De rampen van de kerken van Geldrop

Heemkronyk jaar:1981, jaargang:20,  nr.3 en 4,  blz.103- 111

DE RAMPEN VAN DE KERKEN VAN GELDROP

Door: A. van Oirschot

INLEIDING.

Vanouds hebben Zesgehuchten en Geldrop tesamen één parochie gevormd, waarvan de eerst bekende pastoor reeds in 1377 wordt vermeld. Het was een zekere Henricus, die voordat het patronaatsrecht aan de Duitse Orde werd geschonken, door de heer van Geldrop tot pastoor werd benoemd.

Geldrop is een tamelijk oude parochie. Dat kan men konkluderen uit de opmerking, die de hertog van Gelre in 1462 neerschreef: dat de kerk daar "van allen tijden, en geen levende kan het tegenovergestelde beweren,  door de heer van Geldrop van een pastoor werd voorzien".

De pastoors woonden van ouds op "een fraij viercant slootken (=slotje) rontom int water", zoals in 1670 geschreven werd door Jacob van Oudenhoven. Het waren in elk geval de heren Hendrick van Geldrop en Seger van Geldrop, personen ofwel pastoors voordat de Duitse Orde hier het recht had de pastoors te benoemen, die daar hun pastorie hadden.

EERSTE RAMP.

De waarschijnlijk uit de veertiende eeuw stammende kerk van Geldrop werd in 1512 door brand verwoest. Dit blijkt uit een verklaring, afgegeven door oude inwoners van het dorp en afgelegd voor de schepenen van deze heerlijkheid in 1755. Zij “verklaarden nogh dat aan de kerk van Geldrop is gebout het raethuijs alwaar de papieren en privilegien deser gemeente bewaart waare dogh dat door het affbrande van de kerk in den Jaare 1512 voorgevallen en door orloge als andere toevalen die voirt grootste gedeelte weggeraekt sijn sooals zij meenigmael hebbe hoore leese ende segge en van hun ouders”.

Degenen, die dit verklaarden waren de 85-jarige Petrus van den Burg, oud-schepen; de 83-jarige Hendrik Gooris van der Elsen, oud-schepen en borgemeester; de 80-jarige Dielis Mathysen Serumva en de 67-jarige Hendrik de Loure, oud-president.

Het waren de Geldersen geweest, die in het dorp brand hadden gesticht. Vele Geldroppenaren vluchtten toen de kerk en de toren in. Het bedehuis werd echter eveneens door de aanvallers in brand gestoken. Meer dan tweehonderd mensen moeten op die 25e september 1512 daar de dood hebben gevonden.

De kerk werd opgebouwd en opnieuw aan de H.Brigida toegewijd. In 1520 waren er beneficien of altaren ter ere van H. Maria en Brigida, St.Sebastiaan, St.Brigida, St.Catharina en Barbara en St.Anna.

ln het begin van de zestiende eeuw was Servatius Weers of Swerts, alias Cocx van Maastricht, hier pastoor voor de Duitse Orde. Naast hem werkte in 1517 ook een priester Arnoldus als kapelaan en als plaatsvervanger van de pastoor in deze parochie.

TWEEDE RAMP.

Pastoor Weers, die in 1555 overleed, werd opgevolgd door Adam We(y)ms. Toen diens opvolger, Henricus de Bye van Huel, pastoor was vond er opnieuw een ramp plaats in de kerk. Op 28 december 1627 's morgens om 7 uur stortte de kerktoren in. Er was een hevige storm aan vooraf gegaan. De toren viel precies op en door het dak van de kerk, waarin op dat moment een mis werd opgedragen. Het aantal slachtoffers wordt echter in de verschillende bronnen telkens anders vermeld: in de Kronyk van Heeze staat dat er 82 mensen werden gedood; de heer van Geldrop vermeldde dat er 83 doden en 60 gewonden waren; in hun geschiedschrijvingen van het bisdom 's-Hertogenbosch melden Schutjes en Coppens beiden, dat er 300 doden te betreuren waren, terwijl Hanewinckel en A. van Zutphen in hun beschrijvingen op een aantal van meer dan 500 doden komen.

De slachtoffers werden "zo verpletterd, dat de lijken niet te onderkennen waren, maar dezelve met manden in de graven moest dragen.”

De meest betrouwbare bron is waarschijnlijk wel de brief van de heer van Geldrop aan de Aartshertogin, kort na het tragische ongeluk:

Aldus Armand van Horne.

