De bewoners van het kasteel Heeze van 1796 tot 1901 (6)

Heemkronijk jaar:2003, jaargang:42, nummer:4, pag:63 -72

DE BEWONERS VAN KASTEEL HEEZE VAN 1796 TOT 1901

door: Klaasje Douma

 

Huis, tuin en interieur in de negentiende eeuw

Hierna volgt het zesde artikel over de scriptie van Klaasje Douma (‘De bewoners van Kasteel Heeze van 1796 tot 1901’) dat ingaat op drie aspecten van de materiële cultuur. In het vierde artikel over het ‘dagelijks’ leven van de adel in de negentiende eeuw is al een ander onderdeel, namelijk kleding, ter sprake gekomen. In de volgende,

afsluitende, aflevering, zal nogmaals aandacht besteed worden aan de materiële cultuur als de portretkunst in de negentiende eeuw onder de loep wordt genomen.

Om al deze verschillende aspecten in een breder kader te plaatsen begint deze aflevering met een bespreking van de functies en betekenis van materiële cultuur.

Daarna passeren het huis, de tuin en het interieur de revue. Van alle drie de onderwerpen wordt de situatie op kasteel Heeze steeds vergeleken met algemeen negentiende-eeuwse ontwikkelingen. Speciale aandacht verdient de beschrijving van de Rode Kamer aan het einde van dit artikel. Deze kamer, volledig ingericht in laat-negentiende-eeuwse stijl, is op kasteel Heeze nu nog te bezichtigen.

 

Twee vrouwen:

Johanna Catharina van Tuyll van Serooskerken-van Westreenen (1776 - 1862)

Ursule Adèle Aurore van Tuyll van Serooskerken (1805 - 1901)  

 

Functies en betekenis van materiële cultuur

Materiële cultuur heeft zowel een gebruiks- als een status- of signaalfunctie. Per individu of sociale groep kan de onderlinge verhouding van deze functies verschillend zijn. Beide moeten echter bij het onderzoek naar materiële cultuur bestudeerd worden teneinde te kunnen achterhalen welke signalen door de gebruiker(s) worden afgegeven. Op deze manier achterhalen we de betekenis van consumptiegoederen. (1)

Consumptie

Consumptie is volgens Bourdieu onderdeel van de strategieën die individuen en groepen hanteren om verbondenheid en ‘hehoren tot’ te demonstreren of om zich juist te onderscheiden van anderen. Mensen maken door consumptie duidelijk wie ze zijn of willen zijn, tot welke groep ze willen behoren en communiceren dus door middel van consumptie. Via consumptie creëren we echter ook onze materiële omgeving die ons op haar beurt weer beinvloedt. Tussen een individu en haar of zijn materiële omgeving, de door haar of hem gemaakte of gebruikte materiële cultuur bestaat een wisselwerking. Aan consumptie herkent men het individu en daardoor wordt iemand tot een bepaalde persoonlijkheid. (2)

De status- en signaalfunctie

De status- en signaalfunctie van materiële cultuur krijgt bijzondere nadruk bij die aspecten die onderdeel uitmaken van wat Erwin Goffman het faҫadegebied noemt, de buitenkant, het toneel waarop mensen hun levensvoorstelling opvoeren. We kunnen dan denken aan aspecten als huis, tuin, interieur en kleding. (3)

Een voorbeeld van het verband tussen de statusfunctie van materiële cultuur en het lidmaatschap van een sociale groep komt uit het adel- en regentenonderzoek. Daarin is gebleken dat er een duidelijk verband bestaat tussen het bezit van bepaalde materiële statussymbolen, zoals een duur woonhuis of een buitenplaats, en het behoren tot een plaatselijke of regionale elite. (4)  

Familiegevoel

Op de tweede plaats kan materiële cultuur verbonden zijn met familiegevoel. Voorwerpen en portretten van voorouders kunnen deel uitmaken van de familiegeschiedenis en zo bijdragen aan of een onderdeel vormen van de familie-identiteit. Bezit en (familie)naam zijn vaak met elkaar verbonden. Het bezit kan meer bepalend zijn voor de geschiedenis van een familie dan het optreden van individuele leden. Bezit is wat blijft en kan daarom de kern vormen van het familiebestaan en er zin aan geven. (5)

Het huis van de elite in de negentiende eeuw

De behuizing was één van de kenmerkende aspecten van de levensstijl van de elite. Afmeting en architectuur van woonhuis en tuin werden door de buitenwereld gezien als een teken van maatschappelijke status en welstand. Voor de bewoners was hun huis dikwijls meer dan alleen een statussymbool. Het vormde een onderdeel van de familiegeschiedenis en was een ankerplaats voor familiebesef en identiteit.(6)

