onze noordbrabantse schuttersgilden

Heemkronijk jaar:1963, jaargang:2, nummer:7,  blz.110 -115

ONZE NOORD BRABANTSE SCHUTTERSGILDEN

door: C.J.A.van Helvoort

De oorsprong van onze gilden heeft vrij zeker gelegen op godsdienstig terrein. Een bekend schrijver over de gilden, Jan ter Gouw, ziet dit godsdienstig karakter al bij de heidense Germanen. Hun gilde was een verbond van vrije mannen tot onderlinge hulp en trouw gezamenlijke offeranden en gemeenschappelijke offermaaltijden.
Ieder gilde koos zich een God aan wie aan wie het offerde, wiens altaar men onderhield en waar men op gezette tijden zijn offermaal bereidde.
Van de overgang van het heidendom naar het christendom weten we weinig, maar we weten wel dat de fanatieke godsdienstgebruiken met processies en offermaaltijden bij de heidenen zo diep geworteld waren, dat onze missionarissen er niet in slaagden deze uit te roeien.
Bij de omhelzing van het christendom moesten deze gebruiken gekerstend worden, maar zij bleven in hun uitbundigheid toch gehandhaafd.
Als onze geschreven geschiedenis begint treffen we overal godsdienstige verenigingen aan met onderling verschillende tendens, die we tot verschillende soorten van gilden zien uitgroeien. We krijgen in de steden de ambachtsgilden, die daar allen omvatten, die eenzelfde ambacht uitoefenen. Hun doel is het weerbaar maken van de arbeidersstand en de monopolisering van het bedrijf. Zij zijn een macht geworden in de stedelijke regeringen en zijn dit gebleven tot de Franse revolutie van 1794 ze ten val heeft gebracht. Bij de opkomst der steden zijn ook de schuttersgilden ontstaan. Toen deze steden nog niet over militaire huurtroepen konden beschikken om voor de stadsveiligheid te zorgen, een schutse te zijn voor stad en heer, kwamen zij op en de leden zorgden zelf geheel of gedeeltelijk voor hun bewapening. In het veelkleurige en woelige leven der middeleeuwen ontaarden deze gilden in hun streven door pracht en praal in het spoor der edelen te treden en bij feestvertoon in kleding en opschik de riddergenootschappen te overtreffen. De schilderstukken van Rembrandt en Frans Hals laten ons dit nu nog zien. Deze gilden, en er zijn nog wel meerdere soorten, hebben niets te maken met de schuttersgilden of zoals we ze dikwijls noemen de schuttsen uit onze gemeente en omgeving. Deze schutten kwamen vóór de hervorming in geheel ons land voor. Omdat zij een vrijwel geheel godsdienstig karakter hadden zijn de, waar het calvinisme de overhand kreeg, ten gronde gegaan, maar bleven in het katholieke zuiden behouden. We zullen aan deze schutten of gilden alleen aandacht gaan schenken, eerst in een algemeen overzicht en in volgend artikel meer het bijzonder eigen broederschappen nader bekijken
De naam schuttersgilde is voor onze Noord-Brabantse verenigingen bijzonder slecht gekozen. Schut, of zoals ze in de Langstraat zeggen “Schuts”, is blijkbaar niets anders dan een afkorting van schuttersgilde. Bij schuttersgilde is men al spoedig geneigd aan “schieten” te denken, vooral omdat het prijs- en koningschieten in onze dagen dikwijls het hoofddoel is. Maar zelfs bij de eigenlijke schuttersgilden als boven genoemd, waarbij het voeren der wapens “ hoofddoel was, moeten we de afleiding van het woord niet zoeken bij schieten, maar bij “schutten”, beschermen. Voor het woord "gilde” zonder meer ware voor onze Brabantse verenigingen nog iets te zeggen, als men onder gilde verstaat het Angel Saksische "geldan”, dat betalen betekent. Combineert men deze uitleg met het begrip van het woord in het Gotische, tributum voluntarium, vrijwillige bijdragen, dan kan men met wat goede wil gemakkelijk belanden bij de vrijwillige bijdragen voor de periodiek aangerichte feestmaaltijden, waaraan men vroeger zo gehecht was en die men nu nog niet versmaad.
We kunnen onze gilden hier als een zuiver godsdienstige instelling bezien, althans vanuit de oorsprong. Vanaf de eerste tijd dat zij bekend zijn hebben ze statuten gehad die door de heer of door de magistraat werden gegeven of goedgekeurd. We kunnen de stelling ook omkeren en zeggen vanaf de tijd dat de statuten werden goedgekeurd, zijn onze gilden in de geschiedenis bekend. Hun eerste naam was echter niet "gilde”, maar "kalanderbroederschap”,
Deze naam is blijkbaar ontleend aan “kalandae”, de eerste dag, omdat de leden oudtijds op de eerste dag van iedere maand vergaderden om te overleggen zekere goede werken te doen en de onderlinge belangen van de broederschap te bespreken. Het bijeenbrengen van penningen voor uitvaarten, missen, uitdeling aan armen, het doen van gebeden en andere godvruchtige werken ten voordele der levende en doden was hoofddoel; het houden van vergaderingen met daaraan verbonden maaltijden, was alleen middel tot instandhouding. En deze maaltijden waren niet mis. Het reglement van het kalanderbroederschap van Woerden van 1388, waarvan in het gemeentearchief nog een afschrift is bewaard gebleven, geeft uitvoering aan, wat de procuratoer zijn gasten moest voorzetten. Op Maandag eerst rijstebrij met suiker, gezouten hamel en rundvlees, hutspot met uien en gebraden hoenders en voor ieder lid een pint wijn.

