Van ‘inhaalinge’ tot uitvaart. (1)

Heemkronijk jaar:2013, jaargang:52, nummer:3, pag:43 -58

Van ‘inhaalinge’ tot uitvaart. (1)

De verhouding tussen ‘heer’ en inwoners van de heerlijkheid ‘Heeze-Leende-Zesgehuchten’ zoals deze vorm kreeg tijdens publieke gebeurtenissen.

door: Klaasje Douma

Inleiding

Op 6 juli 1904 trouwden in Eijsden J.A.M.E.H. graaf D'Oultremont Wegimont Warfusee (Amay (België) 1877 – Tavier 1942) en I.M.L.G.M. gravin de Geloes (Eijsden 1884 – Tavier 1960).[1] Na het huwelijk werd het echtpaar ingehaald in hun toekomstige residentie, het kasteel Beusdael in Sippenaeken in België, juist over de grens met Nederland. Een beschrijving van deze ontvangst vinden we in het boek Uit ons Krijtland van Eli Heimans.[2] Daarin lezen we:

Zes jaar geleden hebben wij den intocht bijgewoond van den Graaf van Beusdal en zijn jonge gemalin de Gravin van Eijsden, een Hollandsche dus nog. Het feest viel toevallig in de vacantie; heel Epen en ook alle zomergasten waren er natuurlijk bij, we werden er onthaald, op koek en bier ad libitum, evenals de talrijke pachters en hun gezinnen en alle menschen uit Sippenaken. Die intocht van het jonge paar, dat, in een rijtuig omstuwd door veel jonge mannen te paard, den hoogen heuvel langzaam kwam afdalen – de muziek en de zang, de veelkleurige vlaggen en de toespraken en antwoorden – het was als een verhaal uit de feudale middeleeuwen. En het nachtfeest, de illuminatie en het vuurwerk in het park, tusschen de hooge bosschen op de heuvels, op de torens en dat in de slotgracht prachtig weerspiegelde – het leek ons een sprookje; zoo uit duizend en één nacht.[3]

Kasteel Beusdael in Sippenaeken, België.

(Bron: Wikimedia Commons)

Eli Heimans (Zwolle 1861 – Gerolstein (Duitsland) 1914) is vooral bekend geworden als bioloog en natuurbeschermer, maar verdiende zijn brood als onderwijzer in Amsterdam. Daar ontmoette hij in 1893 die andere Amsterdamse onderwijzer Jac.P. Thijsse (Maastricht 1865 – Overveen 1945).

Omslag van E. Heimans en Jac.P. Thijsse, Van Vlinders, Bloemen en Vogels, uitgegeven door W. Versluys te Amsterdam.

Hun samenwerking leidde onder meer tot een aantal boekjes in de reeks ‘Van vlinders, bloemen en vogels’ en beiden namen in 1905 ook deel aan de oprichtingsvergadering van de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten. Heimans’ grootste interesse gold de geologie en daarom bracht hij vanaf 1898 regelmatig een bezoek aan Limburg. Over deze bezoeken en zijn onderzoek daar verscheen in 1911 zijn natuurhistorische streekbeschrijving Uit ons Krijtland.[4] Uit zijn weergave van de feestelijke intocht in 1904 spreekt de verbazing van de ‘Hollander’ over zo’n in zijn ogen bijna middeleeuwse gebeurtenis waarbij er voor alle deelnemers, ook de toeristen, koek en bier in overvloed was.[5]

Volgens Dick van den Bosch was de hele enscenering van de intocht er op gericht de deelnemers en belangstellenden als het ware een reis door de tijd te laten maken. Ze mochten zich even wanen in een periode waarin de adel nog de scepter zwaaide en op handen gedragen werd door de onderhorigen. De festiviteiten gaven echter een onrealistisch beeld van zowel de verhoudingen in die gedroomde tijd als van de reële verhoudingen in het begin van de twintigste eeuw. Er was sprake van een ritueel[6] met zowel een integratie- als een bezweringsfunctie. Enerzijds had het tot doel de banden tussen de dorpelingen en de kasteelbewoners opnieuw te bevestigen, anderzijds moest het de verdere sociale daling van de adel als stand bezweren en tot staan brengen.[7]

Nu is het niet zo dat Limburg de enige plaats was waar dergelijke rituele gebeurtenissen plaatsvonden. Ook in de heerlijkheid ‘Heeze-Leende-Zesgehuchten’ is bij verschillende gelegenheden de heer met meer of minder uitgebreid ceremonieel ingehaald. In dit artikel wil ik een aantal van die feestelijke intochten de revue laten passeren en de vraag beantwoorden welke rituele elementen deze intochten bevatten en wat daarvan de betekenis was. Behalve via intochten kan aan de verhouding tussen ‘heer’ en ‘onderhorigen’ ook bij andere gelegenheden op meer of minder rituele wijze vorm worden gegeven. We kunnen dan denken aan het deelnemen door de heer aan activiteiten van het gilde, het vieren van verjaardagen en de plechtigheden met betrekking tot begrafenissen. Ook een aantal van deze gebeurtenissen zullen aan bod komen, waarbij weer de vraag centraal zal staan wat ze betekenden voor de verhouding tussen de ‘heer’ en de inwoners van de heerlijkheid. Kortom: de vraag die ik dit artikel wil beantwoorden is hoe de verhouding tussen de ‘heer’ en de inwoners van de heerlijkheid Heeze-Leende-Zesgehuchten’ vorm kreeg tijdens publieke gebeurtenissen, welke veranderingen daarin zijn vast te stellen en wat de betekenis daarvan is.

De ‘inhaalinge’ van Jan Maximiliaan van Tuyll van Serooskerken

De eerste ‘inhaalinge’ van een Van Tuyll van Serooskerken[8] waarvan we iets weten is die van Jan Maximiliaan van Tuyll van Serooskerken (k. Zuylen 1710 – ’s-Gravenhage 1762). Hij kocht de heerlijkheid in 1759 voor 400.000 Franse livres en verhief deze in 1760 voor het Hof van Brabant.[9] Zoals valt af te leiden uit een brief van rentmeester Jacob Spelthaan aan de zoon van Jan Maximiliaan, Reinout Diederik van Tuyll van Serooskerken (Zuilen 1746 – Heeze 1784), is Jan Maximiliaan op een namiddag ingehaald.[10] We mogen aannemen dat deze intocht tot doel had de nieuwe heer in zijn heerlijkheid te verwelkomen en dat deze dus waarschijnlijk heeft plaatsgevonden in 1759 of 1760.

Uit de beschrijving van de rentmeester valt op te maken hoe een en ander zich heeft afgespeeld. Van Tuyll van Serooskerken en zijn gezelschap hadden de middagmaaltijd in Eindhoven genuttigd en waren daarna aan de grens van de heerlijkheid tussen Eindhoven en Zesgehuchten opgewacht door de zes schutterijen of gilden. Dat was ten eerste het Sint-Jorisgilde uit Zesgehuchten waarvan men 1408 beschouwt als het oprichtingsjaar.[11] Uit Heeze deden twee gilden mee, en wel het Sint-Jorisgilde waarvan het oprichtingsjaar in feite onbekend is maar dat volgens de overlevering 1429 zou moeten zijn, en het Sint-Agathagilde dat in ieder geval vóór 1510 is opgericht.[12] Ook Leende was met twee gilden vertegen-woordigd. Ten eerste het Sint-Jacob en Annagilde, dat ergens in de zestiende eeuw is ontstaan uit de fusie van twee broeder-schappen en ten tweede het Sint-Catharina en Barbaragilde, dat in de tweede helft van de vijftiende of de eerste helft van de zestiende eeuw is ontstaan uit twee gilden.[13] De laatste deelnemer, het gilde Sint-Jan Baptista, komt uit Leenderstrijp en is waarschijnlijk in 1645 opgericht.[14] De gilden begeleidden het gezelschap vanaf de grens van de heerlijkheid waarschijnlijk onder een aantal erebogen door naar het kasteel, want de meisjes van Zesgehuchten kregen zes dukaten voor het maken van deze bogen en de meisjes van Heeze dertien dukaten. De gilden werden ook beloond voor hun medewerking. Die van Leende kregen elk vijf tonnen bier en die van Heeze en Zesgehuchten elk vier tonnen. Daarnaast ontving elk gilde tabak en pijpen.

