De ontwikkelingen in Heeze in de eerste jaren van de wederopbouw (1).

Heemkronijk jaar:2018, jaargang:57, nummer:2, pag:3 -9

De ontwikkelingen in Heeze in de eerste jaren van de wederopbouw (1).

door: Jo Schiffelers

In 2019 herdenken we dat het vijfenzeventig jaar geleden is dat een deel van het zuiden van ons land bevrijd werd. De nationale viering van de bevrijding zal in 2020 plaatsvinden. Voor Heeze brak het einde van de bezetting aan op 18 september 1944, toen de eerste Engelse soldaten Heeze binnentrokken. Tegen alle waarschuwingen in, vierde Heeze een dag later feest om vervolgens nog geconfronteerd te worden met het laatste verzet van de Duitsers in de gemeente. Op 20 september 1944 was de bevrijding van Heeze dan pas echt een feit. De bezetter had na vier jaar de benen genomen. Aan de oorlogssituatie in Nederland kwam echter pas in mei 1945 een einde, waarna ook het gemeentebestuur weer langzaam de draad kon oppakken.

Op 23 juli 1945 kwam de gemeenteraad weer bijeen. Het was de eerste vergadering nadat de bezetter in maart 1941 de bijeenkomsten van de gemeenteraden had verboden. Alle gemeenteraadsleden moesten opnieuw de ambtseed afleggen. Oud-gemeentesecretaris Michaël H. Cox (1898-1984), was op 9 oktober 1944 benoemd tot waarnemend burgemeester. De wethouders waren Gerardus van de Paal (1884-1966) en Petrus H.J. Trouwen (1902-1985). De leden van de tijdelijke gemeenteraad waren: Adrianus P. van Asten (1887-1956), Cornelis Buijsen (1879-1956), Petrus Dommels (1901-), Josephus F. (Sjef). Duisters (1915-1994), Hubertus M.J. Eijsermans (1885-1964), Theodorus Giller (1887-1974), Adrianus van den Tillaar (1889-1984), Frans Verest (1881-1954) en Harrie Verest (1902-1982). Loco-secretaris Gerardus C.N. van der Heijden (1904-) werd tijdens deze vergadering benoemd tot gemeentesecretaris als vervanger van gemeentesecretaris Cox. Er was sprake van een tijdelijke gemeenteraad omdat er nog geen verkiezingen waren gehouden. Eerst maar eens zorgen, dat het bestuur weer op gang kwam.

Afbeelding 1 Op deze foto, gemaakt ter gelegenheid van de installatie van burgemeester jonkheer mr. Theodore W. Serraris (1908-1945) in 1938, zit in het midden de nieuwe burgemeester, omringd door zijn nieuwe gemeenteraad.

Op afbeelding 1 zit links Frans van Bree (1865–1954), vanaf 1903 raadslid en in de periode tot aan de Tweede Wereldoorlog gedurende vele jaren wethouder.

Rechts zit Gerardus van de Paal, raadslid van 1927 tot 1958 en met onderbreking van één zittingsperiode ook wethouder.

Uiterst links staat Marcellus H. van der Heijden (1874–1945), raadslid van 1931 tot 1939. Van der Heijden was ook ‘postmeester’, zoals ze in Heeze de kantoorhouder van de posterijen noemden. In 1905 had Samuël J. baron van Tuyll van Serooskerken (1874-1955) met zesenveertig andere Heezenaren er bij de gemeenteraad op aangedrongen om bij de minister een ‘hulppostkantoor’ voor Heeze aan te vragen. De raad stemde hiermee in en zelfs met het aanleggen van telefoon indien de gemeente de kosten kon dragen. Een half jaar later is de vestiging van een ‘Hulptelegraaf en hulptelefoonkantoor’ verleend. Op 23 mei 1907 volgde de benoeming van Johannes F. Kooijmans (1858-1926) tot telefonist, waarbij zijn dochter hem mag vervangen. In 1913 trad Johanna H. van Horen (1895-) in dienst, die tot 1916 bleef. Daarna volgden de heren Mathijs Hendrix (1898-) en Dirk Akkrein (1870-) en fungeerde het bureau zelfs enige tijd als hoofdkantoor. In 1925 werd Van der Heijden directeur van het kantoor te Heeze en bleef dat tot 1 april 1933. Op die datum veranderde het kantoor weer in hulpkantoor met Herman L.M. Stapper (1903-1975) als kantoorhouder, die na 1920 al enkele jaren waarnemend directeur was. Op 15 september 1968 volgde na vijfendertig jaar zijn pensionering.