Afbraak en nieuwbouw

In de negentiende eeuw vond er zowel afbraak als nieuwbouw of renovatie van adellijke behuizingen plaats. Oorzaken van afbraak waren onder meer het uitsterven van adellijke geslachten en het vertrek van adellijke families van het platteland. Een jongere generatie stelde andere eisen aan haar behuizing en voelde zich minder vanuit de familietraditie verbonden met het familiebezit.(7)

Nieuw gebouwde landhuizen waren dan ook comfortabeler. Ze werden overwegend in neo-classicistische stijl opgetrokken. Veel voorkomende kenmerken waren de bepleistering en een zuilenportiek plus bordes met daarboven een fronton met empireramen. Een voorbeeld van een verbouwing in empirestijl uit het begin van de eeuw is het Burmaniahuis.(8)

De indeling

Een negentiende-eeuws adellijk woonhuis bevatte op de bel-étage representatieve ruimten zoals de vestibule, de hal en de salon. De salon was het belangrijkste vertrek van het huis. Deze vertrekken die tot het faҫadegebied behoorden, waren vaak luxueus ingericht en gedecoreerd.(9)

Daarnaast kwamen er vertrekken met een speciale functie zoals de woon- en eetkamer, de heren- of pachtkamer, het boudoir, de bibliotheek, de muziekkamer en de rook- of biljartkamer, waarbij bijvoorbeeld de eetkamer steeds belangrijker werd.

In het leven van de adel was de jacht een belangrijk statusverhogend element en in veel huizen waren verwijzingen naar de jacht te vinden, bijvoorbeeld in de vorm van een aparte jachtkamer die dan vaak ook in gebruik was als de heren- of pachtkamer.

Een muziekkamer was lang niet overal aanwezig zodat men vaak in de salon gemusiceerd zal hebben.(10)

De bel-étage was meestal op de begane grond gesitueerd en veel buitens hadden grote glazen tuindeuren waardoor men direct toegang had tot de tuin of het park. Op de verdieping boven de bel-étage bevonden zich de slaapkamers voor de echtelieden en de kinderen en soms ook kamers voor een gouvernante of huisleraar en logeergasten. Het sanitair was nog beperkt en badkamers kende men vaak niet. Men waste zich in grote zinken tobben die in de antichambres naast de slaapkamers stonden of men gebruikte water uit lampetkannen.(11)

In het souterrain waren personeels-, keuken-, was- en opslagruimtes. Op de zolder bevonden zich de slaapkamers van het personeel en kindervertrekken. De ruimten van het personeel en de overige vertrekken waren zodanig gesitueerd dat meesters en bedienden elkaar zo weinig mogelijk tegen hoefden te komen in het huis.(12)

Het huis van de familie Van Tuyll van Serooskerken

Op een luchtfoto is de niet alledaagse indeling van het kasteelcomplex, omgeven door een gracht en met twee binnenplaatsen, goed te zien. De bebouwing rondom het achterste binnenplein bestaat uit het oude slot Eymerick, waarvan de geschiedenis teruggaat tot in de dertiende eeuw.(13)

Pieter Post

Het tegenwoordige kasteel Heeze bestaat uit de bebouwing rond het voorste binnenplein. Het gebouw uit de zeventiende eeuw is een ontwerp van Pieter Post uit 1662 gemaakt in opdracht van de toenmalige eigenaar Albert Snouckaert van Schaumburg.

Het ontwerp was aanzienlijk grootser van opzet dan de uiteindelijke realisering die slechts bestond uit een met één verdieping verhoogde, vergrote versie van de toegangsvleugel. Zo ontstond een strak en regelmatig gebouw, een voorbeeld van de strenge classicistische architectuur uit die tijd.(14)

Een volgende eigenaar, Franҫois Adam baron d’Holbach die het kasteel in 1732 kocht, liet een aantal veranderingen aanbrengen zoals de afsluiting van het binnenplein door de aanbouw van een vleugel aan de oostelijke zijde. De belangrijkste wijzigingen betroffen echter de verfraaiingen aan het interieur. In de grote salon liet Holbach een viertal belangwekkende wandtapijten aanbrengen, evenals waarschijnlijk de serie in de kleine salon.(15) Met deze verfraaiing van de belangrijkste vertrekken gaf hij een belangrijk signaal af betreffende zijn status en die van zijn bezit.

