Die maar een pinten mag, die moet geen kanne drinken.

Heemkronijk jaar:1978, jaargang:17, nummer:3, blz.52 -53

D I E  M A A R  E E N  P I N T E  E N  M A G,  D I E  M O E T  G E E N         K A N N E   D R I N K E N !

door: Th.J. van der Poel

"Andrea, wilt Uwe depositie van tgene onsen pastoir aen U heeft begeert ende gedragen hier opsetten, om daernae in de certificatie overgesedt te worden."

Dit vertrouwelijke briefje bevindt zich in het Rechterlijk Archief van Heeze, Leende en Zesgehuchten, nr. 76. Het werd geschreven 21 juni 1605 door de toenmalige secretaris van Heeze en Leende, Arnt Melchiors, aan de ex-secretaris Andries Peter Zwuesten. Aanleiding hiertoe was het feit dat pastoor Anthonis Ercken door zijn superieuren op de vingers was getikt omdat hij een overmatig gebruik zou maken van de hem door de plaatselijke herbergiers geboden gastvrijheid.

Hij zal zich moeten verantwoorden.

Daar een priester, zeker in die tijd, per definitie geen geheelonthouder was (de pastoorskruik was tenslotte niet met wijwater gevuld!), mag men aannemen dat ook Zijne Excellentie de Bisschop niet over één pintje bier gevallen zal zijn. Vermoedelijk dus een vrij ernstige beschuldiging, die door de pastoor verontwaardigd van de hand wordt gewezen. Om deze afwijzing te staven zoekt hij steun bij de bron. En inderdaad zijn de vier herbergiers bereid hun herder te helpen.

I.        Allereerst het antwoord van Andries Zwuesten op bovengenoemd briefje. De herberg van Andries stond "tegenover de cappelle, ter plaetsen genompt Eijmerick". Op die plaats staat nu café "de Zwaan", tegenover de Ned. Hervormde kerk. In de tijd dat Andries Zwuesten secretaris en schepen van Heeze en Leende was, werd deze herberg gebruikt bij openbare verkopingen of, zoals men dat eind 16° eeuw zo mooi kon zeggen, "met openen vensteren ende ongesloten dueren ten aencomen ende afgaen van enen yegelicken". In zijn "onder zijnen eedt ende mannewaerheyt" in keurig handschrift gesteld en uiterst diplomatiek antwoord verklaart Andreas Zwuesten dat heer Anthonis Ercken, pastoor van de parochiekerk van Heeze, zelden in zijn herberg verkeert om "veel te drincken dan altemets met geselscap, oyk met parthijen, zoe inne contracten als andersints te doen hebbende ende daertoe versueckende; maer daegelicx hem te exerceeren te drincken, voer zoe veele zijnen huijsse oft herberge aengaet, is hem, deponent, ontkennelick ende onwaerachtich". 

II.        Dan volgt Herman Mathijs Hermans, herbergier aan de kerk van Heeze. Bedoeld is hier natuurlijk de oude kerk aan de Ven, waarvan de namen "Lijckwech" en “Kerckhof" nog stille getuigen zijn die wijzen naar de oorspronkelijke plaats. Hermon Mathijs Hermans "attesteert bij eede ende manwaerheyt" dat pastoor Anthonis Ercken "somwijlen" met andere personen, zoals kerkmeesters, besprekingen houdt in zijn herberg en daarbij uiteraard ook iets drinkt, "ende dickwils tgeselchap vermanende om in tijts te scheyden ende thuijswart te gaen". Maar dagelijks, dat komt ook hem onwaarachtig voor, soms komt hij in geen weken of maanden in zijn herberg. 

III.        Ook Claes Muthijs Hermans verklaart dat de pastoor, sinds hij in de herberg woont "wenich oft zeer luttel" iets gedronken heeft. Hij kwam alleen langs als hij "bij ennige deeckens van den schuttrije genoot ende gebeeden was". De herberg van Claes Mathijs Hermans stond "aen de capelle tot Eijmerick", vermoedelijk op de plaats waar anno 1978 twee gerestaureerde huisjes staan, naast de Hervormde kerk.

IV.        Tot slot Arndt Melchiors, secretaris en herbergier, eveneens wonende aan de Eijmerick. Ook hij verklaart dat de pastoor zelden ("vier oft wijff reijsen in enen geheelen jaere") in zijn herberg verkeert. De keren dat hij binnen was, was dat "duer oirsaeck dat hij aen de Bancke voir Schout ende Schepenen te doen hadde, ende anderssins als hij ennige goeden duer gebreck van betalinge van d'incomen der pastorije evincerden ende verhuerden". (evinceren = iemund ontzetten uit zijn bezit)

Uit deze "kladjes" moet de officiële akte zijn opgemaakt, die jammer genoeg niet bewaard gebleven is. Toch mogen we aannemen dat de herbergiers met bovenstaande verklaringen hun pastoor beslist een dienst bewezen hebben. Pastoor Anthonis Ercken bleef n.l. tot zijn dood (1620) in Heeze. Ondertussen blijkt uit dit verhaal wel dat het verenigingsleven, ook in het begin van de Gouden Eeuw, zich veelal afspeelde in de cafés. Pastoor Ercken zal don ook nog vele malen "genoot ende gebeeden" zijn om als gast deze samenkomsten mee te maken. Hij zal er inmiddels wel van overtuigd zijn geworden dat ook het pastoorsambt haar beperkingen kent, zeker waar het het consumeren van geestrijk vocht betreft.

"Die maar een pinte en mag, die moet geen kanne drincken."

Ga terug