Naast Van der Heijden staat Frans Verest, raadslid van 1927 tot aan zijn dood, waarbij hij ook een aantal jaren wethouder was.

De naast Van der Heijden staande Petrus H.J. Trouwen was raadslid van 1935 tot 1970 met een onderbreking. Van 1950 tot 1954 was hij lid van Provinciale Staten. In 1939 werd hij gekozen tot wethouder. In die functie heeft hij de NSB burgemeester Elize C. van Dissel (1894-1981) ontslagen en hem geadviseerd zich bij de politie te gaan melden. Dit gebeurde op 19 september 1944 daags voor de bevrijding op het kasteel dat toen gemeentehuis was. In die dagen was Trouwen als enig raadslid in Heeze aanwezig. Een kapitein van de Irene-brigade benoemde hem tot waarnemend burgemeester. Deze functie vervulde Trouwen één week. Voor die week vervanging kreeg hij een salaris van vier gulden. Daarna werd Gerardus van de Paal voor enkele dagen waarnemend burgemeester, waarna de aanstelling tot waarnemer volgde van mr. Hendrik N.C. baron van Tuyll van Serooskerken (1916-2017), toen volontair bij de gemeente. Hij werd opgevolgd door burgemeester Michaël Cox.

De volgende is Theodorus Giller, raadslid van 1935 tot 1946. Hij was in 1916 medeoprichter van de coöperatie “Ons belang” u.a. waarvan hij ook voorzitter was. Verder was Giller vicevoorzitter van de Katholieke Arbeiders Bond (KAB), 33 jaar voorzitter van de textielarbeidersbond St. Lambertus (opgericht 1912), voorzitter van het ziekenfonds St. Nicasius en lid van het crisiscomité. Hij werd in 1952 na 53 dienstjaren als bandwever bij Vullinghs gepensioneerd.

Naast Giller staat gemeentesecretaris Michaël Cox, die later burgemeester zou worden.

Petrus Dommels was raadslid van 1935 tot 1949. Hij was 38 jaar voorzitter van de Boerenbond en bijna een kwart eeuw van het Wit-Gele Kruis.

Naast Dommels staat Henricus R. Evers (1896-1964) (zie tekst bij Engelen en Evers).

De naast Evers staande Adrianus P. van Asten werd in 1931 raadslid en was van 1928 tot 1956 kassier van de Boerenleenbank.

De volgende is Cornelis Buijsen, raadslid van 1917 tot 1953 en vanaf 1945 wethouder. Hij was medeoprichter en respectievelijk voorzitter en erevoorzitter van de KAB, secretaris van de bond voor vervoerspersoneel St. Raphaël en oprichter van vele andere sociale organisaties waaronder Concordia en de Kleine Veecentrale. Hij was een volhardend voorvechter voor de verbetering van de sociale positie van de arbeiders.

Uiterst rechts ten slotte staat Harrie Verest, raadslid van 1 september 1931 tot 1 september 1981, wethouder van 1958 tot 1966 en vanaf 1931 bestuurslid van de Boerenbond.