De volgende middag werden de verschillende notabelen uit de heerlijkheid op het kasteel uitgenodigd voor een maaltijd. De belangrijkste onder hen was de drost of drossaard, Johan van der Hoeven (Heeze - Heeze 1809), die in 1756 zijn vader Govert van der Hoeven († Heeze 1774) was opgevolgd. De drossaard was de voorzitter van de schepenbank en fungeerde als plaatsvervanger van de heer. Een andere belangrijke notabele was de secretaris (van de heerlijkheid) Paulus Eckringa (Koudum 1697 – ’s-Hertogenbosch 1793), die deze functie sinds 1749 bekleedde en daarnaast vanaf 1755 ook stadhouder van Peelland was. Om beide functies te kunnen vervullen kreeg Eckringa in 1755 hulp van de klerk David van Dijk (’s-Gravenhage 1714 – Heeze 1778). Eckringa bleef tot 1763 stadhouder en werd in 1772 kasteelheer in Geldrop. Hij had toen het secretariaatswerk allang overgelaten aan zijn klerk die hem dan ook in dat jaar opvolgde.[15]

Naast deze wereldlijke functionarissen werden ook de vertegenwoordigers van zowel de protestantse als de rooms-katholieke kerk uitgenodigd. De brief van Spelthaan spreekt over de “domenes, pastoors” en “cappelaans”, zonder plaatsnamen maar wel in meervoud. Heeze had bijvoorbeeld maar één dominee en één pastoor, zodat we mogen aannemen dat de uitnodiging gold voor alle religieuze functionarissen binnen de heerlijkheid. Als vertegenwoordigers van de protestanten komen de volgende mannen in aanmerking. In de eerste maanden van 1759 beschikte Heeze niet over een dominee want predikant Johan Sterk (Nijmegen – Bakel 1758) was het jaar daarvoor overleden en er was nog geen opvolger. Dat werd Cornelis Groen van Prinsterer (Waspik 1731 – Stolwijk 1797) na zijn bevestiging op 27 juli 1759. Hij bleef in Heeze tot zijn beroeping in 1777 in Uitwijk en Waardhuizen. In Leende was Marcelus Kloek in 1757 als predikant aangesteld nadat hij omstreeks 1755 getrouwd was met Christina Hanewinckel, een tante van de latere dominee Stephanus Hanewinckel (Nuenen 1766 – Ravenstein 1856). Hij vertrok weer uit Leende in 1761 en overleed voor 1767. Johannes Jacobus Slingsbie (Gemert ± 1740 – Geldrop 1793) werd in 1763 “ingesegend” als predikant van Geldrop en Riel. Als zijn voorganger ook het predikantschap in Riel bekleedde behoorde deze wellicht ook tot de genodigden. Dat was Hermanus Christianus Hanewinckel (Bakel 1730 – Nuenen 1808), die in 1757 zijn vader Albertus Hanewinckel (Gemert 1698 – Nuenen 1764) opvolgde en in 1761 beroepen werd in Nuenen. Hanewinckel was de zwager van dominee Kloek uit Leende en de vader van de hiervoor genoemde Stephanus Hanewinckel. Tot de katholieke genodigden kunnen we waarschijnlijk de volgende mannen rekenen. Op 4 januari 1753 werd Hubertus Tinnebroek († Heeze 1773), pastoor te Waalre, officieel aangesteld als pastoor te Heeze, nadat hij op 30 december 1752 was benoemd. Hij bleef in functie tot zijn overlijden in 1773. In Leende was Wilhelmus Thijssen († Leende 1771) sinds 1746 pastoor en bleef dat tot zijn dood in 1771, nadat hij daar van 1722 tot 1741 ook al kapelaan was geweest.[16] Zesgehuchten had geen eigen pastoor maar viel onder Geldrop waar in de achttiende eeuw een priester van de Duitse Orde in Gemert als pastoor fungeerde. In de jaren vijftig en zestig was dit waarschijnlijk Hubertus de Haas en hij kan dus ook een van de genodigden zijn geweest.[17]

Het inhalen een verplichting?

Rentmeester Spelthaan schreef in 1772 aan Reinout Diederik van Tuyll van Serooskerken in verband met diens op stapel staande intocht samen met zijn kersverse echtgenote. Reinout Diederik was sinds 1766 heer van de heerlijkheid nadat hij deze had geërfd van zijn stiefmoeder Joanna Elisabeth de Geer (Stockholm 1708 – ’s-Gravenhage 1766). Na zijn huwelijk op 14 juli 1772 in Oosterbeek met Caroline Ursula Philippota van Randwijck (Maastricht 1741 – Maarssen 1823) zou de intocht plaatsvinden op 20 juli van dat jaar. Spelthaan wilde graag het programma van de dag weten in verband met te nemen maatregelen en refereerde in dat verband aan de hiervoor besproken intocht van de vader van Reinout Diederik. Op basis van deze brief krijgt de lezer de indruk dat er sprake was van een zekere verplichting, die zowel door de inwoners van de heerlijkheid als de ‘heer’ gevoeld werd, maar waaraan niet te ontkomen viel. Spelthaan schrijft onder anderen: “de gemeentens bennen daartoe met veel lust en ijver seer toe geneegen, om haar schuldige pligt te mogen volbrengen, en verlangen zeer naar dien gewensten dagh”.[18] De gilden zouden zich opstellen aan de grens van de heerlijkheid afhankelijk van de route die Reinout Diederik zou nemen. En die keuze kon de door Reinout Diederik te maken kosten beïnvloeden. Zijn vader was vanaf Eindhoven, via Zesgehuchten en Kreijl naar Heeze gegaan maar het was ook mogelijk de heerlijkheid te betreden via de Mierlosedijk en over Rul naar Heeze te gaan. “… en dus koomen der dan geen eer bogen in de ses gehugten te pas, Bij gevolg ook geen geldt voor het groen maaken van de eer boogen, en dat van heeze soude als dan ook minder konnen sijn, omdat die van Creel daar ook niet bij te pas koomen,” zo schreef rentmeester Spelthaan.[19]

1825: intocht ter gelegenheid van een huwelijk

Of de zoon van Reinout Diederik, Jan Diederik baron van Tuyll van Serooskerken (Utrecht 1773 – k. Heeze 1843),[20] en zijn echtgenote, Johanna Catharina van Westreenen (De Bilt 1776 – Heeze 1862), ook werden ingehaald is mij niet bekend. Dat is echter wel waarschijnlijk want er was sprake van een sterke traditie. De zoon van Jan Diederik en zijn echtgenote hielden ter gelegenheid van hun huwelijk in ieder geval wel een feestelijke intocht terwijl zij niet in de heerlijkheid woonden en het bij die gelegenheid gaat om de toekomstige heer van de heerlijkheid. Deze titel betekende overigens in de negentiende eeuw al veel minder dan daarvoor.[21] De zoon, Reinout Carel baron van Tuyll van Serooskerken (Utrecht 1798 – Utrecht 1882), trouwde op 16 juni 1825 in Amsterdam met Maria Agnes van Marselis Hartsinck (Amsterdam 1796 – Utrecht 1868). Het huwelijk stond onder meer vermeld in de Opregte Haarlemsche Courant:

Getrouwd:

R.K. Baron van TUYLL VAN SEROOSKERKEN en

M.A. van MARSELIS HARTSINCK. AMSTERDAM den 16 Junij 1825.[22]

Het echtpaar werd op 25 juni evenals hun voorganger(s) opgewacht bij de grens van de (voormalige) heerlijkheid in Riel. Daarna begeleidden de zes gilden het paar naar het kasteel. In het archief van het Sint-Agathagilde lezen we:

Op Zaturdag den 25 der maand Junij heeft onze Gulde met alle de Gulde broeders de eer gehad met nog vijf Gulde om in te halen Den Jong Heer Reinoud Karel Baron van Tuil met zijne Mevrouw op het begin van de Heerlijkheid […] Acht dagen na de inhaling heeft de overheid deze twee Gulden van Heeze met de Regenten van het Dorp voor de eer aan het bewezene op het Casteel eenen treffelijken maaltijd gehad, twee dagen na datum de overheid van de Gulde van de Zes Gehugte, twee van Leenden een van Strijp ook op het Casteel een maaltijd. Wederom acht dagen na datum is ieder Guld voor de Gulde Broeders vereerd met drie tonnen bier hetwelk zij op den teerdag in de Gulde kamer hebben vrolijk opgedronken.
 