Stucwerk omstreeks 1800

De veranderingen die Jan Diederik en Johanna Catharina doorvoerden, werden voor een belangrijk deel uitgevoerd in stuc. Daarom gaan we kort in op de stijlen en decoratievormen van omstreeks 1800. Het stucwerk werd vaak ontworpen door een architect of stukadoor die op onderdelen ook kon afwijken van het ontwerp van de architect.(16)

In de ontwerpen vond vanaf 1770 een overgang plaats naar de Lodewijk XVI-stijl met een meer rechtlijnige en zuiver ronde of ovale ornamentiek. Aan het einde van de eeuw werd een verdere versobering en verstrakking doorgevoerd. Deze gemengde Lodewijk XVI- en Empire-stijl kennen we in Nederland onder de naam neo-classicisme, gekenmerkt door een summiere ornamentiek en het gebruik van rozetmotieven. Via het opnieuw bestuderen van de klassieke bouwkunst en decoraties wilde men komen tot een zuivering van overdadig ornament.(17)

Stucwerk beleefde het hoogtepunt in de achttiende eeuw toen plafonds en wanden werden versierd met allerlei attributen, allegorische voorstellingen of andere verfraaiingen waarin elementen werden verwerkt die verwezen naar de jaargetijden, de kunsten en het buitenleven. Zo kon men de versiering een diepere betekenis meegeven en bijvoorbeeld verwijzen naar de functie of het gebruik van het vertrek. Veel voorkomende motieven waren muziektrofeeën en emblemen van het land- en tuinleven. (18)

Jan Diederik en Johanna Catharina

Jan Diederik en Johanna Catharina begonnen spoedig na hun huwelijk, in 1797 met het aanpassen en moderniseren van het kasteel. Johanna Catharina bezat een zeker artistiek talent. Zij had voeling met de voor die tijd moderne neo-classicistische stijl, zoals blijkt uit de doorgevoerde moderniseringen. Voor het ontwerpen hiervan namen zij en haar man een Luikse architect in de arm: Nicolaas Renier. Ook voor het stucwerk werd een Luikenaar aangetrokken: Lambert Yerna of Jerna. Luik bezat in die tijd een zekere reputatie op het gehied van architectuur en interieurkunst.(19) 

De muziekkamer

De ontwerpen van Renier hadden voornamehjk betrekking op twee verbouwingen. De eerste was de verandering van de Grote Kamer, boven de poort, in een ovale muziekkamer met vier nissen. Yerna decoreerde deze kamer in de stijl van het Directoire. Hij bracht een pilasterverdeling aan met corinthische kapitelen en voor de koepel vervaardigde hij een allegorie op de muziek terwijl andere decoraties, zoals kozende duiven, verwijzen naar de liefde. (20)

De badkamer

Het tweede ontwerp van Renier betrof de badkamer onder de muzieksalon in een klein dienstvertrek in de linkervleugel. De kamer bevat een geheel in de vloer verzonken sleutelgatvormig bad, dat evenals de vloer in zwarte en grijze Namense steen is uitgevoerd. Zowel vanwege het tijdstip, badkamers kende men immers nog maar weinig, en de uitvoering is dit een voor Nederland tamelijk uniek ontwerp. Yerna decoreerde de badkamer in dezelfde stijl als de muzieksalon. De pilasters kregen ionische kapitelen, in overeenstemming met het minder openbare karakter van deze ruimte. De decoraties, zoals twee dolfijnen en vissen, verwijzen naar het water, het landleven en de tuin. Aan het plafond beschijnt een stralende zon dit alles. (21)  Renier ontving voor zijn ontwerpen in 1797 onder meer een bedrag van f 770,00. (22) Ook Yerna mocht in 1797 verschillende bedragen ontvangen voor zijn werkzaamheden. (23) In de daarop volgende jaren werd hij nog verschillende keren uitbetaald, voor het laatst in 1817. (24) Deze betalingen zal hij waarschijnlijk gekregen hebben voor op verschillende schoorstenen uitgevoerd stucwerk.

Ander stucwerk

Een voorbeeld daarvan vinden we in wat tegenwoordig de Rode Kamer heet. Dit was vroeger de jacht- of herenkamer. Op de schoorsteen zijn hier verschillende symbolen en attributen van de jacht aangebracht. Een ander voorbeeld is de schoorsteen van een in het begin van de negentiende eeuw in Empire-stijl ingerichte slaapkamer, waarop zich een versiering bevindt van ingelegde natuursteen met een meander-motief. Ook dit werk is mogelijk door Yerna vervaardigd. (25)   

Betekenis

Zowel de bouw en inrichring van een muziekkamer als van een badkamer was omstreeks 1800, ook voor de elite, niet gebruikelijk. Het gebruik van stucwerk was al wel over het hoogtepunt heen maar zeker niet ongebruikelijk en de stijl en decoraries sloten aan bij de nieuwste ontwerpen uit die tijd. Beide vertrekken zullen bedoeld zijn geweest om te gebruiken. De muziekkamer kunnen we rekenen tot het faҫadegebied en was dus ook bedoeld als statussymhool maar het bezit van een badkamer zal ook mede die functie gehad hebben. Na de verbouwingen rond 1800, werden er geen belangrijke veranderingen meer doorgevoerd. In de kasboeken uit de negentiende eeuw vinden we wel regelmarig uitgaven ten behoeve van onderhoud en schilderwerk. (26) Pas na de komst van Samuel John van Tuyll van Serooskerken vonden weer meer grootscheepse renovaties plaats.