De tijdelijke gemeenteraad kreeg echter niet alle bevoegdheden die in de Gemeentewet genoemd werden. Tot het aantreden van een nieuwe gekozen gemeenteraad, kregen de colleges van burgemeester en wethouders in heel het land een aantal extra bevoegdheden, die normaal gesproken aan de gemeenteraad toebehoorden. Tijdens de eerste vergadering keek burgemeester Cox eerst terug en noemde daarbij een aantal feiten uit de oorlogsjaren. Zo werd bij de doortocht van een Duits legeronderdeel op 11 mei 1940 voor een bedrag van f 40.000,- (huidige waarde € 322.000,-) geroofd aan paarden, rijwielen, genotsmiddelen en levensmiddelen. Het gras in de weilanden werd gevorderd voor de aanleg van vliegvelden. Ook prikkeldraad verdween, evenals natuurlijk de nodige dieren. Cox roemde het plaatselijk verzet en stond stil bij de slachtoffers. Na de bevrijding moesten niet alleen Engelsen, Canadezen en Amerikanen worden ingekwartierd, maar werden in Heeze daarnaast nog 2.476 mensen ingekwartierd bestaande uit 1.627 evacués en 849 gerepatrieerden. De evacués kwamen uit Den Bosch, Blerick en randgemeenten van de Peel. De gerepatrieerden kwamen met name uit het toen nog bezette noordelijke deel van Nederland en met name uit de steden Amsterdam en Rotterdam. Deze inkwartieringen waren zeker geen geringe taak voor een gemeenschap die zelf 4.000 inwoners telde. Zo werden 1.100 kledingstukken ingezameld die weer gratis verdeeld werden onder 2.546 gezinnen en hielp men 69 andere gezinnen tegen betaling aan kleding. De burgemeester was er trots op dat 95% van de goederen bij de zogenaamde arbeidersgezinnen terecht was gekomen.

De burgemeester stond ook stil bij het herstel en de herbouw en realiseerde zich dat het niet zeker was of de gemeente alles kon oppakken en dat er steeds keuzes gemaakt moesten worden. Voor de burgemeester had de herbouw c.q. nieuwbouw van het gemeentehuis de hoogste prioriteit. Ondanks deze hoge prioriteit duurde het toch negen jaar voordat in 1954, tien jaar na de bevrijding, een nieuw gemeentehuis in gebruik kon worden genomen. Een gebrek aan financiële middelen en de schaarste van bouwmaterialen hebben daar zeker aan bijgedragen.

Heeze telde in die tijd 627 gezinnen en maar 564 woningen. Er was dus duidelijk sprake van een fors woningtekort. De woningbouw had daarom de tweede prioriteit. Naast bouwmaterialen had je ook in die tijd een uitbreidingsplan nodig. Andere prioriteiten waren de aanleg van riolering, gasvoorziening, het ontwikkelen van cultuurgrond en een verdere ontwikkeling van de industrie en de middenstand.

Aan het einde van deze eerste vergadering moest de gemeenteraad ook nog nieuwe wethouders benoemen. Gerardus van de Paal kreeg een herbenoeming en Petrus Trouwen werd opgevolgd door Cornelis Buijsen.

Op 16 augustus 1945 kwam de gemeenteraad aan het einde van de middag weer bij elkaar voor een buitengewone vergadering in verband met de bevrijding van Nederlands Oost-Indië. De notulen van de vergadering geven aan dat er veel belangstellenden waren. Behalve de toespraak van de burgemeester kwamen geen andere zaken aan de orde.

Pas op 12 oktober 1945 werd de eerste gewone werkvergadering van de gemeenteraad gehouden. De eerste ingekomen stukken die men besprak hadden betrekking op subsidieaanvragen van het Wit-Gele Kruis, de fanfare St. Nicasius en de R.K. Vereniging Moederschapszorg in Heerlen. De subsidie voor de fanfare had uiteraard betrekking op het herstellen van de instrumenten die niet meer gebruikt mochten worden in de oorlog en de aanschaf van nieuwe instrumenten. De subsidie aan de Moederschapszorg gaf jonge (ongehuwde) vrouwen uit de gemeente de mogelijkheid om tien dagen verpleegd te worden in Heerlen.

De agenda van deze raadsvergadering was niet erg spannend. Een paar zinnen uit het verslag leggen wel de vinger op de zere plek. De gemeenteraad wilde de berm langs de Jan Deckersstraat van de pastorie tot het huis van de heer Wilhelmus Neeskens (1862-1944) graag verharden met klinkers. Hiervoor zou gebruik kunnen worden gemaakt van wellicht beschikbare klinkers uit de provinciale weg Heeze – Someren. Het verder doortrekken van de bestrating was niet mogelijk vanwege een gebrek aan materialen. Ook het verharden van de Kerkhofweg (nu Spoorlaan) was daardoor niet mogelijk. Tevens waren de kosten daarvoor veel te hoog. In Eindhoven waren door de Duitsers heel wat klinkers gebruikt in de wegen naar en rond het vliegveld. De dorpen in de Acht Zaligheden hadden een toezegging gekregen voor een deel van deze klinkers. Heeze heeft hier toen niet van kunnen profiteren.