 Overzicht van de mogelijke routes van de in het artikel besproken intochten.

(Bron: Kaarten 180D, 181C en 191A uit ± 1836 1843 Historische topografische Atlas Noord-Brabant (Tilburg 2008)) 

In Leende en Leenderstrijp vond op 11 juli nog een aparte inhaling plaats door de gilden van die plaatsen.[23]

We zien dat de festiviteiten in 1825 in grote lijnen hetzelfde programma kenden als in 1759 of 1760 en wellicht ook in 1772. Het gezelschap werd opgewacht aan de grens van de heerlijkheid, de gilden hadden de hoofdrol in de optocht en kregen als beloning voor hun medewerking enkele tonnen bier aangeboden. Daarnaast nodigde de heer gasten uit voor een maaltijd waarbij er wel sprake is van een verschil tussen de gasten in de achttiende en de negentiende eeuw. In 1759 of 1760 speelde de heerlijkheid als instituut nog een grote rol en daarom nodigde men notabelen uit de hele heerlijkheid uit. In 1825 had dat instituut aan belang ingeboet en kregen alleen de notabelen uit Heeze een uitnodiging. De band met de bevolking was waarschijnlijk belangrijker geworden en daarom nodigde men gildeleden als vertegenwoordigers van die bevolking uit en kregen Leende en Leenderstrijp een eigen intocht.

De intocht had daarom in 1825 al een meer symbolische dan reële betekenis. Er vond een bekrachtiging plaats van de band van de familie Van Tuyll van Serooskerken met de inwoners van de heerlijkheid maar het kersverse echtpaar ging niet echt op het kasteel wonen, ook niet toen vader Jan Diederik in 1843 overleed. Reinout Carel was vanaf 1831 generaal-meester van de Munt in Utrecht en voelde niets voor een leven op het platteland. “[H]ij … hield volstrekt niet van buiten wonen; des zomers kwam hij met zijne vrouw een paar maanden op Heeze en bewoonde dan de alcoofkamer”.

Waarschijnlijk was zijn vrouw ook geen liefhebster van het buiten wonen, want zo schreef freule Henriëtte: “… men vertelde mij dat zij zeer stil was en weinig presteerde; ze munte uit in het maken van bonte tapiserie handwerken en vervaardigde aldus heele schilderijen”.[24]

Een nieuwe ‘heer’: Samuel John baron van Tuyll van Serooskerken

Nadat de jongste dochter van Jan Diederik, Ursule Adèle Aurore barones van Tuyll van Serooskerken (Utrecht 1805 – k. Heeze 1901), was overleden kreeg het kasteel weer een kasteelheer, Samuel John baron van Tuyll van Serooskerken (Arnhem 1874 – k. Heeze 1955). Zijn komst leidde tot levendigheid en tot de ontplooiing van allerlei nieuwe activiteiten, zoals we kunnen lezen in een artikel in de Meierijsche Courant met de aankondiging van zijn plechtige intocht op donderdag 28 augustus 1902. Daarin staat:

Trouwens op het kasteel heerscht tegenwoordig veel levendigheid. Niet alleen toch dat uitgestrekte terreinen tot het landgoed behoorende onder leiding van de Nederlandsche Heide Maatschappij worden bewerkt en dit dan reeds vanzelf de noodige drukte mee brengt en aan vele handen werk en brood verschaft, ook binnen het kasteel heeft een volkomen restauratie plaats, terwijl een breede schare voorname gasten in het gastvrije monumentale gebouw verblijft en zich in onze prachtige omgeving vermeit.[25]

1902: een feestdag in Heeze

Ten behoeve van de organisatie van een grootse feestdag hadden de bewoners van verschillende buurten in Heeze en die van Leende en Zesgehuchten comités gevormd.[26] Deze besloten tot het oprichten van erepoorten en het organiseren van een feestelijke optocht. De verslaggever van de Meierijsche Courant toonde zich onder de indruk van de prachtige erebogen, vooral die van de Emmerikstraat die uitmuntte “door sierlijkheid van vorm en rijkheid aan bloemen”. Op verschillende bogen waren teksten aangebracht. De bewoners van Ginderover vermeldden op hun boog:

Wij, Ginderoversche menschen

Bieden ook onze hartelijke wenschen

Hij leve lang de Heer baron,

Die reeds ons aller harten won.

Bij de laan naar het kasteel viel te lezen:

Stort lang o Opperheer Uwen vruchtbren zegen Als een lenteregen Op den Heer van Heeze neer.

Twee andere bogen droegen de volgende teksten:

Juicht en jubelt gij lieve kindren

Moge den Baron van Tuijll Nimmer leed en smarten hindren.

en

Alles juicht met muziek en zangen

Als wij Baron van Tuijll ontvangen.

Zelfs het weer werkte mee:

Geen wolkje kon men aan het luchtruim bespeuren, de heerlijke zon wierp reeds hare koesterende stralen over ons aardig dorp, kortom alles voorspelde eenen prachtigen dag.
 

Het binnenhalen van Samuël John baron van Tuyll van Serooskerken door het Sint-Agatha- en Sint-Jorisgilde op het kasteel van Heeze in 1902. (Bron: RHCe, collectie AVC)

Deze startte met het begroeten van de baron in Zesgehuchten door verenigingen en schooljeugd, waarbij het schoolhoofd een toespraak hield en bloemen overhandigde. Daarna volgde de begroeting aan de grens van de gemeente Heeze, bij de barrier op het Hout, door de commandant van de garde d’honneur. De stoet vertrok vervolgens richting het kasteel. Deze bestond uit marechaussee te paard, de garde d’honneur, de Heezer gilden van Sint-Joris en Sint-Agatha met vaandels, de rijtuigen met de leden van de verschillende commissies en twee equipages met de baron en zijn familie. Daarna volgde de praalwagen van handboogvereniging ‘Roos in bloei’, versierd met groen en bloemen en bevolkt door in het wit geklede kinderen. Vervolgens een opgetuigd schip voorzien van beweegbare mast en het wapen van de baron op de voorsteven met kleine matroosjes en een elegant span van de heer Vullinghs met kinderen. Omdat Heeze nog geen eigen harmonie had werd de muziek verzorgd door het muziekgezelschap van Nuenen-Eeneind. Na de muziek volgden de buurt, een versierde kar namens de landbouw met twee meisjes die kaas en boter maakten, een versierde kar die een schietbaan met schutter voorstelde van handboogschutterij ‘Wilhelmus’, een versierde wagen waarop men bezig was met kaartspelen namens kaartclub ‘Kreil’, de fietsclub van Heeze met versierde fietsen, de vakvereniging van ambachtslieden het Sint-Josephusgilde, een praalwagen over de bijenteelt, een praalwagen met de schoenmakers van het Sint-Crispijngilde en de kaartclub van Kruis. Leden van de garde d’honneur vormden de afsluiting. Volgens de verslaggever van de Peel- en Kempenbode sloten in Heeze ook een paar verenigingen uit Leende zich bij de stoet aan. In beide kranten werden de praalwagens van ‘Roos in Bloei’ en de bijenteelt geroemd, de eerste vanwege de prachtige versiering, de tweede vanwege de originaliteit.

