Sint Petrus Banden te Leende opnieuw bekeken.

Heemkronijk jaar:1979, jaargang:18, nummer:1, blz.37 -42

SINT PETRUSBANDEN TE LEENDE OPNIEUW BEZIEN

door: A.Jansen en W. van Leeuwen

Na het nalezen van ons in 1974 verschenen artikel hebben wij in de beschrijving en de bouwkundige geschiedenis van het gebouw geen ingrijpende veranderingen kunnen aanbrengen omdat er geen nieuwe gegevens aan het licht zijn gekomen.

Wel is ons de opvallende overeenkomst van de Leender toren met de toren van Nederweert, die volgens Nederlandse Monumenten in Beeld, Noordbrabant en Limburg (door J,F. van Agt en C. Peeters, Baarn 1975 p. 156) in 1467 begonnen moet zijn, opgevallen. De afwerking van spaarvelden en boogfriezen komt overeen en dit feit kan een ondersteu- ning zijn voor de datering van de Leender toren zoals wij die gegeven hebben.

De meeste Maaslandse kerken zijn inderdaad, zoals wij stelden, inwen- dig met mergelsteen bekleed maar deze steen was dan bepleisterd en beschilderd zoals o.a. in de Maastrichtse Cellebroederskapel nog te zien is.

Het materiaalverschil met een bakstenen kerk zoals Leende was dus in- wendig niet te zien.

Wat betreft de wijze waarop de kerk gerestaureerd zal moeten worden, willen wij ons nu veel terughoudender opstellen dan we in 1974 deden. Een interieurbeschildering mag alleen dan aangebracht worden als hier- van voldoende sporen worden aangetroffen. Als dit niet in voldoende mate het geval is kan men er beter van afzien of een geheel nieuwe polychromie in eigentijdse vormen aanbrengen. Een herstel van een on- zekere middeleeuwse toestand zal anders een onjuiste indruk geven van de geschiedenis van het gebouw. Een kleurstelling zoals die bijvoor- beeld in weert wordt aangebracht op de ribben, kolonetten en zuilen is zeker eens aanwezig geweest maar zekerheid over de kleuren en de- tails is er niet.

Ook in Leende zullen zuilen, ribben en bogen beschilderd zijn geweest maar het is zeer de vraag of de ingrijpende restauraties in de vorige eeuw hiervan iets overgelaten hebben. Een afbraak van de moderne koorkapellen zal het oude kerkplan zeker in ere herstellen, maar het op een dergelijke manier "terugrestaureren" doet aan ons beeld van de geschiedenis van het gebouw ernstig afbreuk. Ook moderne uitbreidingen maken deel uit van een historisch gegroeid beeld.

Hetzelfde geldt eigenlijk voor een reconstructie van de oude torenin- gang. Allereerst is het de vraag of dit constructief mogelijk is. Bovendien kennen we deze ingang alleen van een oude foto (zie afb. 1 Heemkronyk nr. 3, jrg. 17, blz. 72) waarop lung niet alle details zichtbaar zijn. Terugrestaureren doet hier alle sporen verdwijnen van de geslaagde redding van de toren in het begin van deze eeuw.

Aangezien elke restauratie in principe een verlies aan historisch materiaal betekent is het zaak zeer voorzichtig te zijn. Ook vorige generaties wilden het laatste woord hebben op restauratiegebied en nu blijken hun opvattingen achterhaald. Z0 dacht men in Naalre dat ont- pleistering van het romaanse kerkje het originele interieur zou terug- brengen. we weten nu dat deze gebouwtjes altijd inwendig gepleisterd waren. De huidige toestand is een gevolg van de restauratie van H.w. Valk uit 1940 en een dergelijke combinatie van een 12e eeuws schip met een gotische toren en tussentravee heeft nooit bestaan. Ook onze restauratiewijze zal blijken zeer tijdgebonden te zijn.

Het "meesterteken".

In 1974 concludeerden wij dat dit teken op de noordwestelijke viering- pijler waarschijnlijk de leverancier van de pijlers zou aanduiden. Daarna kwam een artikel van J. Henkens (De bouwgeschiedenis van de St. Martinuskerk te weert, De Maasgouw, 87 (1968), kol. 33 vv.) onder onze aandacht. Deze beeldt een engelfiguur af die twee schilden vasthoudt en in relief aangebracht is op de laatste zuil aan de noordzijde van het schip in de Weerter kerk (afb. 4).