Tuinaanleg in de negentiende eeuw

In de tweede helft van de achttiende eeuw werd in Engeland bij het ontwerpen van tuinen een nieuwe stijl ontwikkeld, de zogenaamde landschapsstijl. Men streefde hierhij naar een zodanige vormgeving dat een natuurlijke en spontane indruk werd gewekt. De vorm van vijvers, de groepering van bomen, struiken en bloemen en het verloop van de paden moesten bijdragen aan deze indruk. Tuinen die op deze manier worden ontworpen, zijn in beweging en wekken, zowel door het terrein als de beplanting, de indruk van een golvende omgeving.(27) Deze nieuwe mode drong in Nederland maar langzaam door. De eerste fase van de nieuwe stijl werd gekenmerkt door grasvelden, slingerpaden, vijvers in grillige vormen en waterpartijen. Bomen, soms geïmporteerde vreemde soorten, werden voor de coulissewerking in groepen geplant. De kronkelende lanen, met vaak nog de gebruikelijke laanbeplanting uit de vorige periode, waren nog te breed om de intimiteit van een slingerend bospad te krijgen. Die ontstonden in een volgende fase toen men ook met bloemperken ging werken. (28)

Tuinen in landschapsstijl

De eerste tuinen in de nieuwe stijl kwamen tot stand in het westen van Nederland. Eén daarvan was die van Het Huys ten Donck waarmee men in 1763 begon. Een andere vroege aanleg werd vóór 1772 gerealiseerd in een uitbreiding van de tuin van Beeckestijn. Daar was men in een verafgelegen deel van de tuin voorzichtig begonnen met het aanleggen van een zogenaamd ‘Engels werk’ of ‘slingerbosje’ waarin kronkelpaadjes over en langs heuveltjes voerden die beplant waren met bijzondere bomen. (29) Voorbeelden uit het oosten van het land zijn de parken Biljoen en Beekhuizen bij Velp die al vanaf 1785 veel bezoekers trokken. (30) In Friesland ontstond de eerste tuin in landschapsstijl bij de Friesmastate te Idaard, waar de oude tuin in 1779 werd vergraven. Een voorbeeld uit de negentiende eeuw vinden we bij Oranjewoud waar in 1813 sprake was van Engelse tuinaanleg. In de jaren twintig ontwierp Roodbaard voor de Friese elite een aantal tuinen met slingerpaden, boonvormige perken en vijvers met golvende contouren. (31)

Tuinen met geometrische structuren

Tegen het eind van de negentiende eeuw voelde men weer behoefte aan besloten tuinen met geometrische structuren, vooral dicht bij huis. Tuinen moesten vanuit het huis zichtbaar zijn én verborgen liggen tussen hagen. Er werd veel met buxus- en taxushagen gewerkt, waarbij men zich liet inspireren door oude stijlen, zodat ook in de tuinkunst de neostijlen ontstonden. Door het gebruik van verschillende stijlen creëerde men zogenaamde eclectische tuinen. Vooral de Barok was een inspiratiebron met als gevolg nieuw aangelegde tuinen in de neobarok. Hugo Poortman was de ontwerper van een aantal van de belangrijkste tuinen in deze stijl. In zijn werk zien we een combinatie van het rechtlijnige en de landschappelijke aanleg. Hij werkte vooral op Weldam, Middachten en Amerongen maar adviseerde daarnaast ook op andere buitenplaatsen. (32)  

Tuinaanleg op kasteel Heeze

Toen Pieter Post het ontwerp maakte voor het nieuwe kasteel, ontwierp hij ook de bijbehorende tuinen. Dit ontwerp werd grotendeels uitgevoerd en omvatte tuinen met een geometrische opzet. Er was een aantal vierkante en rechthoekige vakken voorzien binnen een grote rechthoek, met op de hoeken vier boomgaarden. (33)