Het inkrimpen van de scherpe bocht in de weg van Heeze naar Sterksel was een ander punt van zorg. Men moest daarvoor circa driehonderd m2 grond aankopen van Johannes W. van Hertrooij (1898-). Onder de voorwaarde, dat de gemeente dan een nieuwe haag zou plaatsen, wilde Van Hertrooij wel verkopen voor een bedrag van f 100,- (huidige waarde € 565,-). Dit was ook toen al een koopje.

Het college deelde nog mede, dat het bezig was met plannen om de Nieuwendijk tot aan de brug op Ginderover van riolering te voorzien.

Afbeelding 2 Kleyn Eymerick van dokter Adriaan H.J. Kwisthout aan de huidige Oude Stationsstraat. 

Andere punten die aan de orde kwamen waren het klagen over het illegaal storten van afval, het benoemen van een onderwijzeres voor de openbare lagere school, het nog een jaar huren van een deel van het pand Klein Eymerick van dokter Adriaan H.J. Kwisthout (1872-1953) en de verpachting van de gemeentejacht. Harrie Verest klaagde over de illegale standplaatsen van woonwagens in de berm van de Somerenseweg. Ook de waterafvoer op het Kruis, het ontbreken van straatverlichting op de Heezerenbosch en het huren van een klok voor de kerktoren werden aan de orde gesteld. Wij kunnen ons dat niet meer voorstellen, maar dit soort punten waren vijfenzeventig jaar geleden voor de gemeenteraad wel van belang. Ze werden dan ook diverse keren aan de orde gesteld. Anderzijds kunnen we met de kennis van nu ook concluderen, dat er in Heeze niet al te veel oorlogsschade aan huizen en straten was.

De inwoners van de gemeente waren na de bevrijding nog niet verlost van de distributie. Veel zaken bleven op de bon. Geleidelijk aan kwamen meer producten te koop maar pas in 1952 ging de koffie van de bon en kwam er een einde aan de distributie.

Afbeelding 3 Leo Verest, geboren op 7 februari 1910 op Ginderover en aldaar overleden op 16 juli 2004. Zijn gezin woonde van 1 mei 1946 tot 2 september 1953 boven het tijdelijke gemeentehuis in de voormalige villa Sperna Weiland.

Een van de ambtenaren die al voor de oorlog in dienst was van de gemeente, was Leo Verest (1910-2004). Hij was tijdens de Tweede Wereldoorlog onder andere belast met de distributie. Na de oorlog maakte hij in een schrijven aan de Commissaris van de Koningin bekend met welke vervalste namen hij persoonsbewijzen en distributiebescheiden voor mensen had aangemaakt. Net als elders werden namen van overleden mensen gebruikt of werden namen ‘uitgevonden’. De stukken moesten worden aangemaakt voor mensen die ondergedoken waren en gezocht werden door de bezetter. Leo werd later gemeentesecretaris.

In december 1945 was het ophalen van huisvuil nog niet geregeld. De gemeente weet dit onder andere aan de schaarste aan papier. Materialen die de gemeente nodig had, zoals klinkers voor het verharden van wegen, moesten gemeld worden bij de Commissie Wederopbouw. Voor elektriciteit en straatverlichting was men indertijd nog afhankelijk van de aanleg van bovengrondse bedrading. Ook die draad was schaars, waardoor de gehuchten geen openbare verlichting konden krijgen en ook het aantal verlichtingspunten in het dorp beperkt bleef. Zelfs de Emmerikstraat had geen lichtpunt en in de Stationstraat waren maar drie verlichtingspunten. Voor veel zaken was men dus ook afhankelijk van de genoemde commissie.

Ook in die jaren bleven zaken die in een besloten (geheime) vergadering besproken waren niet binnenskamers.