De volgende dag wordt begonnen met gekruid warmoes, dan ham, schouder- en rundvlees en wederom een pint wijn voor elk. De oprichting van de kalanderbroederschappen zien we in plaatsen over het gehele land verspreid in de 14e eeuw als Kampen in 1311; ‘s Hertogenbosch in 1317; Groningen in 1318; Utrecht in 1328; Oldenzaal in 1334.

De kalanderbroederschappen zijn door de hervorming weggevaagd, maar onze schuttersgilden zijn er van overgebleven.
Een overvloedige schat aan gegevens kunnen we putten uit het in 1933 verschenen boek van J.A.Jolles over de schuttersgilden en de schutterijen in Noord-Brabant. Het is alleen maar ’ jammer, dat zijn onderzoek aan de oppervlakte is gebleven doordat het is beperkt tot wat ten tijde van het onderzoek bij een gildebestuurder aanwezig was. Pastoor Frenken kan ons over de Helmondse gilden met zijn gegevens uit het stadsarchief beter inlichten. In zijn werkje “de schuttersgilden van Helmond” van 1922 maken we kennis met het gilde van onze Lieve Vrouw van Zeven Weeën, dat ons een indruk kan geven een der oudste gilden uit deze omgeving te zijn. In 1786 vierde het zijn 600jarig bestaan. Toen zijn twee schildjes voor dekenstokken gemaakt met ce chronologische vermelding 1186 - 1786. Ofschoon de schrijver geen andere bewijzen dan deze schildjes kan vinden, zal hij de oprichting van het gilden stellen op 1186, totdat het tegendeel zal zijn gebleken. Zou men niet met evenveel of even weinig recht kunnen beweren dat het feestvierend gilde het jaar van oprichting maar heeft geschat en dit dan volhouden, tot de stukken zijn teruggevonden waaruit het gilde zijn gegevens zou hebben geput.
Het jaar van oprichting is voor de meeste van onze gildes een puzzel. Dat ze in de twaalfde eeuw al voorkwamen is wel mogelijk, maar voor zover ik heb kunnen nagaan geeft geen enkel archief hiervan het bewijs. Het oudste archiefstuk van Helmond is in dezen van 1400 van het Onze Lieve Vrouwen broederschap en van dat van Onze Lieve Vrouw van Zeven Weeën is eerst van 1533. De eerste door het stadsbestuur goedgekeurde statuten dagtekenen van 1618. Uit de gildestukken, zoals Jolles ze weergeeft; komt men tot het oudste gilde in Aarle-Rixtel van rond 1300; dan volgt Wintelre in 1320, Liessel in 1331, waarna men spoedig beland in de volgende eeuw. Als schrifturen ontbreken of niet voldoende betrouwbaar worden geacht, dan hebben we nog de koningsschilden, die vrijwel altijd het jaartal weergeven, waarin de koning het zilver heeft verrijkt, in vakterm gesproken. Deze schilden, die het mooiste bezit van onze gilden vormen, geven dikwijls wel aan dat het gilde oud is, maar het erop aangegeven jaartal, blijft in de regel toch ver beneden het jaar dat de