Tijdens de tocht hield de stoet een aantal malen halt. Verschillende notabelen spraken de baron toe en hij kreeg diverse boeketten overhandigd. De eerste spreker was de heer Vullinghs, de tweede het schoolhoofd Jan Deckers (Ottersum 1852 – ’s-Hertogenbosch 1929). Diens toespraak kreeg nog een vervolg met een “zeer correct” uitgevoerd ‘Hij leve lang!”. Ook jonkheer Hendrik Balthazar Smissaert (Amsterdam 1850 – Heeze 1930) hield namens ‘Roos in bloei’ een toespraak. Na de aankomst op het kasteel trok de stoet nog een keer aan Samuel John en zijn familie voorbij waarna men opnieuw “Hij leve lang!” zong. De baron kreeg opnieuw bloemen aangeboden door een jonge inwoonster van Heeze met de volgende woorden:

Hoog Welgeboren Heer Hoogst aangenaam is het mij U namens de gemeentenaren bij uwe intrede in deze gemeente het blijde welkom te mogen toevoegen met den wensch dat wij ons tot een lengte van dagen in uw bezit mogen verheugen. Dat de ruiker, welke ik de eer heb U Hoog Welgeboren Heer uit naam der gemeentenaren te mogen aanbieden het zinnebeeld zij der gelukkige dagen welke zij hopen U in Heeze zult slijten. Moge U Hoog Welgeboren Heer Baron met welwillendheid deze welgemeende betuiging van hoogachting aanvaarden, met den hartelijken wensch: Baron leef lang en gelukkig.[27]

Voordat de voorzitter van de feestcommissie, de heer Van Gennip, het woord voerde, speelde de harmonie “het oude maar toch altijd schoone ‘Wilhelmus’”[28] De heer Van Gennip heette de baron welkom als nieuwe bewoner van het kasteel en vervolgde met de wens “dat Gij vele jaren op het kasteel moogt doorbrengen in vrede, vreugde en gezondheid, dat Gij dezelfde bewijzen van verknochtheid en hartelijkheid van de zijde der bewoners van Heeze, Leende en Zesgehuchten wilt aanvaarden, die wijlen de Baronesse tot in haar hoogste jaren van hun mocht ondervinden.” Samuel John bedankte iedereen “recht hartelijk voor de vele bewijzen van sympathie” die hij had mogen ondervinden. Hij had wel iets verwacht, maar niet “zulk een grootsche feestelijkheid”. Hij was er zeer door getroffen en beloofde dat hij van zijn kant alles in het werk zou stellen “om de bewijzen van genegenheid te beantwoorden”. Hij hoopte zich in de toekomst in te kunnen zetten voor Heeze, Leende en Zesgehuchten en hun bewoners. Na al deze plichtplegingen werd iedereen onthaald.

Het vertrek van de deelnemers aan de stoet betekende nog niet het einde van de feestelijke dag. Want daarna meldde(n) de burgemeester van Leende (en Zesgehuchten?) met raadsleden zich onder begeleiding van de harmonie om de beste wensen aan te bieden. Zowel de burgemeester (van Leende?) als de voorzitter van de harmonie (‘Philharmonie’ uit Leende?) hielden een toespraak.[29] De inwoners van Heeze en omstreken brachten de rest van de dag “op zeer gezellige wijze door”. De feeststemming werd nog eens onderstreept door een boven de ingang van het kasteel aangebrachte elektrische verlichte tekst ‘Hulde aan den Baron’.

De verslaggever van de Meierijsche Courant, waarschijnlijk afkomstig uit Heeze, besteedde de laatste alinea’s van zijn artikel aan een uitgebreid dankwoord, waarbij hij de band tussen heer en inwoners op bloemrijke wijze onder woorden bracht. Ik neem daarom deze alinea’s integraal over:

En hiermede zou onze aangename taak ten einde wezen, indien wij nog niet een woord van dank hadden uit te brengen aan allen, die tot welslagen van dit feest hebben medegewerkt, daaraan toevoegende een woord van goed vertrouwen, een woord eindelijk van gelukwensch. Wat is er veel gewerkt en samengewerkt, niet het minst door de leden der Commissie uit de Kapelstraat te Heeze, die zooveel vooral voor dit feest hebben gedaan, om overal aan onzen nieuwen heer ondubbelzinnige blijken te geven van toegenegenheid en verknochtheid. Werkelijk Heeze, Leende en Zes Gehuchten, zij hebben er eer van. Maar men deed zulks gaarne, men kon niet anders. Den edelen aard toch kennende van onze familie van Tuyll van Serooskerken en in zalige herinnering zegenend de nagedachtenis van wijlen de hoogbejaarde Baronesse, weten wij zeker, dat onze tegenwoordige heer die schoone voetstappen zal volgen en dat ook hem onze bevolking zegenen zal. Welnu, zooals op dit schoone feest de hemelkoningin, die gulden zon zich verwaardigd heeft tevoorschijn te treden uit hare teruggetrokkenheid der laatste dagen, zoo moge het leven en werken van onzen nieuwen heer baron van Tuyll van Serooskerken wezen één voortdurende, één nimmer eindigende stralende schijn van de zon des geluks! [30]

Behalve de verslaggever van de Meierijsche Courant toonde ook Samuel John zijn dankbaarheid. Hij deed dat niet zoals in vroeger tijden door de notabelen een maaltijd aan te bieden maar door de schoolkinderen op het kasteel uit te nodigen voor een traktatie.[31] Nadat de deelnemers aan de feestelijkheden op de dag zelf al waren onthaald, werden ook de jeugdige inwoners van de heerlijkheid niet vergeten. “Geen twijfel derhalve of ook het jongste geslacht zal een aangename herinnering van de ontvangst van den nieuwen heer van ’t kasteel blijven bewaren”, constateerde de Meierijsche Courant.

Coenen stelt dat Samuel John werd ingehaald als ‘heer van Heeze, Leende en Zesgehuchten’ terwijl die titel niet meer bestond.[32] Daar valt wel iets op af te dingen. De wijziging van de grondwet in 1848 had aan de heerlijkheid het publiekrechtelijke karakter ontnomen maar het heerlijk jachtrecht bestond in 1902 nog. Vandaag de dag zijn er ook nog situaties denkbaar dat privaatrechtelijke heerlijkheidsrechten zoals de titel ‘heer van’ of de mogelijkheid een heerlijkheidswapen te voeren, een in geld uit te drukken waarde hebben.[33] Wel is het zo dat, zoals we hiervoor al gezien hebben, het instituut heerlijkheid veel aan reële betekenis verloren had. Maar de symbolische betekenis bestond nog wel degelijk. In de door mij gebruikte krantenartikelen komt het woord ‘heerlijkheid’ niet voor en wordt Samuel John aangeduid als ‘de baron’, ‘de heer van het kasteel’ of ‘de bewoner van het kasteel’, behalve in de laatste alinea van het artikel in de Meierijsche Courant waar de verslaggever spreekt over “onze tegenwoordige heer” en “onzen nieuwen heer”. Toch speelde de oude heerlijkheid nog steeds een rol. Hoewel de nadruk lag op de intocht in Heeze, de woonplaats van de baron, hadden ook de inwoners, notabelen en gezagsdragers van de andere twee plaatsen wel degelijk een aandeel in de gebeurtenissen. Zowel Van Gennip, Samuel John als de verslaggever noemden de drie plaatsen in hun toespraak respectievelijk dankwoord uitdrukkelijk. In nog sterkere mate dan in 1825 ging het bij deze intocht vooral om de band tussen ‘heer’ en inwoners. De gezagsdragers hadden een stapje terug moeten doen ten faveure van de ‘gewone’ inwoners van de heerlijkheid.