Deze engel is gehuld in een lang gewaad dat met een koord om het mid- del wordt opgehouden en in zware kreukplooien neervalt. In beide han- den houdt de engel een lint vast waaraan twee schilden hangen. Het linker schild is horizantaal gedeeld, het ondergedeelte is leeg, het bovengedeelte telt drie kronen naast elkaar. Dit is het wapen van Keulen. Het rechter schild bevat in de linker- en rechter-bovenhoek resp. de letters W en L, waartussen en -onder een winkelhaak of passer in de vorm van een A met aan het linkerbeen een liggend kruis. Het Leender teken vertoont een staand kruis met een winkelhaak en meet- lat die elkaar kruisen (afb. 5). 

Dergelijke geometrisch samengestelde tekens, die dan vaak te vatten zijn in gelijkzijdige driehoeken of vierkanten komen veel voor op middeleeuws steenhouwwerk bijvoorbeeld can de Bossche St. Jan. Deze merken, de steenhouwersmerken, zijn echter zelden groter dan vijf cen- timeter. In een schild gevat komen dergelijke tekens minder voor. Zo zijn ze te zien op de zegels aan oorkonden van het steenhouwersgilde in Neurenberg (zie C. Heideloff, Die BauhUtte des MittelAlters in Deutschland, Nflrnberg 1844, trontispiece).

Ook vinden we schildjes met dergelijke tekens op de buste van de "Schfine Parlerin" uit plm. 1400 in het Keulse Schnfitgenmuseum te Passau (Passavia Sacra, Passau 1975, cat. Na. 56, Tafel V) en op een midden zeventiendeeeuws raam in De Rijp (NH,). Dit laatste raam bevat een zeer groot aantal van dergelijke schildjes.

Ook op laat vijftiende-eeuwse en zestiende-eeuwse boeken zien we op titel of colophon vaak een schildje, getlankeerd door dieren of wilde- mannen (afb.6).

De schildjes in Blaubeuren, Passau en De Rijp verwijzen waarschijnlijk naar de schenkers van de ramen of het altaar. Het boekje van afbeelding 6 toont de initialen van de drukker Martin Flach enigszins gestileerd en van een krijs voorzien. In dergelijke tekens komen letters kruisen en huiselijke gereedschappen voor; het zijn meestal huismerken. Een fraai voorbeeld van zo'n huismerk toont het "Brouwershuis" uit 1621 aan de Steenstraat te Nijmegen.

In het weerter teken treffen we ook initialen aan, maar deze zijn ge- combineerd met winkelhaak en kruis. De winkelhaak is in het algemeen een attribuut van de bouwmeester. J. Henkens vindt dan ook dot de ini- tialen daar verwijzen naar de bouwmeester der kerk. De steenleverancier kan het niet zijn, want deze is in Weert bekend; het is Meister Johan van Namen, hetgeen niet met de initialen overeenstemt.

Hemkens vraagt zich at of de bouwmeester dan niet uit Keulen afkomstig zal zijn wegens de aanwezigheid van het Keulse wapen.

Ook in Leende is er sprake van attributen van een bouwmeester namelijk winkelhaak en meetlat.

De steenleverancier is te meer onwaarschijnlijk omdat beide tekenen in relief boven op de steen liggen en dus niet in de groeve kunnen zijn aangebracht wegens het gevaar voor beschadiging tijdens het vervoer. Het is natuurlijk niet uitgesloten dat het hier gaat om een schenker, maar dan zouden we misschien toch eerder een uitgebreider heraldisch wapen verwachten.

Naar onze mening is het toch het meest waarschijnlijk dot het gaat om een bouwmeester, zoals op deze pagina's al eerder is verondersteld. Voor een nadere verklqring zou een vergelijking met archiefmateriaal over de bouw van de weerter kerk misschien duidelijkheid kunnen brengen. Een verklaring van het weerter teken zou dan een nieuw gegeven kunnen zijn in het Leender vraagstuk.

Nijmegen, 8 november 1978.

Ga terug