oprichting is vastgesteld of wordt verondersteld. Bovendien heeft men hier met vervalsingen rekening te houden, omdat onderlinge naijver der gildebroeders deze er toe hebben gebracht een schild een eeuw ouder te maken. Het oudste schild dat we vonden is dat van Helvoirt van 1561. Vervolgens zijn er Hilvarenbeek van 1571, 1595 en 1599; Zon van 1597; Oostelbeers van 1600; 0erle 1602; Waalre 1605; Reusel 1606; Aarle 1607; Gemert 1608; Nuenen 1610 en dan volgen ze bij bosjes.
In de heerlijkheden is de heer meestal de samensteller van de gildenkaart, die de oprichting goedkeurt en de statuten bevat. In de vrijheden, waar geen heer is, wordt de kaart door de oprichters zelf gemaakt naar het voorbeeld van een naburig gild of men laat een kaart kant en klaar uit Leuven komen en het dorpsbestuur keurt goed.
De statuten vermelden de toelating van leden de samenstelling van het bestuur en vervolgens velerlei bepalingen die met kerkelijke plechtigheden in verband staan. Alle bepalingen zijn druk met boetenvoorschriften doorspekt, welke boeten oorspronkelijk in ponden was voor kerkkaarsen bestonden maar later vooral in hele of halve vaten bier. Bepa1ingen voor vogelschieten komen meestal niet voor of zijn later opgenomen, zoals in Helmond in 1618. Als men hieromtrent voorschriften aantref dan kan het wel zijn dat is vastgesteld dat de vogel op een molenwiek zal geplaatst worden. Hoogst zelden geven de statuten aan dat de gildebroeders een neventaak zullen vervullen als het optreden van veldwachter zoals in Diessen en Aarle-Rixtel. Het tegendeel komt voor in Beugen en Linden waar de broeders is verboden zich met het politieke leven te bemoeien.
De toelating der leden is meestal onbeperkt. Slechts zelden, zoals in Vlijmen bij de Onze Lieve Vrouwe schuts, is het aantal leden binnen de kring van enkele families beperkt omdat men op deftigheid is gesteld. Dikwijls zijn er in een dorp twee of meer gilden, waarbij het inleggeld de mate van welstand bepaald. Stemmen over toelating geschiedt met witte en bruine bonen en wordt men in- of uitgeboond.
Het bestuur wordt in de regel gevormd door twee dekens, soms nog met een hoofdman daarboven, die allen periodiek aftreden en meestal niet direct herkiesbaar zijn. De koning maakt geen deel van het bestuur uit maar staat het bij. De drager van het vaandel stond vroeger in hoog aanzien vooral als hij standaardrijder was en in harnas te paard de stoet opende. De tamboer daarentegen was veel minder in tel. Ook zonder dat we van een bepaald militair karakter bij het gild konden spreken heeft men dikwijls nog een kapitein en een luitenant onder de leden en de leden van het bestuur rekent men tot de officieren van het schut.

Ga terug