1962: optocht met muziek, gilden, schutterijen en ruiters

De opvolger van Samuel John baron van Tuyll van Serooskerken werd Hendrik Nicolaas Cornelis baron van Tuyll van Serooskerken (Geldrop 1916). Omdat hij van 1956 tot 1962 burgemeester van Doesburg was, ging hij niet op het kasteel wonen. Dat gebeurde pas na de beëindiging van zijn burgemeesterschap. Zijn officiële inschrijving als inwoner van Heeze nam men te baat om zijn komst met een grootse optocht te vieren op dinsdagavond 17 april 1962. Ook deze gebeurtenis is met behulp van artikelen in het Eindhovensch Dagblad goed te volgen, waarbij de toon wel veel zakelijker is dan zestig jaar eerder.[34]

“Grote ontvangst baron in Heeze Optocht met muziek, gilden, schutterijen en ruiters” kopte het Eindhovensch Dagblad op 13 april 1962 om de feestelijkheden die op 17 april zouden plaatsvinden aan te kondigen. Op de dag zelf werd het programma ervan gepubliceerd. Daarin kunnen we lezen dat tussen 19.00 uur en 19.15 uur de vlaggen moesten worden uitgestoken.[35] Tevens dienden de genodigden en de deelnemers aan de optocht zich te verzamelen bij café Sprengers aan de Geldropseweg. Om 19.15 uur werd de baron met zijn gezin op de grens van de bebouwde kom van Heeze welkom geheten door het welkomstcomité. Dit bestond uit de heren M.C.M. (Tiny) Aerts (Heeze 1936 – Tilburg 2005) namens de Brabantse Dag,[36] G. (Gerard) van Engelen namens de ‘Philharmonie’ uit Leende[37] en A. (Anton) van Oirschot (Helvoirt 1927 – Haaren 2004) namens de heemkundekring ‘Heeze-Leende’.[38] Twee kabouters en twee gidsen heetten de kinderen Samuel, Emmy en Isabelle welkom.[39] Nadat het hele gezelschap in open rijtuigen gestapt was, zette de meer dan een kilometer lange stoet zich in beweging op weg naar het gemeentehuis van Heeze langs de met duizenden Heezenaren omzoomde straten. Voorop reed de motorpolitie en daarna volgden amazones van rijvereniging Sint-Martinus uit Heeze. Vervolgens het Sint-Jorisgilde uit Zesgehuchten, de fanfare ‘Sint-Nicasius’ uit Heeze, de koets met de kinderen van de familie Van Tuyll van Serooskerken, het gilde Sint-Jan Baptista uit Leenderstrijp, twee koetsen met afgevaardigden van jongerenorganisaties en jeugdbewegingen, het Sint-Catharina en Barbaragilde uit Leende, een rijtuig met genodigden en een rijtuig met de burgemeesters van Heeze en Leende, de deken-pastoor van Heeze en Leende en de dominee.[40] Voor het rijtuig met het echtpaar Van Tuyll van Serooskerken liepen het Sint-Agathagilde uit Heeze, de ‘Koninklijke Philharmonie’ uit Leende[41] en het Sint-Jorisgilde uit Heeze. Achter het rijtuig van de baron en barones besloten amazones en ruiters van rijvereniging Sint-Martinus de stoet.

Terwijl alle deelnemers een plaatsje op het raadhuisplein zochten ging het gezelschap het gemeentehuis binnen waar ze werden opgewacht door het college van B. en W., raadsleden en genodigden onder wie de moeder van de baron, Carolina Frederika Henriette barones van Tuyll van Serooskerken – Quarles van Ufford (Loosduinen 1887 – Geldrop 1972). Burgemeester Cox verwelkomde de Van Tuyll van Serooskerkens waarna deze het bevolkingsregister tekenden.

De baron liet weten dat het “voor ons een groot voorrecht [is] ingezetenen van de gemeente Heeze geworden te zijn”. Hij dankte voor de grandioze ontvangst en liet weten: “Wij zijn blij dat u ons zo tegemoettreedt en wij weten dat wij een goede keuze hebben gedaan”. Na dit officiële gedeelte keek de familie vanaf het bordes van het gemeentehuis naar de vendelhulde van de gilden met muzikale omlijsting van de muziekkorpsen.

Gemeentehuis van Heeze in 1965. (Bron: RHCe, Collectie AVC)

Het verslag in de krant vervolgt met:

In triomf ging het daarop naar de Kasteellaan, waar buurtbewoners een grote poort hadden opgericht. Marleen Paans mocht de baron de sleutel van de poort overhandigen, terwijl Ina Kuyten de barones bloemen aanbood. Cobie van Eert, Willeke Thijssens en Helma Sanders verrasten de drie kinderen van de heer en mevrouw Van Tuyll met bloemen.

Namens de buurt heetten J. Lammerts van Bueren en W. (Willy) van Kemenade de familie welkom. “In optocht trok men dan naar het door schijnwerpers feeëriek verlichte kasteel”. Op de binnenplaats kreeg de baron het dankbaarheidsinsigne van de Heezer jeugdbeweging opgespeld en kregen hij en zijn vrouw ook nog een huldeblijk namens de pachters door Corrie de Koning en Nellie van de Paal. Het Sint-Jorisgilde uit Heeze, waarvan de baron sinds 1961 koning was, vendelde en de muziekkorpsen speelden feestmarsen. “Met het Wilhelmus werd dit feestelijk samenzijn besloten.” Op de eerste werkelijke lentedag was het volgens de verslaggever van het Eindhovens Dagblad een onvergetelijk festijn geworden.

Binnenplaats van het kasteel in 1961. (Bron: RHCe, Collectie AVC N.V. Handelsvennootschap Jos-Pe)

Dat festijn maakt een bijna anachronistische indruk. De betrekkelijk alledaagse aanleiding, het inschrijven van de familie Van Tuyll van Serooskerken als inwoners van Heeze, werd aangegrepen om evenals in 1902 de band tussen de ‘heer’ en zijn heerlijkheid te benadrukken, hoewel deze nog minder formele betekenis had dan in dat jaar. De correspondent die het artikel over de aankondiging van de festiviteiten schreef, had dat al begrepen. Zijn artikel eindigt met de zin: “Het belooft een grootse ontvangst te zullen worden in de oude heerlijkheid, waar het kasteel nu weer vaste bewoners krijgt.”[42] Alle gilden uit de heerlijkheid liepen mee in de stoet,[43] de beide burgemeesters waren present,[44] en de religieuze overheid werd vertegenwoordigd door de deken, die daarmee optrad namens de meeste parochies in de heerlijkheid, en de enige dominee in de heerlijkheid.[45] Opvallend is verder dat dit het eerste welkom is waarin de pachters zo duidelijk een rol kregen. Bij eerdere intochten was de band tussen de ‘heer’ en zijn pachters zo vanzelfsprekend geweest dat die geen verdere bevestiging behoefde, maar in 1962 vond men het blijkbaar nodig ook deze verhouding op te nemen in de symbolische verbeelding van de band tussen de ‘heer’ en zijn ‘onderhorigen’. De zakelijke overeenkomst tussen verpachter en pachters werd als het ware overgoten met een middeleeuws sausje en daarmee onderdeel van een spel dat een al lang vervlogen verleden moest verbeelden.

De Blijde Inkomst

De bijna middeleeuwse insteek van de intocht uit 1962 was de correspondent van het Eindhovensch Dagblad niet ontgaan, zoals we hiervoor al zagen. Dat blijkt ook uit het feit dat zowel in het artikel van 13 april als dat van 18 april de feestelijke gebeurtenissen worden omschreven als een “blijde incomste”. Ik laat hier in het midden of de correspondent daar zelf op gekomen was of dat hem dat was ingefluisterd door bijvoorbeeld Anton van Oirschot. Het is namelijk een adequate aanduiding voor het ritueel zoals dat in 1962 plaatsvond.

Om dat duidelijk te maken ga ik hier eerst in op het verschijnsel van de Blijde Inkomst. In 1356 verkeerden de Brabantse hertogin Johanna (Brussel 1322 – Brussel 1406) en haar echtgenoot Wenceslas van Bohemen, hertog van Luxemburg (Praag 1337 – Luxemburg 1383) in grote financiële moeilijkheden. Ze hadden geld nodig voor het voeren van de Brabantse successieoorlog. Hun Brabantse onderdanen wilden dat verschaffen, maar wel in ruil voor verregaande concessies. Deze werden vastgelegd in een overeenkomst, de zogenaamde ‘Blijde Inkomst’. De Blijde Inkomst was dus in eerste instantie geen intocht of welkomstritueel maar een charter waarin hertog en onderdanen aan elkaar bepaalde toezeggingen deden. Omdat de Brabantse steden hun verplichtingen niet nakwamen, gold deze eerste overeenkomst maar gedurende een paar maanden. Omdat de hertogen echter in voortdurende geldnood zaten, volgde in 1372 de facto een herstel van de overeenkomst en daarmee behielden de Brabanders hun in 1356 verworven privileges. De eerste Blijde Inkomst van 1356 werd daarmee het startpunt van een hele reeks van deze overeenkomsten die doorliep tot aan het einde van het Ancien Régime.[46]

De blijde inkomst van Wenceslas en Johanna van Brabant in 1356, door Antoon Derkinderen, 1884, Noordbrabants Museum ’s-Hertogenbosch.

