Is Michael Roelofsen de "Meester van de heiligenbeelden uit Leende"??

Heemkronijk jaar:1971, jaargang:10, nummer:3, blz.47 -48

IS MICHAEL ROELOFSEN DE "MEESTER VAN DE HEILIGENBEELDEN UIT LEENDE"??

door: A.Jansen

Opmerkelijk groot was het aantal tentoonstellingen die in het afgelopen jaar georganiseerd werden en geheel of gedeeltelijk betrekking hadden op de Late Middeleeuwen.
Van het grootste belang voor het werkgebied van onze Heemkundekring waren de tentoonstellingen te ‘s-Hertogenbosch en Leuven.

Te 's-Hertogenbosch ontmoetten we de “Meester van de heiligenbeelden uit Leende“ waarvan we een zestal werken konden bewonderen (cat. Beelden uit Brabant nr. 37 tot en met 42). Naar het zich laat aanzien moeten deze beelden gedateerd worden tussen ca. 1480 - ca. 1500. De Heer G. de Werd merkt in zijn inleiding op de catalogus (blz. 22 tot en met 24) op dat deze beelden een zekere band met de z.g. “Koudewater-groep” vertonen.
Daar de beelden slechts voorkomen in de omgeving van Eindhoven oppert hij de mogelijkheid dat de meester in deze stad werkzaam geweest zou kunnen zijn (Hij wijst er op dat deze stad immers ook beeldhouwersatteliers had; Jan Borchmans uit Eindhoven maakte o.a. de koorbanken van Oirschot, Averbode en Aarschot).

Uit de catalogus “Aspecten van de Laatgotiek in Brabant“ kunnen we in een inleiding "Laatgotische Noordbrabantse Beeldhouwers” (van P.Gerlach, O.F.M. Cap) blz. 463 - 468 lezen dat Michael Roelofsen van Leende in 's-Hertogenbosch werkzaam was in 1493-94 en dat hij in 1509 als meester van het gilde der schrijnwerkers mede de keur opstelde.

We zien nu het volgende een “meester van de heiligenbeelden uit Leende“ die eens zekere band vertoont met de Koudewater-groep (Een meester waarvan wordt aangenomen dat hij te ’s-Hertogenbosch werkzaam was; hieromtrent is echter nog niet het absolute bewijs geleverd) en een Michael Roelofsen te ‘s-Hertogenbosch werkzaam in de jaren 1493-94.
In die tijd had hij dus de beelden van de “meester van Koudewater" wel kunnen zien en onder diens invloed kunnen komen. Maar u zult zeggen klopt dit wel gezien de datering c.a. 1480 van de Lucia uit Bergeyk (cat. nr. 37) die niet veel meer genoemd wordt dan een boerse interpretatie van een vrouwelijke heiige van ca. 1470 (Weelde (B) St.Janskapel, cat. nr. 10).

 

Maar misschien heeft de meester 's-Hertogenbosch al eens eerder bezocht. En is het niet zo dat de meester z'n mooiste beelden maakte ca. 1490. (Catharina uit Leende ca. 1480-90, cat. nr. 39 en de Catharina van het Aartsbisschoppelijk Museum, inv. nr. 274, cat. nr. 14 van ca. 1490-1500). We zien dus in de zes bewaard gebleven beelden een belangrijk stuk artistieke ontwikkeling van de meester). Dit aantal zegt niets omtrent het gehele oeuvre van de meester en we mogen er geen verdere conclusies aan verbinden. Het zou ons derhalve niet bevreemden als deze meester identiek zou zijn met Michael Roelofsen die we onder de namen van de genoemde "meesters" aantreffen in 1509 voor het opstellen van de keur (statuut) van het gilde der schrijnwerkers. (G.A. Den Bosch, Archief ambachtsgilden inventaris nr. 222).Ook wijst Gerlach ons al in deze richting in zijn “Bossche beeldhouwers ten tijde van Jeroen Bosch“ in het donum "Pater Gerlachus Septuagenarius" (uitgegeven ter gelegenheid van de 70e verjaardag van pater Gerlach, Den Bosch 1971) blz. 15. Hier zegt hij “Misschien mogen we deze laatste (= Michael Roelofsen) in verband brengen met de meester van de Heiligenbeelden uit Leende".

Zoals u ziet slechts een zwakke argumentatie. Maar we houden het echter toch voor mogelijk en misschien zal een uitgebeld archiefonderzoek klaarheid brengen in deze nevelen gehulde zaak. Overigens ligt het wel in de lijn der verwachtingen dat diverse kunsthistorische problemen met behulp van een archiefonderzoek opgelost kunnen worden.

Ook wordt in de tachtiger jaren van de 15e eeuw nog een beeldhouwer Johannes de Heze GENOEMD (cat. Leuven blz. 464). In het eerder genoemde Donum vraagt Gerlach zich af of deze Johannes de Heze (blz. 23) “iets heeft van doen met het beeldhouwwerk dat Heeze en Leende nog steeds bezitten“. Dit achten wij onwaarschijnlijk daar de beelden van de “meester van de Heiligenbeelden uit Leende" en b.v. de groep Anna te Drieën (cat. nr. 12 van de tentoonstelling "Oude kerkelijke kunst uit de Zuidelijke Nederlanden " Heeze 1971) toch het werk van twee geheel verschillende meesters moet zijn.

Ook het feit dat Johannes de Heze zijn weduwe Gertrudis in 1483 met drie kinderen arm achter achterliet (tz. pl. R 1253 p. 156) is m.i. in strijd met de datering van de beelden die Heeze en Leende nog bezitten (Leende groep ca. 1480 ca. 1500; Heeze Anna te Drieën ca. 1250).

Zo ziet u nog een tamelijk duistere zaak. Maar misschien brengt uw medewerking meer klaarheid in deze. 

 

Ga terug