Enkele jaren na de ramp kwam de graaf van Warfusé, die heer van Heeze-Leende en Zesgehuchten was, met een "verzoek" om geld. Deze kreeg toen van de drossaard Joh.Gerardi, te horen, dat de inwoners "gevallen syn duer de swaere lasten van contributien ende die redemptie hun ten laste geleeght weesende nae het overgaen der stadt ’s-Hertogenbossche ende dagelyksche extorsien ende uytpersingen van soldaten, soo van d’eene als van d’ander syde” en die van Zesgehuchten konden daarom dan ook geen geld opbrengen voor hun heer: "Ende dat die vande sasse gehuchten over die reparatie vanden gevallen kercke van Geldrop met veele schulden sijn belast, gelyck alle menschen wel  kennelyck is."

EEN EN AL ARMOEDE.

Het was armoede troef in Geldrop. Dat blijkt ook wel uit een brief, die bisschop Ophovius stuurde aan jhr. Gerard van Eijck in Aarle-Rixtel, wiens zoon toen kapelaan in Geldrop was.

De bisschop, die 's-Hertogenbosch na de val had moeten verlaten, had zijn toevlucht gezocht op het kasteel van Armand van Horne in Geldrop. Op 10 december 1633 schreef hij aan "Mejonckheer van Eijck" een brief, die wel voor zichzelf spreekt:   

OPGEBOUWD EN AFGEPAKT.

De kerk van Geldrop werd weer opgebouwd. Bisschop Ophovius had in een wei bij het kasteel, dat hij bewoonde, een altaar laten maken. Hij gaf ook andere pastoors toestemming "te celebreren onder de blote hemel”  en in particuliere woningen.

De Geldropse kerk was nog niet zo heel lang volledig weer hersteld toen op 3 juli 1648 "die van het nieuwe geloof, gereformeerden zich noemende geuzen, te Geldrop de ornementen uit de kerken en kapellen en altaren en beelden nedergeworpen" hebben, evenals zij dat in Heeze en Leende deden.

De kerk werd nog hetzelfde jaar de katholieken ontnomen. De pastoor, Henricus de Bye van Huel, moest toen ter sluiks zijn werk doen.

Er werd aan de Bolderdyck even over de nieuwe grens van het generaliteitsland een klein kapelletje gebouwd, waar de katholieken van Geldrop en Zesgehuchten samen met die van Heeze, Leende, Tongelre, Nuenen, Maarheeze en Sterksel, samen kwamen. Er waren er soms wel meer dan duizend, een enkele keer zelfs tweeduizend. Voor het eerst werd dat kapelletje met Pinksteren in 1649 gebruikt. In 1651 stichtten die van Geldrop samen met de katholieken uit de omliggende dorpen een grenskapel bij de Grashut onder Nederweert (een kerkje van 12,5 bij 6,5 meter, dat in 1953 werd opgegraven).

De nieuwe pastoor, een van de Duitse Orde, vestigde zich niet in Geldrop, - dat was een onmogelijkheid,- maar in Handel, dat onder Gemert behoorde. Daar was de katholieke godsdienst in ere hersteld, nadat de Duitse ridders hun strijd met de Staten Generaal hadden gewonnen en als "rijksheerlijkheid" buiten de generaliteit zouden vallen. Toch waren er priesters aktief in Geldrop zelf. Zo wordt een Franciscus van Eynatten, minderbroeder, die als deservitor wordt genoemd tussen 1665 en 1670. Uit een opsomming van "paepsche stoutigheden" weten we dat in 1671 "de paep Heer Qrieth daeglycx misse doet op thuys  vanden Heer ende is tot desselfs eynde een plaetse geordineert om daer een affgodisch huys op te tummeren".

Heer van Geldrop was toen Armand Il van Horne.

Er werd nog meer verteld: "Precessi es geschieden alle maenden opt huys van den Heer met singhen en wassekeersen". En er wordt "paepsche bijschool gehouden van de oude paepse suster".

De heer van Geldrop zorgde er ook voor, dat er een katholieke vorster bleef: "Deze paepsche vorster weet aldaer door den Heer jegens wil en danck van den officier gemaninteneert".

De officiele pastoor van Geldrop, Aldenhuysen, werd als zodanig en tevens als rector van Handel, in 1695 opgevolgd door pastoor Erardus Cillis van Sepperen.