De gemeente was toen blijkbaar in gesprek met de familie Sperna Weiland over de vestigingslocatie van het gemeentehuis. Volgens de burgemeester had deze familie zelf het nieuws naar buiten gebracht en was het geheim een publiek geheim geworden.

In december 1945 moest de gemeenteraad zich buigen over de bezetting van de stembureaus. Heeze had toen twee stembureaus die bezet werden door de leden van de gemeenteraad. De regeling van de samenstelling was nodig omdat in het voorjaar van 1946 in Nederland voor het eerst na de Tweede Wereldoorlog verkiezingen plaatsvonden voor de leden van de Tweede Kamer, Provinciale Staten en de gemeenteraad.

In die tijd speelden ook al de plannen om een snelweg naar Eindhoven aan te leggen. De gemeenteraad vroeg het college en met name de burgemeester om zich in te spannen voor het verkrijgen van een tweede oprit in het weggedeelte Leende-Eindhoven. Deze tweede oprit zou dan achter het Huisven moeten komen te liggen. In 1946 bleek dat Rijkswaterstaat de voorkeur gaf aan een oprit bij de Aalsterhut.

In 1945 moet nog een gedeelte van het zogenoemde Vorsven aan de Emmerikstraat hebben bestaan. Vanuit de gemeenteraad werd geïnformeerd naar de plannen met het nog bestaande gedeelte. Regelmatig vroeg de raad ook aandacht voor het illegaal storten van vuil op die plek. De randbebouwing in de Schoolstraat en Emmerikstraat was al tussen 1921 en 1925 gebouwd. De klachten moeten dan ook betrekking hebben gehad op het gedeelte van het terrein dat nog niet bij de tuinen van de woningen hoorde. Tot op de dag van vandaag ligt in een strook grond een drainage die moet zorgen voor het afvoeren van overtollig water in het gebied.

Aan het einde van de jaar keek burgemeester Cox nog een keer uitvoerig terug op de oorlogsjaren en de eerste tijd na de bevrijding.

De eerste vergadering van 1946 begon met het niet al te rooskleurige bericht van Gedeputeerde Staten dat Heeze tot de zogenaamde ‘noodlijdende gemeentes’ behoorde. Landelijk vroegen de gemeentes aan de Tweede Kamer om een aanpassing van de regeling voor vergoeding van oorlogsschade. De gemeentes zagen graag dat de vergoeding op grond van taxatie opgetrokken zou worden naar de werkelijk gemaakte kosten van herstel. De bestaande regeling was voor veel mensen nadeliger omdat de vergoeding veelal lager was.

Interessant is een discussie die ontstond over het toekennen van een pensioenvoorziening aan de ‘gemeentearbeider’ Jan van Beek (1875-). Hoewel de man ruim veertig jaar in dienst van de gemeente was geweest, wilde het college van burgemeester en wethouders geen pensioen toekennen vanwege het simpele feit, dat de ‘gemeentearbeiders’ geen vaste aanstelling hadden. Zij waren pas in 1941 in vaste dienst genomen. In die tijd werden door de Duitse bezetter meer volksregelingen ingesteld. Zo vaardigde deze ook de Ziekenfondswet uit waardoor het ziekenfonds ontstond en iedereen verplicht verzekerd was en medische zorg kon krijgen. Pas bij de herziening van ons verzekeringsstelsel in de afgelopen jaren, werd deze regeling deels teniet gedaan. Omdat iemand niet in vaste dienst was, werd er ook geen pensioeninhouding gedaan op het karige loon dat een medewerker van de buitendienst kreeg. Er was dus een duidelijk verschil tussen ambtenaren die in het gemeentehuis werkten en daarbuiten. Hoewel in de raad andere geluiden te horen waren, legde deze zich uiteindelijk neer bij het besluit van het college van burgemeester en wethouders. Aangezien er geen stemming werd gehouden, nam men het verzoek van de heer Van Beek voor kennisgeving aan en kreeg hij geen pensioenuitkering. In de huidige tijd moet je je niet meer voorstellen, dat in een openbare raadsvergadering gediscussieerd wordt over een individueel personeelslid van de gemeente.