Tuinaanleg omstreeks 1798

In dezelfde tijd dat Jan Diederik en Johanna Catharina het kasteel lieten moderniseren, werd er opnieuw aan de tuin gewerkt. In 1798 bestelde men een groot aantal bomen bij boomkweker J.B. van Wintershoven uit Utrecht. Het resultaat van de werkzaamheden vinden we terug op een opmeting van de tuinen uit circa 1798 door de Utrechtse landmeter G. Praalder. Behalve de door Post ontworpen tuinen en een grote aanleg in een geometrisch patroon uit de tweede helft van de zeventiende eeuw, bevat de kaart twee onderdelen die moeten stammen uit de tijd van de opmeting. Het gaat hier wellicht om de vroegste voorbeelden van de landschapsstijl in Noord-Brabant. Het eerste, De Engelse Tuin, bestaat uit een aanleg van slingerpaden in vroege landschapsstijl binnen de driehoek gevormd door de loop van de beide Aa’s en de Boschlaan. Het tweede, De Doolhof, is een kleine gevarieerde aanleg rond een grillig gevormd weiland ten oosten van de buitengracht. In het huidige Iandschap zijn diverse elementen nog steeds te herkennen. (34) Zoals we bij de moderniseringen van het huis zagen, doet de familie ook op het gebied van tuinaanleg mee aan de nieuwste mode.

Hugo Poortman

Samuel John van Tuyll van Serooskerken liet vanaf 1902 een aantal veranderingen aanbrengen. De belangrijkste daarvan waren aanpassingen aan de oprijlaan en de aanleg van het Ursulapark. Hij riep de hulp in van Hugo Poortman die van 1904 tot 1923 over diverse zaken adviseerde. In 1917 werden op zijn aanraden de bomen langs de oprijlaan gekapt om zo een beter uitzicht op het huis te krijgen. Aan het begin van de oprijlaan kwam een door Poortman ontworpen hek met lantaarns en dicht hij het huis aan elke kant rhododendronpartijen. (35) 

Betekenis

Gedurende een groot deel van de negentiende eeuw vonden er geen grote veranderingen meer plaats in zowel het huis als de tuin. De familie was wellicht tevreden met de gebruiksmogelijkheden die huis en tuin hen boden of zij had geen behoefte meer aan het uitdragen van status via aanpassingen van de woonomgeving of zij was daar financieel niet meer toe in staat. Toen de omstandigheden met de komst van Samuel John veranderden, werden voor de aanpassingen weer vooraanstaande ontwerpers aangetrokken zoals tuinarchitect Poortman.

Het interieur in de negentiende eeuw

Zoals we hiervoor gezien hebben waren behuizing en tuin kenmerkende aspecten van de levensstijl van de elite. Een ander belangrijk aspect was de inrichting van het woonhuis. Deze omvatte de wijze waarop men de wanden van vertrekken bekleedde en het meubilair dat men daarin plaatste. Van beide onderdelen volgt een kort overzicht van enkele algemene ontwikkelingen Waarna de inrichting van de vertrekken in kasteel Heeze hiermee wordt vergeleken.   

Wandbespanning in de negentiende eeuw

Een belangrijk onderdeel van het interieur was de bekleding van de wanden. In adellijke huizen komen we wandtapijten tegen maar men werkte bijvoorbeeld ook met behang van neo-goudleer. Daarnaast kende men kamervullende zijden wandbespanningen, meestal éénkleurig, soms met een motief. Veel kamers dragen daarom nog steeds namen als Blauwe Kamer, Rode Kamer of Gele Kamer. Vanaf het midden van de achttiende eeuw komen we het dan nog zeer kostbare papierbehang tegen. (36)

Behangselpapier

In die eeuw betrof dit nog voornamelijk beschilderd behang. Omstreeks 1800 zien we de eerste toepassingen van behangselpapier dat tot aan het einde van de Franse tijd nog bleef voorbehouden aan de maatschappelijke bovenlaag. Daarna werd het goedkoper en meer algemeen en in de loop van de eeuw overvleugelde het alle andere vormen van wandbekleding. (37)

In de begintijd was het behangselpapier licht van kleur en waren de gangbare combinaties goudgeel met wit, blauw met wit en bronsgroen met wit.

Ornamenten en motieven ontleende men aan de klassieken en aan de empirestijl. Boven de lambrisering en aan het plafond werkte men het behang af met een brede band. In de loop van de eeuw werden de kleuren donkerder en in allerlei comhinaties toegepast en ontstaan ‘stijlbehangsels’. Aan het eind van de eeuw zien we een voorkeur voor imitatie-gobelin. Op de hele wand, behalve op de plint is dan behang aangebracht. (38)

Wandbespanning op kasteel Heeze

In kasteel Heeze waren in de grote salon en de huidige kleine salon wandtapijten aangebracht door baron d’Holbach. Volgens een inventaris uit 1767 hingen deze ook in de grote kamer boven de poort die Jan Diederik en Johanna Catharina tot muzieksalon lieten ombouwen. (39)