Vele Geldroppenaren trokken in die tijd naar Handel. Op tweede pinksterdag 1709 waren er in Handel meer dan 4500 communicanten bijeen. Dertig biechtvaders stonden er klaar om de gelovigen te helpen.

ln Geldrop bleven de minderbroeders komen.

In 1705 wordt als zodanig vermeld: pater Petrus Grieken, in 1708 pater Eustachius Verbeeck en in 1709 pater Henricus Effelt.

In 1710 kwam de priester Wilhelm Thysen van Epen naar Geldrop. De Commandeur van Gemert van de Duitse Orde liet toen ook een nieuwe klok gieten voor de kerk van Geldrop. ln 1720 werd Geldrop, evenals Zesgehuchten ook bediend door Laurentius Colen, die vice-pastoor geworden was. Nog altijd moesten de katholieken zich in een sehuurkerkje behelpen. De oude katholieke kerk, die wel door de protestanten werd gebruikt, deed ook dienst als gemeentehuis.

ln 1728 en 1729 werden nog stoelen en tafels naar de ”raetkamer inde kerk" uit het kasteel overgebracht.

Toen Herbert de Haes pastoor van Geldrop werd, na 1748, gaf de heer van Geldrop, Robert O'Doonogue, toestemming het "Roomsche kerkhuys  en schuur staende digt bij het casteel op de grond van de heer" te verbeteren en te vergroten. Intussen werd de oude kerk kleiner gemaakt door dat een beschot van planken tussen kerk en koor werd geplaatst.

KERK IN VERVAL.

ln 1798 begon de municipaliteit van Geldrop te klagen, dat de kerk en de toren in groot verval verkeerden. De katholieken lieten vanaf toen weer aanspraken gelden op hun oude kerk. Toch zou het nog 25 jaar duren voordat zij het bedehuis weer konden betrekken. De kerk verviel steeds meer. De administrateur van de tienden der "Hoogduitsche orde" werd hierover aangevallen. De orde zou namelijk verplicht zijn de kerk te blijven onderhouden, ook al werd die dan door "die van de andere religie" gebruikt.

De hervormde gemeente had toen echter geen predikant meer.

Hanewinckel meldde, dat de oude kerk weer gratis aan de Rooms-Katholieken werd afgestaan door de hervormde gemeente, maar dat de "Roomschen zo edelmoedig (waren) de kerk ten gebruike van de gereformeerden te laaten tot zy willen opzeggen".

De katholieken hadden ”zelf een uitmuntende schone nieuwe kerk."

Twee jaar later schreef hij echter: "De Roomschen hebben zich de kerk toegeëigend schoon sy deselve niet willen gebruiken."

Er was namelijk een naastingsprocedure aanhangig gemaakt. In 1798 waren er 1943 katholieken en 18 gereformeerden in Geldrop. De kerk werd getaxeerd. De katholieken zouden aan de gereformeerden een bedrag van fl. 42 - 6 - 0 moeten uitkeren. Er werd verder besloten dat de banken en verdere kerkelijke meubelen "voor so verre die geen particuliere eygendommen zijn zullen blijven ten eygendomme van beijde de gemeentens en voor beyde dier gemeentens worden verkogt. Penningen daarvan zullen verdeeld worden hoofdgewijze na evenreedigheid der ziele ofte tensy de gereformeerden konde bewijsen  haar eygendoms te weezen".

Aan de "voorn. gereformeerde is afgestaan de gestoeltens, banken en predikstoel in gemelde kerk bevindend met meubelen behoorende tot het avondmaal en het regt meede hebbende tot begraven van lijken op de kerkhof omme door gemelde leeden daar voor eene plaats te mogen worden verkoozen."

DERDE RAMP.

De vanaf toen officieel weer katholieke kerk werd echter niet als zodanig opnieuw in gebruik genomen. In 1813 gebeurde er opnieuw een ongeluk. De bliksem sloeg in de bovenste spits van de toren. Er ontstond een felle brand. Nog jaren later was er sprake van de ”tegenwoordige bouwvallige parochiekerk en toorn". De restauratie werd in 1819 op fl. 20.000,- geschat.

De pastoor, Daniël Kivits, deed een beroep op de koning om een jaarlijkse som van 300 gulden. Tevoren - zo schreef hij in 1819 - kreeg hij dit steeds uit de goederen van de Duitse Orde, maar dat duurde maar tot de 1e januari 1815.