Voortaan moest iedere nieuwe heerser van Brabant bij zijn inhuldiging dus zweren dat hij zich zou houden aan de artikelen van de Blijde Inkomst. Dat gold ook voor hertog Antoon van Bourgondië (1384 - Azincourt 1415) die in 1406 te Leuven aan de Staten van Brabant, de vertegenwoordigers van de onderdanen van het hertogdom, moest zweren zich te houden aan de overeenkomst die op dat moment uit dertig artikelen bestond.[47] Toen keizer Karel V (Gent 1500 – Cuacos de Yuste (Spanje) 1558) in 1549 de Staten-Generaal bijeenriep om zijn zoon Filips II (Valladolid 1527 – San Lorenzo de El Escorial 1598) alvast als opvolger te laten erkennen, moest deze ook (voor zover het zijn Brabantse onderdanen betrof?) de Blijde Inkomst bekrachtigen. En zoals Karel V al voorzien had, school daarin een gevaar, want van de Blijde Inkomst maakte intussen ook een zogenaamde weerstandsclausule deel uit. Met deze clausule beschikten de (Brabantse?) onderdanen over een sanctie om naleving van de overeenkomst af te dwingen. Uiteindelijk leidde deze clausule in de Blijde Inkomst van 1549 in 1581 tot het Plakkaat van Verlatinghe waarmee de Staten-Generaal Filips II als hun vorst afzetten.[48]

De inhoud van de verschillende Blijde Inkomsten veranderde in de loop der tijden maar de kern ervan bestond uit de bepaling dat een vorst de privileges bevestigt die zijn voorgangers verleend hebben. Daarnaast ligt er een sterke nadruk op de integriteit van het territorium. Het Brabantse landsprivilege poogde, volgens Robert Stein, het bestuur, het territorium en de bevolking van Brabant te beschermen. De belofte van de heerser dat hij zich hieraan zou houden was dus van wezenlijk belang en ook de onderdanen moesten van die belofte kennis nemen. Zoals Dave De ruysscher schrijft: “De bekrachtiging van de Blijde Inkomst door de vorst, met een juridisch bindende eed op het ‘heylich evangelium’, en ten overstaan van de Staten en het bestuur van de plaats van eedaflegging, vormde in de vroegmoderne periode een constitutief element in de band tussen lokaliteit en hertogelijke overheid.” Om aan die band vorm te geven reisden de hertogen naar de verschillende hoofdsteden van het hertogdom en legden daar hun eed af. Daarmee was de Blijde Inkomst niet alleen een overeenkomst met juridische betekenis maar ook een ritueel met grote ceremoniële waarde.[49]

Zoals we hiervoor al zagen liep de reeks overeenkomsten door tot het einde van het Ancien Régime. Ook in de Franse Tijd werd de Blijde Inkomst in de Zuidelijke Nederlanden in politieke discussies nog steeds beschouwd als de sluitsteen van de Brabantse vrijheden. Maar ook het ritueel van de intocht en de elementen die daar deel van uitmaakten waren nog niet vergeten. Toen Napoleon in 1803 in de steden van de Zuidelijke Nederlanden werd onthaald, greep men terug op de Blijde Inkomsten (nu bedoeld als de feestelijke intocht) uit het verleden. Napoleon kreeg de stadssleutel en de erewijn aangeboden, de decoratie van straten en huizen vond plaats zoals in het verleden, er werden traditionele stoeten en ommegangen georganiseerd en er vond een feestelijke optocht door de stad plaats. In Brussel voerde men een toneelstuk op met de titel La Joyeuse Entrée. De verwijzingen naar het verleden waren duidelijk. Napoleon kreeg zijn symbolische plaats in de lange rij van vroegere hertogen en vorsten.[50]

De ‘blijde incomste’ in Heeze

Na vorenstaand uitstapje naar de Blijde Inkomst en de betekenis ervan, zal ik hierna duidelijk maken waarom de aanduiding ‘blijde incomste’ zo adequaat de betekenis van de reeks hiervoor behandelde intochten weergeeft. Kern van de serie Blijde Inkomsten is dat iedere vorst zich aansloot bij de beloften van zijn voorganger en zijn gezag pas kon uitoefenen na zijn eigen belofte. Ook in Heeze zien we dat elke nieuwe ‘heer’ op zijn beurt door middel van het ritueel van de intocht zijn plaats innam in de rij voorgangers. In de achttiende eeuw was aan dit ritueel nog een zekere juridische betekenis verbonden. Hoewel er geen formele verplichting bestond, lijkt er wel sprake te zijn van een traditionele ‘verplichting’ om op die manier de verhouding tussen de ‘heer’ en de bewoners van de heerlijkheid opnieuw te bevestigen. Die inwoners werden daarbij vertegenwoordigd door hun gezagsdragers maar door de feestelijke intocht werden ook zij van die bevestiging op de hoogte gebracht.

Toen in de negentiende en twintigste eeuw de juridische basis onder de verhouding wegviel, werd de symbolische bevestiging van de band tussen ‘heer’ en inwoners belangrijker en kregen de laatsten een veel grotere rol bij de gebeurtenissen. De bevestiging van de band tussen vorst en onderdanen is ook het wezenlijke onderdeel van het oorspronkelijke ceremonieel van de Blijde Inkomst. Daarnaast is de integriteit van het territorium een belangrijk element van een Blijde Inkomst en dat zien we symbolisch uitgedrukt doordat de vorst de stadssleutels kreeg uitgereikt of werd verwelkomd bij de stadspoort. De ‘heren’ van Heeze werden steeds opgewacht aan de grens van de heerlijkheid en later aan die van hun woonplaats. De bescherming van de bevolking, die een vorst in de Blijde Inkomst toezegde werd ook door de Van Tuyll van Serooskerkens serieus genomen. Het geweldsmonopolie lag vanaf de negentiende eeuw in handen van de centrale overheid maar er waren andere manieren waarop zij zich konden inzetten voor de bevolking en zoals we nog zullen zien, maakte de familie daar gebruik van. Samuel John zegde bij zijn inhaling ook toe zich te zullen inzetten voor de bevolking van de heerlijkheid.

De meest zichtbare overeenkomst tussen de middeleeuwse Blijde Inkomst en de ‘blijde incomsten’ van Heeze bestaat natuurlijk uit elementen als de versieringen en de optochten. Telkens zien we dat er erebogen werden opgericht, al of niet voorzien van teksten. In de optochten nam de bevolking zelf een steeds grotere plaats in, maar een permanent onderdeel vormden de gilden. En dat was niet voor niets. Gilden en schutterijen waren immers in eerste instantie nog onderdeel van en riepen later herinneringen op aan het geweldsmonopolie dat de ‘heren’ van een heerlijkheid eens bezaten. Zij vormden daarmee een wezenlijk aspect van de rituele functie van de inhalingen. Zowel de in de inleiding genoemde integratiefunctie, het onderhouden van de band tussen ‘heer’ en inwoners, als de bezweringsfunctie, de bevestiging van het prestige van de adel ten opzichte van de inwoners van de heerlijkheid c.q. het dorp, maakten daar deel van uit.[51] De eeuwenlange traditie van de ‘blijde incomste’ werd dus in Heeze voortgezet tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw.


