's-Hertogenbosch  ( 3 ). Overal verschenen zij en voerden hun opdracht uit. Zo verscheen er ook een te Leende en dat heeft hen nog lange tijd geheugd. Op 9 juli bereikte de Representanten van Bataafs Brabant het schrijven van schepen A. Pompen, die het bezoek tot in de details nauw- keurig beschreef ( 4 ). Zijn relaas luidt als volgt:

"Den 5 Julij 1795 zagh men te Leende den Slans Deurwaarder met een escorte dragonders zig vervoegende naar het dorps raathuijs alwaar de regenten waaren te weeten eenen scheepen en borgemeester. Den deurwaarder vroegh oft de puclicatie van den 8 Junij gepubliseert wasch. Regenten antworden neen. Of zij Lieden die nu wilden publiseeren. Antworden dat zij lieden protesteeren in den naam van 't Volk, het welk zij vertegenwoordigen, tegen alle daaden welke binnen de landen van batafschs brabant strijdende tegen de erkende oppermacht

 

van ‘t Volk, ende bij de resolutie van hun Hoog Mogende van den 16 feb. 1795 erkennen de Rechten van den Mensch en burger zullen of mogen worden getenteert en geéffectuéert de regenten nijt het raathuijs vertrokken zijnde heeft den vorster van Heese  ( 5 ) beginnen te publiseeren onder een meenigte van inwoonders nadien het boere kermis was die uyt den laatsten dienst kwamen. De inwoonders beginnen met een groot misbaar te roepen neen geen vrijheijd wegh. 

Men zeght een dragonder die onder den volkren rijden om het geschreeij op te doen houden boeren sloegh en omverrijden ook dat iemand van 't volk met een klond aarde gegooijt zoude hebben en hem aan zijn hooft geraakt. Selfs dat bloet over sijn aansight liep.

Waar op dat den scheepen A. Pompen met den deurwaarder anstons zig op straat vervoeght hebben en verboden van niemant en den zijnen eenigh molest te doen aan het welk voldaan is, en zoo vervolgens is den deurwaarder met de escorte uijt Leende vertrocken.

Geteekent A. Pompen scheepen."

Uit het voorgaande relaas mag de lezer beslist niet afleiden, dat de Leendenaren gewelddadiger of oproeriger waren, dan inwoners uit omringende dorpen. Het beschreven incident is er slechts een uit de vele, die illustratief zijn voor de heftigheid, waarmede de Brabanders streden voor toelating van hun gewest in de Staten-Generaal. Toen dan ook bekend werd gemaakt, dat Brabant per 1 januari 1796 als negende gewest was toegelaten zal er door de Leendenaren in de plaatselijke herbergen nog menigmaal onder het genot van een ferme pint bier over dit incident gepraat zijn. Dat de grootte van de verrichtte heldendaden daarbij in hoge mate werden bepaald door de hoeveelheid omgezet gerstenat zal de lezer niet vreemd in de oren klinken. U ziet het maar weer, ook in de geschiedenis is er op dit punt weinig nieuws onder de zon.

Annotaties:

1) Geschiedenis van Leende, "Dyt Gheyt aen der kyrcken van Leendt", Leende 1974, p. 65.

2) Mommers, A.R.M., "Brabant van Generaliteitsland tot Gewest", Nijmegen/ Utrecht 1953, deel 1, p. 135.

3) Mommers, A.R.M., "Brabant van Generaliteitsland tot Gewest", Nijmegen/ Utrecht 1953, deel 1, p. 154, noot 1.

4) RA (Nrd.Br.) Gewestelijke Besturen 1795-1814, ingekomen stukken no. 3, 9 juli 1795.

5) Bedoeld is hier de gerechtsdienaar der dingbank van de heerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten, die als taak had gerechtelijke bevelen ten uitvoer te brengen. Waarschijnlijk is hij door de deurwaarder gedwongen deze in zijn uit te voeren taak, bij te staan.

Ga terug