In 1946 liep ook de onteigeningsprocedure tegen de familie Sperna Weiland om zo grond te verwerven voor de bouw van een nieuw gemeentehuis. Tot het moment waarop de gemeente over de grond en de villa kon beschikken, werd de huur verlengd voor een gedeelte van het doktershuis in de Stationsstraat. De onteigening was in mei 1946 een feit.

Afbeelding 4 Het voormalige notarishuis waarin het gemeentehuis na de Tweede Wereldoorlog enige tijd was ondergebracht. Het stond op het plein voor het huidige gemeentehuis. 

Bij de discussie over de gemeentebegroting 1946 stond men langer stil bij de zogenoemde hondenbelasting. Een belasting die de gemeente kon heffen omdat zij in de Gemeentewet werd genoemd. Een aantal raadsleden vond de belasting onsympathiek en weer anderen wilden verschil maken tussen waakhonden die aan de ketting lagen en honden die losliepen. De discussie over het al dan niet heffen van de hondenbelasting duurde voort tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw toen zij werd afgeschaft door een raadsmeerderheid, omdat de gemeente geen paardenbelasting mocht heffen in verband met de verontreiniging van wegen en paden door de uitwerpselen van paarden.

Een heel andere discussie die in 1946 werd gestart was die over het bouwen van een kiosk. Het college van burgemeester en wethouders had voorkeur voor het Strabrechtplein en weer anderen gaven de voorkeur aan een plaats achter of voor het nieuw te bouwen gemeentehuis. De gemeenteraad besloot in meerderheid tot de bouw van een kiosk op het Strabrechtplein. De kosten van de kiosk werden geraamd op f 1.950,- (huidige waarde € 9.500,-). In juli 1946 bleek echter dat de laagste inschrijver (F. van Laanen) de kiosk wilde bouwen voor f 3.089,-. Omdat dit bedrag ver boven de begroting lag, werd besloten om het bouwen van een kiosk niet te gunnen. Begin 1946 kwamen raadsleden op de locatie terug en gaven aan, dat de fanfare de voorkeur gaf aan een plek bij het gemeentehuis. Het college zag deze discussie niet zitten omdat eerder al gebleken was, dat het bouwen van een kiosk te duur was.

Van groter belang was het feit, dat Heeze in 1946 vier woningen mocht bouwen en dat was een druppel op een gloeiende plaat. Het college stelde voor om vier arbeiderswoningen te bouwen met een inhoud van circa 263 m3. De bouwkosten per woning woningen werden geraamd op f 10.000,- (huidige waarde € 49.000,-). De werkelijke kosten zouden pas bij de inschrijving duidelijk worden. Aan het begin van het jaar was nog een plek voor het bouwen van deze woningen beschikbaar. Enkele maanden later ontving de gemeente van de Inspectie Volksgezondheid het bericht, dat haar op grond van het urgentieprogramma woningbouw 1946–1947 acht woningen waren toegewezen. Het college gaf aan arbeiderswoningen te willen bouwen. De gemeenteraad ging hier na enige discussie over het al dan niet laten bouwen door particulieren mee akkoord. Voor de bouw van de woningen was grond van Lambertus van den Hurk (1904-) van Strabrecht aangekocht voor f 1.000,- (huidige waarde € 4.900,-). De huurprijs werd vastgesteld op f 5,- (huidige waarde € 25,-) per week. Voor al eerder gebouwde woningen van de gemeente werd de huurprijs van f 2,50 en f 2,25 per week toen ook aangepast omdat die huur niet meer kostendekkend was.

In de rondvraag van deze eerste vergadering kwam naar voren, dat Leende kans maakte om aangesloten te worden op het gasleidingnetwerk. Iets dat Heeze uiteraard ook graag wilde. Het college had blijkbaar ook al eerste stappen in die richting gezet, maar was nog niet erg optimistisch over de kans van slagen.

Heeze wilde mee in de vaart der volkeren. Ondanks het feit dat zij was aangewezen als noodlijdende gemeente, besloot men onderzoek te doen naar de haalbaarheid van de aanleg en exploitatie van een badinrichting (zwembad). Een discussie die nog heel wat keren gevoerd zou worden. Pas na de realisering van de sporthal De Pompenmaker kwam een einde aan deze discussie. De jaarlijkse bijdrage van de gemeente in de nadelige exploitatiekosten zou veel te hoog worden. Gelet op de gang van zaken bij andere zwembaden, zeker geen onverstandig besluit.