Tijdens de moderniseringen kregen ook een aantal slaapkamers een nieuwe wandbespanning in neo-classicistische stijl. Men gebruikte hiervoor het toen nog kostbare en exclusieve behangselpapier dat blijkens een uitbetaling in 1797 arriveerde. (40)

In de Blauwe Kamer kwam behang met een randversiering met Etruskische motieven. De Minerva Kamer kreeg haar naam van een afbeelding van deze godin op het behang van de schoorsteen. De gang van de muzieksalon naar de badkamer werd voorzien van geel gemarmerd behang en een lambrisering met zich steeds herhalende klassieke voorstellingen. (41)

In kasteel Heeze komen ook wandbespanningen in neo-goudleer en in één kleur voor, het laatste bijvoorbeeld in de Rode Kamer. De wandbespanning van deze kamer is overigens niet van stof maar van papier en past qua stijl in het laatste kwart van de negentiende eeuw. Het is echter niet zeker dat deze wandbespanningen van voor 1900 zijn. Toen Samuel John in Heeze kwam wonen liet hij het interieur van het kasteel grondig renoveren en restaureren. Blijkens restauratieoverzichten en rekeningen uit die tijd kregen ook een groot aantal vertrekken opnieuw een wandbespanning. (42)

Meubilair in de negentiende eeuw

In de negentiende eeuw vond een belangrijke verandering plaats in de opstelling van het meubilair in de diverse vertrekken. De meubels stonden tot aan die tijd tegen de wanden van de vertrekken zodat changementen snel uitgevoerd konden worden met het oog op de verschillende functies van deze vertrekken. Het ontstaan van kamers met een specifieke functie maakte het mogelijk deze ook een vaste inrichting te geven en de meubels over het hele vloeroppeivlak te verspreiden. Het toenemend belang van de eetkamer vertaalde zich bijvoorbeeld in een vaste opstelling in het midden van de kamer van een eettafel met daaromheen eetkamerstoelen. (43)

Toenemende modegevoeligheid

Een tweede ontwikkeling was de toenemende modegevoeligheid, ook bij de interieurinrichiting. Kuiper constateert dat de Friese aristocratie tussen 1780 en 1850 meubelen kocht in achtereenvolgens de LodeWijk-XVI-, empire- en biedermeierstijl, waarna men de trend van de neostijlen, bekend onder de verzamelnamen victoriaans of Willem III- stijl volgde. Men bestelde de inrichting met name bij gerenommeerde firma’s in Holland. (44) 

De opeenvolgende stijlen kenmerkten zich door een steeds vollere en drukkere inrichting. Tijdens het Empire was er nog sprake van relatief lege en rustige kamers met als typisch onderdeel penanttafels en penantkasten die tussen twee ramen geplaatst werden. Daarna nam het aantal en de diversiteit aan meubels steeds verder toe. We zien de komst van onder meer brei-, handwerk-, speel- en hangoortafeltjes. (45)

De grote verstoffing

Ook begon de grote verstoffing van het interieur met de komst van Smirna-tapijten en véél gordijnen. Daarnaast nam het bekleden van meubelen en het gebruik van kussens en voetkussens toe. Deze werden door de handwerkende dames versierd met bloemen en boeketten in kruisjessteek terwijl zij het interieur ook nog voorzagen van bijvoorbeeld schellenkoorden en lampenkleedjes. (46) Zeer opvallend aan de interieurs uit de tweede helft van de eeuw was de enorme hoeveelheid snuisterijen, er heerste een ware snuisterijenmanie. Daarnaast prijkten tegen het eind van de eeuw overal foto’s. Hét meubel uit deze tijd is de etagère waarop van alles werd uitgestald. (47)

Tegen 1900 zien we dus overvolle interieurs waarin alles krult, draait en glimt en de onderdelen elkaar in wanorde lijken te verdringen maar alles toch een vaste plaats heeft. De overheersende indruk is donker vanwege het gebruik van donkere kleuren, vooral het geliefkoosde rood en bruin, of zelfs zwart. (48)

Meubilair op kasteel Heeze

Zoals we gezien hebben liet baron d’Holbach in kasteel Heeze een aantal onderdelen van het interieur veranderen. Daarbij werden ook in de grote salon tussen de vensters drie penanttafels met spiegels in Régence-stijl aangebracht en in de kleine salon een penanttafel met spiegel. Uit de inventaris van 1767 krijgen we de indruk dat het kasteel in die tijd zeer vol moet hebben gestaan. In de Groote Eetsaal stonden behalve de penanttafels en een mahoniehouten bureau, vijf tafels en achttien stoelen, een aanduiding dat deze ruimte niet alleen gebruikt werd als eetkamer. (49)