[1] Regionaal Historisch Centrum Limburg, Burgerlijke stand Eijsden.
[2] Eli Heimans, Uit ons Krijtland (Amsterdam 1911).
[3] Geciteerd in: Dick van den Bosch, ‘Aristocratische levensvormen’, De Gids. Nieuwe vaderlandsche letteroefeningen 142 (1979), 327-350, aldaar 333.
[4] Zie hiervoor de biografie van J. Mensema op http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn5/heimanse (geraadpleegd 26 mei 2013), die eerder verscheen in het Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002).
[5] Zie ook de bijdrage over Heimans van de hand van Hans Hermans op de website ‘Op de grens’: http://www.opdegrens.eu/hansh/2011/heim.htm (geraadpleegd 23 mei 2013).
[6] Ritueel: geheel van overgeleverde (religieuze) gebruiken, plechtigheden en ceremoniën in verband met belangrijke momenten in het (openbare) leven.
[7] Van den Bosch, ‘Aristocratische levensvormen’, 333-334.
[8] Voor de genealogische gegevens van personen van adel en hun familie heb ik de vermeldingen in het Nederland’s Adelsboek aangehouden.
[9] Jean Coenen vermeldt als koopdatum 19 mei 1759. Jean Coenen, Heeze. Geschiedenis van een schilderachtig dorp (Heeze 1998), 152. Jeroom Vercruysse schrijft dat het Hof van Brabant op 2 april 1759 toestemming gaf voor de verkoop en dat deze op 14 mei plaatsvond. De verheffing volgde op 24 januari 1760. J. Vercruysse, ‘Holbach et les Pays-Bas’, Documentatieblad Werkgroep 18e eeuw 4 (1971), 7-24, aldaar 15.
[10] Huisarchief Kasteel Heeze (HKH), inv.nr. C47-7, Brief van rentmeester Spelthaan aan Reinoud Diederik van Tuyll van Serooskerken dd. 17 juni 1772. Een weergave van deze brief is mij ter hand gesteld door de heer C.S. Smit en dat vormde de aanleiding voor het schrijven van dit artikel.
[11] Jean Coenen, ‘Geschiedenis’ in: Jean Coenen en Paul Kempen (red.), Gilde Sint-Joris Zesgehuchten zes eeuwen Gilde zijn in eenvoud (Geldrop 2010), 6; ‘Sint-Jorisgilde Zesgehuchten Een tentoonstelling gewijd aan Sint-Joris’ in: Wim van Exel (red.), Daor hedde de guld, 50 jaar Bond van Schuttersgilden Kring Kempenland (Eindhoven 1985), 213-215, aldaar 213.
[12] ‘Sint Jorisgilde Heeze Eens per jaar wijken voor de schavershoed’ in: Van Exel, Daor hedde de guld, 111-113, aldaar 111; ‘Sint-Agathagilde Heeze De emigratie van een gildebroeder’ in: Van Exel, Daor hedde de guld, 108-110, aldaar 108.
[13] ‘Sint-Jacob en Annagilde Leende Schietactiviteiten als bindend middel’ in: Van Exel, Daor hedde de guld, 117-119, aldaar 117; ‘Sint-Catharina en Barbaragilde Leende Een leven met het gilde, in goede en slechte tijden’ in: Van Exel, Daor hedde de guld, 114-116, aldaar 114.
[14] ‘Sint-Jansgilde Leenderstrijp Activiteiten rond de eigen kapel’ in: Van Exel, Daor hedde de guld, 120-122, aldaar 120; Max Farjon, Het gilde St-Jan Baptista & Leenderstrijp. 350 jaar historie en gebruiken (Leenderstrijp 1995), 6a2. Farjon denkt dat het in 1645 om een heroprichting ging. Hij leidt dit onder meer af uit het feit dat er een koningsschild bestaat uit 1644 en dat de zeer gedetailleerde gebods- en verbodsbepalingen in de ‘Carte’ op een langdurige praktijk steunden. Op de gilden kom ik in het vervolg van het artikel nog uitvoeriger terug.
[15] Coenen, Heeze, 169 en 171, 174-175.
[16] Coenen, Heeze, 194-195, 201; Jean Coenen, Leende. Geschiedenis van een dorp met een ondernemende bevolking (Leende 1997), 137, 143; Jean Coenen, Alles wat hier leeft, spint, twernt of weeft. Geschiedenis van Geldrop en Zesgehuchten (Geldrop 1987), 55; http://kloek-genealogie.eu/LoonOpZand.htm#Cloek Hanewinkel Sprang (geraadpleegd 27 mei 2013).
[17] Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC), Commanderij Duitse Orde in Gemert, 1249 – 1795, inv.nr. 1269, Aanstelling van Hubertus de Haas tot pastoor in Geldrop, circa 1748; inv.nr. 1271, Brief van H. de Haas, priester Duitse Orde en pastoor in Geldrop, aan Wilhelmi in Maastricht, raad landcommandeur Oudenbiezen, dat hij geen kopie-akte van benoeming kan sturen, 1765.
[18] HKH, inv.nr. C47-7, Brief van rentmeester Spelthaan aan Reinoud Diederik van Tuyll van Serooskerken dd. 17 juni 1772. Cursivering door mij [KD].
[19] Ibidem.
[20] Ik hanteer hier de titel ‘baron’ zoals deze vanaf de instelling van de koninkrijksadel in gebruik is. Waarschijnlijk voerden de voorouders van Jan Diederik deze titel onder het oude adelsregime ook al, want deze werd op 25 april 1822 voor hem erkend, terwijl dit daarvoor en daarna ook gebeurde voor andere takken van het geslacht Van Tuyll van Serooskerken. G.P. Nijkamp, O. Schutte en Y. Taverne, De Nederlandse adel: besluiten en wapenbeschrijvingen (’s-Gravenhage 1989), 225-226.
[21] In 1798 waren de heerlijke rechten vervallen verklaard. Nadat deze met de komst van Willem I gedeeltelijk hersteld werden, volgde in 1819 de afkoop van de voordrachtsrechten. Coenen, Heeze, 267; A.F.J. van Kempen, ‘Afkoop van het bestuurlijke deel der heerlijke rechten in Noord-Brabant, 1814-1819’, Varia Historica Brabantica 11 (1982), 137-194; P.J. Latjes, ‘De doodslaap van Noord-Brabants eigenlijke heerlijke rechten’, in: D.M.J. van den Auweele, H.A.M. van den Berg en J.A. van der Meer, “De Heerlijkheid”: rechtshistorische beschouwing over een oude rechtsvorm in de Meijerij van 's-Hertogenbosch (Geldrop 1989) 66-111. Het tiendrecht bleef wel bestaan maar in 1870 en 1875 volgde de afkoop van deze rechten in respectievelijk Heeze en Leende. K. Douma, ‘De strijd om de tienden van Heeze en Leende (1)’ t/m ‘De strijd om de tienden van Heeze en Leende (7)’, Heemkronyk 47 (2008) nr. 1, 3-8, nr. 2 23-34, nr. 3, 43-52, nr. 4, 63-71, Heemkronyk 48 (2009), nr. 1, 3-16, nr. 2, 26-37, nr. 3, 47-57. De afschaffing van het heerlijk jachtrecht volgde ten slotte in 1923. Coenen, Heeze, 330.
[22] Opregte Haarlemsche Courant van donderdag 16 juni 1825.
[23] Hendrik Godefridus van Moorsel, Kronijk of aantekening der merkwaardige voorvallen binnen de gemeente Heeze en eenige omliggende dorpen en enkele welken algemene belangstelling verdienen. D. de Jong (ed.) (Achelse Kluis 1953) 44-45. Citaat noot 7; Farjon, Het gilde St-Jan Baptista, 3c2. Met de in het citaat genoemde overheid wordt het bestuur van het gilde bedoeld. Farjon, Het gilde St-Jan Baptista, 9a6.
[24] HKH, inv.nr. F192, Relaas freule Henriëtte van Tuyll van Serooskerken, 41-42.
[25] Meierijsche Courant van dinsdag 19 augustus 1902.
[26] De beschrijving van de gebeurtenissen op 28 augustus 1902 is gebaseerd op drie krantenartikelen in de Meierijsche Courant van zaterdag 30 augustus en dinsdag 2 september 1902 en de Peel- en Kempenbode van 30 augustus 1902 en op Coenen, Heeze, 325, 327, 378.