In 1946 was er zeker nog een sprake van een maandelijkse vergadering van de raad. In de eerste helft van 1946 kwam men maar twee keer bijeen. De minister van Binnenlandse Zaken maakte bij besluit van 24 april 1946 bekend, dat jonkheer mr. Theodore W. Serraris vanaf 1 mei 1946 geen burgemeester meer was van de gemeente Heeze. Dit betekende, dat overgegaan kon worden tot de benoeming van een nieuwe burgemeester. Op 13 november 1946 volgde de installatie van Michaël H. Cox tot burgemeester van Heeze en kwam een einde aan zijn tijdelijke benoeming.

Afbeelding 5 Jonkheer mr. Theodore W. Serraris (1908-1945), burgemeester van Heeze van 1938 tot 1944 (1946).

In die tijd behoorde de benoeming van het onderwijzend personeel van de Openbare Lagere School nog tot de bevoegdheden van de gemeenteraad. Uiteraard werd daarbij advies gevraagd aan het hoofd van de school en de predikant van de Nederlands Hervormde gemeente. Het laatste is, naar huidig inzicht, misschien wat eigenaardig, omdat een openbare school in de basis geen christelijke school is en er geen godsdienst onderwijs mocht worden gegeven. Mejuffrouw Mooi uit Someren werd na een schriftelijke stemming benoemd tot onderwijzeres.

Een heel ander punt waar de gemeenteraad zich zorgen over maakte was het gelegenheid geven tot dansen. Het raadslid Hubertus M.J. Eijsermans hield een pleidooi voor het mogelijk maken van het dansen tijdens de kermisdagen om daarmee te voorkomen dat de ‘rijpere’ jeugd naar elders ging om te dansen. Het dansen elders bracht de zedelijkheid in gevaar. Hoewel de burgemeester begrip had voor deze ‘tere’ zaak, zag hij geen aanleiding om zijn eerder ingenomen standpunt te wijzigen. In die tijd was het dansen nog aan vergunningen verbonden. Ook voor het houden van een vermakelijkheid moest men toestemming hebben en vermakelijkheidsbelasting betalen. Deze belasting werd in Heeze pas in de jaren zeventig van de vorige eeuw afgeschaft. Ook in de Algemene Plaatselijke Politieverordening (APV) (nu Algemene Plaatselijke Strafverordening) stonden een aantal regels om ongewenst zedelijk gedrag tegen te gaan. Regels waar we nu om lachen, maar die in die tijd heel normaal waren. In Heeze werd de APV, die afgestemd was op een landelijk model, pas rond 1975 echt gemoderniseerd.

Op 16 augustus 1946 kwam de gemeenteraad nog één keer in deze samenstelling bij elkaar. Er zijn verkiezingen geweest en enkele raadsleden zouden niet meer terugkeren.

De volgende keer pak ik de draad op bij de nieuwe gekozen gemeenteraad.

Bron: notulen gemeenteraad Heeze

Fotoarchief gemeente Heeze-Leende en Jo Schiffelers

Afbeelding 6 Leo Verest, ambtenaar en gemeentesecretaris, burgemeester Michaël H. Cox en raadslid Harrie Verest met zijn zus

De drie heren op afbeelding 6 speelden voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog een rol in het gemeentebestuur. Burgemeester Michaël H. Cox werd op 18 oktober 1898 geboren in Oss en overleed in Eindhoven op 10 mei 1984. Ook na zijn pensioen woonde hij nog tot bijna eind 1977 in zijn ambtswoning aan de Geldropseweg 134. Cox was al vanaf 1928 gemeentesecretaris van Heeze. Samen met burgemeester jonkheer mr. Theodore W. Serraris ondernam hij pogingen om Heeze als schildersdorp op de kaart te houden. Hij wilde van Heeze ‘het Laren van het Zuiden’ maken. Tijdens de oorlog moest Cox ook onderduiken, nadat hij eerder al door de Duitsers was gearresteerd. Harrie Verest was vijftig jaar lid van de gemeenteraad.

Ga terug