Herinrichting omstreeks 1797

Jan Diederik en Johanna Catharina besloten in 1797 blijkbaar om ook de inrichting van een aantal vertrekken aan te passen en deze mogelijk in overeenstemming te brengen met de veranderende functies. In 1797 vond een grote verkoping van een deel van de inboedel plaats. Daarbij werden ook kostbare stukken, zoals met goudleer beklede stoelen, verkocht. (50) Voor de nieuwe vertrekken schafte men onder meer tafels, stoelen, bedden, wastafels en canapés aan. In het huisarchief bevinden zich ook rekeningen voor een speeltafel en een spiegel met een vergulde lijst. (51)

Uit deze tijd stamt een aantal ameublementen, ten dele voor de slaapkamers, van ongeveer gelijke vorm die beschilderd zijn in de kleuren groen-wit met bruin en groen, grijs-wit met blauw en geel-wit met roze. De stijl, zowel naar vorm als beschildering, is een simpel maar elegant neo-classicisme met uitzondering van de stoelen die het traditionele, niet-modieuze model van een knopstoel met een open rug met sporten hebben. Het kan zijn dat deze stoelen later zijn gemaakt of dat bestaande stoelen zijn overgeschilderd om bij de rest te passen. Volgens de familieoverlevering zouden rondreizende Italiaanse meubelmakers de meubelen gemaakt hebben. De constructie van de stoelen is echter zo eenvoudig dat deze waarschijnlijk door lokale ambachtslieden zijn vervaardigd. (52) Men schafte echter zeker ook, zoals gebruikelijk voor leden van de elite, meubilair aan in het buitenland en in Holland. (53)

De Rode Kamer

Naast deze meubels in de stijl van omstreeks 1800 vinden we in kasteel Heeze ook een voorbeeld van een vertrek dat is ingericht in de stijl uit de tweede helft van de negentiende eeuw, namelijk de sombere, in neo-gotische stijl ingerichte Rode Kamer. Deze kamer was de woon- en eetkamer van Aimée en Ursule toen zij nog samen het kasteel bewoonden en hierin vinden we veel typische kenmerken terug van de eerder beschreven overvolle interieurs. (54) Op de vloer ligt een Smirna-tapijt. De functie van eetkamer blijkt uit de aanwezigheid van een eettafel met vier stoelen in Willem III-stijl en een serveerwagen of  dumbwaiter. Een dergelijk meubel kwam oorspronkelijk uit Engeland en bestaat uit een tafel met bladen boven elkaar, waarop voedsel, drank en bestek werd uitgestald waarna het personeel zich terugtrok en de gasten zichzelf bedienden. (55) Een meubel dat ook typisch is voor de late negentiende eeuw is een kamerscherm (56) met een waarschijnlijk bijbelse voorstelling uitgevoerd in borduurwerk met gezichten van opgeplakt papier.

Een dameskamer

Dat het hier een echte dameskamer betrof, zien we aan meubelstukken als een breifauteuil voorzien van borduurwerk, een handwerktafel met ivoren spoelen, klossen, speldenkussen en pouche en een hangoortafel met daarop geklemd een handwerkhouder met borduurwerk. De dames konden zich verder vermaken met de spellen uit de ebben-houten, met ivoor ingelegde, spellendoos en de thee serveren vanaf de rijdende theewagen waarop het theeservies werd afgedekt met een geborduurd kleedje.

De rest van het overvolle interieur bestaat uit twee kasten met neo-gotische elementen gevuld met serviesgoed. Op één van deze kasten staat geslepen glaswerk met jachttaferelen en een pendule. Verder een side-board of wandtafel met ornamenten in neo-stijlen, een cilinderbureau en een tweepersoons sofa. Ten slotte een bank in de stijl van omstreeks 1800 en een kleine potkachel achter een metalen haardscherm.

Op de muur vinden we stucwerk uit de tijd dat deze kamer nog de jachtkamer was. Verder is het muuroppervlak naar laat-negentiende-eeuwse mode behangen met schilderijen, gravures en foto’s waaronder een foto van koning Willem III.

Betekenis

Ook in hun interieuraanpassingen zijn Jan Diederik en vooral Johanna Catharina zeer up-to-date en blijkbaar spelen de kosten geen rol zoals blijkt uit het gebruik van het dure behangselpapier. Hun dochters richtten het vertrek waarin zij voornamelijk verbleven later in de eeuw in volgens de stijl en smaak uit die tijd, een smaak die overigens wel burgerlijker geworden is.   