[27] Van deze toespraak en die van jonkheer Smissaert werden de lezers van de Meierijsche Courant pas op 2 september op de hoogte gesteld als aanvulling op het artikel van 30 augustus. De verslaggever had het allemaal niet bij kunnen houden en verontschuldigde zich als volgt: “Mocht het zijn dat wij in ons verslag nog iets onvermeld lieten, wel waardig aan de vergetelheid te worden ontrukt, dan houdt men ons dit ten goede, een verslaggever toch kan niet overal tegelijk zijn, en onze taak was op den dag der feestviering zeker niet gering.”
[28] Het ‘Wilhelmus’ was in 1902 nog niet het officiële volkslied maar werd dat pas in 1932. Het had echter wel de status van onofficieel volkslied. Het officiële volkslied was in 1902 ‘Wien Neêrlands bloed’.
[29] Het artikel in de Meierijsche Courant is over deze gebeurtenis enigszins onduidelijk. Het spreekt over “de burgemeester van Leende en Zesgehuchten” en laat de burgemeester een toespraak houden, maar Leende en Zesgehuchten hadden in 1902 elk een eigen burgemeester, namelijk in Leende Cornelis Notten (Leende 1847 – Leende 1911) en in Zesgehuchten Johannes Smulders (Waalre 1828 – Zesgehuchten 1905). Zie: Redactie Heemkronyk, Het gaat den boeren goed; ze trouwen nog al (Geldrop 2012), ‘Overzicht functionarissen en overige personen’, 311. Als alleen de burgemeester van Leende zich meldde, dan kan het zijn dat de begeleidende harmonie de ‘Philharmonie’ uit Leende was, mede omdat ook de voorzitter van de harmonie een toespraak hield. Het jubileumboek van de ‘Philharmonie’ vermeldt deze gebeurtenis niet. Jan van Winkel, 150 Jaar Philharmonie in Leende (Leende 2000).
[30] Cursiveringen van mij [KD]. Op de website met historische weergegevens van het KNMI is te zien dat op de dagen voor 28 augustus 1902 de zon niet of in ieder geval veel minder dan normaal scheen en dat juist 28 augustus 1902 een zonovergoten dag was. http://www.knmi.nl/kd/daggegevens/index.cgi (geraadpleegd 6 juni 2013).
[31] Meierijsche Courant van woensdag 10 september 1902.
[32] Coenen, Heeze, 325 en 327 noot 20.
[33 V.A.M. van der Burg, ‘Heerlijkheden na 1848’, Virtus 11 (2004), 203-207, aldaar 204-205.
[34] Het betreft artikelen in het Eindhovensch Dagblad van vrijdag 13 april, dinsdag 17 april en woensdag 18 april 1962.
[35] Dit gebeurde op Kreijl en Strabrecht, aan de Kapelstraat en Jan Deckersstraat en in de omgeving raadhuis-kasteel.
[36] Tiny Aerts was van 1960 tot 1976 voorzitter van de Stichting De Brabantse Dag. A.C. Maas, 50 Jaar Brabantse Dag 1958-2007. Een gouden cultuurfestival (Heeze 2007), Bijlagen 225.
[37] Gerard van Engelen was van 1958 tot 1967 voorzitter van de ‘Philharmonie’. Van Winkel, 150 Jaar Philharmonie, 94.
[38] Anton van Oirschot was in 1962 voorzitter van de heemkundekring. Redactie Heemkronyk, ‘In memoriam Anton van Oirschot’, Heemkronyk 44 (2005) nr. 1, 3.
[39] Samuel Ernest baron van Tuyll van Serooskerken (Velp 1951), Emmy Caroline barones van Tuyll van Serooskerken (Doetinchem 1953) en Isabelle Rolande barones van Tuyll van Serooskerken (Velp 1955).
[40] Het betreft burgemeester Michaël Henricus Cox (Oss 1898) van Heeze en A.P. (Arnold) van de Lokkant (Haps 1903 – Leende 1973) van Leende, pastoor-deken Cornelis Franciscus Berkelmans (Oisterwijk 1905 – Heeze 1977) en dominee G.E. Bakker.
[41] In 1960 bij het 110-jarig bestaan had de ‘Philharmonie’ het predikaat ‘Koninklijk’ gekregen. Van Winkel, 150 Jaar Philharmonie, 88.
[42] Eindhovensch Dagblad van vrijdag 13 april 1962. Cursivering door mij [KD].
[43] Het Sint-Jacob en Annagilde uit Leende ontbrak, maar dit gilde treedt in principe niet naar buiten maar houdt zich alleen bezig met schietactiviteiten. ‘Sint-Jacob en Annagilde Leende’, 117-119
[44] Zesgehuchten was in 1921 samengevoegd met de gemeente Geldrop en had dus in 1962 geen burgemeester meer.
[45] Tot 1 januari 1962 ressorteerde Heeze onder het dekenaat Geldrop. Op die dag ontstond het dekenaat Heeze waaronder de plaatsen Heeze, Budel, Leende, Maarheeze en Soerendonk-Sterksel vielen. Zesgehuchten bleef onder Geldrop ressorteren. G. Engels, ‘Ontwikkelingen rond dekenaat Heeze’, Heemkronyk 38 (1999), 29-32, aldaar 29-30.
[46] R. Stein, ‘Vreemde vorsten op de troon’ in: R. van Uytven e.a. (red.), Geschiedenis van Brabant van het hertogdom tot heden (Zwolle/Leuven 2004), 157-169, aldaar 161-162.
[47] Mario Damen, ‘Convocatie en representatie. De Staten van Brabant in de late middeleeuwen.’ in: A.J.A. Bijsterveld e.a. (red.), Noordbrabants Historisch Jaarboek 29 (2012), 29-45, aldaar 29. Een belangrijk deel van dit jaarboek is gewijd aan de handelingen van het XVIde colloquium ‘De Brabantse stad’ te ’s-Hertogenbosch op 14 en 15 oktober 2011. Het onderwerp van dit colloquium luidt: Het Charter van Kortenberg (1312) als inspiratiebron voor stedelijke identiteit en herinneringscultuur in het oude hertogdom Brabant (veertiende-twintigste eeuw). In verschillende artikelen gaan de auteurs ook in op het wel en wee van de Blijde Inkomst.
[48] Robert Stein, ’74 Woorden die het verschil maken. Over de ontwikkeling van het Brabantse recht van weerstand.’ in: Bijsterveld, Noordbrabants Historisch Jaarboek, 47-63. Dit artikel gaat ook in op de vraag hoe een clausule in een overeenkomst die in principe alleen de Brabantse onderdanen gold kon uitgroeien tot een bepaling voor de Nederlanden.  Het Plakkaat van Verlatinghe heeft als inspiratiebron gediend voor andere onafhankelijkheidsverklaringen, bijvoorbeeld die van de Verenigde Staten in 1776. Ook koning Willem-Alexander wees in zijn inhuldigingsrede op 30 april 2013 op het belang van het Plakkaat.
[49] R. Stein, ‘Vreemde vorsten’, 160; Dave De ruysscher, ‘Lobbyen, vleien en herinneren: vergeefs onderhandelen om privileges bij de Blijde Inkomst van Filips in Antwerpen (1549) in: Bijsterveld, Noordbrabants Historisch Jaarboek, 65-79, aldaar 65.
[50] Brecht Deseure, ‘’Etre libre de nom et esclave de fait’ De Brabantse constituties tijdens de Franse periode (Zuidelijke Nederlanden)’ in: Bijsterveld, Noordbrabants Historisch Jaarboek, 121-137, aldaar 122, 134.
[51] Zie ook: K. Douma, De bewoners van Kasteel Heeze: van 1796 tot 1901. Twee vrouwen: Johanna Catharina van Tuyll van Serooskerken – van Westreenen (1776-1862) en haar dochter Ursule Adèle Aurore van Tuyll van Serooskerken (1805-1901), doctoraalscriptie Open Universiteit Nederland (Heeze 2002), 72-74.

Ga terug