De kerk werd hersteld en kon in 1823 weer door de katholieken in gebruik worden genomen na precies 175 jaren. De parochie groeide.

ln 1867 werd Zesgehuchten, dat kerkelijk steeds tot Geldrop had behoord, ofschoon er in het gehucht Riel een eigen kapelletje stond, een zelfstandige parochie. Er werd toen door de eerste pastoor Leo de Beer een kleine kerk en een pastorie gebouwd. Er was kennelijk al eerder sprake van een scheiding, zoals blijkt uit een notitie van pastoor Van Erp uit 1855: "Alle effecten, in deze doos behooren aan de R.K. Kerk van Geldrop, niets aan de Zes Gehuchten als zij soms van Geldrop scheiden". Maar ondanks de afscheiding van Zesgehuchten was de kerk van Geldrop te klein geworden. In 1887 bestonden er plannen om een nieuwe kerk aan de oude toren te bouwen. Er werd een noodkerk gezet, maar toen men de oude kerk aan het slopen was bleek, dat er zo'n scheuren in de toren zaten, dat ook die moest worden afgebroken. Het kerkbestuur van de H. Brigida was voornemens de nieuwe kerk te bouwen op de alge- mene begraafplaats. Aan de gemeente werd gevraagd voor zover dat voor het opbouwen nodig was, "de overblijfselen van enige lijken te ontgraven. Het vergroten en verbouwen van die kerk was, volgens de gemeente, dringend geëischt voor het algemeen belang en de volksgezondheid, als zijnde de kerk veel te klein".

VIERDE RAMP.

In 1887 werden 's morgens op 30 oktober de klokken geluid. Maar het uurwerk viel plotseling stil. De traptoren bezweek en toen stortte de oude toren gedeeltelijk in.

De gemeente Geldrop liet de rest van de toren slopen. De minister van Binnenlandse Zaken was daarover zeer "misnoegd”. Zowel door het rijk als door de commissaris van de Koningin werd hierover nogal opgespeeld. De burgemeester van Geldrop antwoordde echter, dat het kerkbestuur de rest van de toren had afgebroken; dat die toren, die overigens allang geen monument meer was maar een ruine was geworden, ook eigendom was van de katholieke kerk. De minister wilde een foto van de toren, maar die was er niet.

De genie kwam het puin opruimen.

In Geldrop werd toen een nieuw plan gemaakt. Men nam hiervoor architect Ch. Weber uit Roermond in de arm. Voor de nieuwe toren kreeg men een subsidie van fl. 12.000,- op voorwaarde, dat de twee klokken en het uurwerk onderhouden zouden worden en dat de burgemeester op verjaardagen, bij nationale feesten en bij rampen over de toren zou kunnen beschikken. Hij werd dan ook mede-sleutelbewaarder. Op 9 mei 1889 werd de eerste steen gelegd voor de nieuwe kerk, die in augustus 1891 als nieuwe St.Brigida-kerk kon worden ingewijd.

Het werd een driebeukige kruisbasiliek met een klaverblad- vormige oostpartij en een achthoekige kruising met een massale koepel en voorzien van twee torens aan de westkant, dit alles in neo-romanogotiek. Zo kreeg Geldrop dan, met vallen en opstaan, na enkele grote kerkrampen zijn huidig monument.

Bronnen:

(1) Beschrijvinge van de Meiery van ‘s.Hertogenbosch, Oudenhoven, Jacob van; 1670.

(2) Geschied- en Aardr.Beschrijvinge; Hanewinckel, S.; 1803.

(3) Geschiedenis van het Bisdom ‘s.Hertogenbosch; Coppens; 1843.

(4) Geschiedenis van het Bisdom ‘s.Hertogenbosch; Schutjes, L.; 1872.

(5) Oorkonden; Krom en Sassen; 1884.

(6) Commanderije van de Duitsche Orde; Hezemans, L.; 1887

(7) Register op Leenakten-boeken Gelre en Zutphen; 1905.

(8) Registers Ned.Herv.Kerk (Nuenen Geldrop, 1649-1884, aantekeningen.

(9) Inventaris Oud-archief Geldrop 1884.

(10) Procedures van de Heer van Geldrop; Amand van Horne, Van Horne en Geldrop; Taxandria 1914, 1928.

(11) Kronyk van Heeze; Moorsel, H. van.

(12) Bisschop Ophovius ; Vijver, J. van de; Geldropse Courant; 25-O9-1946.  

 

Ga terug