 

NOTEN

1   Thera Wijsenbeek-Olthuis, ‘Vreemd en eigen: Ontwikkelingen in de woon- en leefcultuur binnen de Hollandse steden van de zestiende tot de negentiende eeuw' in: Peter te Boekhorst, Peter Burke en Willem Frijhoff ed., Cultuur en maatschappij in Nederland 1500-1850.  Een historisch-antropologisch perspectief (Meppen en Amsterdam / Heerlen 1992) 79-107, aldaar 95-96; A.J. Schuurman, Materiële cultuur en levensstijl. Een onderzoek naar de taal der dingen op het Nederlandse platteland in de 19e eeuw: de Zaanstreek, Oost-Groningen, Oost-Brabant (Utrecht 1989) 20.

2  Wijsenbeek-Olthuis, "Vreemd en eigen‘ 80; Schuurman. Materiële cultuur 21-22 en 24-25.

3  Wijsenbeek-Olthuis, "Vreemd en eigen‘ 80—81.

4  M.G.j. Duijvendak en J.J. de Jong, Eliteonderzoek: rijkdom, macht en status in het verleden. Cahiers voor Lokale en Regionale Geschiedenis 11 (Zutphen 1993) 39.

5  Henk Nicolai, ‘De genealogie van het voorwerp: Dierbare voorwerpen en familiecultuur bij de Kingma’s te Makkum‘ in: Peter te Boekhorst, Peter Burke en Willem Frijhoff ed., Cultuur en maatschappij in Nederland 1500-1850.  Een historisch-antropologisch perspectief (Meppen en Amsterdam / Heerlen 1992) 285-318, aldaar 297-300.

6  Yme Kuiper. Adel in Friesland 1780-1880 (Groningen 1993) 353.

7  R.L.P. Mulder-Radetzky en B.H. de Vries, ‘Aspecten van de bouwge- schiedenis van de huizen bewoond door voorname geslachten‘ in: Y. Kuiper e.a. ed., Mensen van macht en aanzien. Frieslands elite in de 18e en 19e eeuw. (Heerenveen 1987) 9-30, aldaar 26; Kuiper, Adel 355-356.

8  Mulder-Radetzky en de Vries, ‘Bouwgeschiedenis‘ 21,  Kuiper, Adel 357; R. Elward en P. Kartskarel, Stinsen en states. Adellijke wonen in Friesland (Leeuwarden 1990) 139.

9  Kuiper, Adel 366; H.F.J.M. van den Eérenbeemt ed., Geschiedenis van Noord-Brabant I , Traditie en Modernisering 1796-1890  (Amsterdam 1996) 295; Wonen in Arcadië. Het interieur van Nederlandse kastelen en buitenplaatsen 26 september 1998 t/m 10 januari 1999. Tentoonstellingscatalogus (Zwolle 1998) 29.

10  Kuiper, Adel 366; Wonen in Arcadië, 24, 33 en 36.

11  Kuiper, Adel 366; Van den Eérenbeemt ed., Geschiedenis 294; Wonen in Arcadië, 30 en 40.

12  Kuiper, Adel 366; Wonen in Arcadië, 41.

13  H.M.J.Tromp, ‘Heeze, De woonstede door de eeuwen heen 82 (1989) 2-22, aldaar 2.

14  Tromp, ‘Heeze‘ 4-8.

15  Ibidem, 8-9.

16  I.M. Breedtveldt Boer, Plafonds in Nederland (1300-1800) (Zeist 1991) 84.

17  Breedtveldt Boer, Plafonds 91, 94 en 106.

18  Ibidem, 81 en 87; Wonen in Arcadië 44-45.

19  Tromp, ‘Heeze’ 14.

20  Ibidem. 16.

21  Ibidem.

22 Rentmeestersrekeningen 1787-1803. Huisarchief Kasteel Heeze (HKH), inv.nr. D55 25-11-1797 fol. 24.

23  Rentmeestersrekeningen 1787-1803, HKH, inv.nr. D55 25-11-1797 fol. 23, 24 en 27.

24  Rekenboeken 1785-1821, HKH,  inv. nr. D56 nr. 11 Ontvangsten / uitgaven 1816-1817

25  Tromp, ‘Heeze‘ 16.

26  Bijvoorbeeld: HKH, Kasboek 7, 15, 59 en 130.

27  R.L.P. Mulder-Radetzky, ‘Twee eeuwen tuinaanleg in Friesland’ in: Y. Kuiper e.a. ed., Mensen van macht en aanzien. Frieslands elite in de 18e en 19e eeuw. (Heerenveen 1987) 31-52; Hans Nieuwenhuis, Stijltuinen. Vijf eeuwen Nederlandse tuinkunst (Zwolle 1981) 40.   

28  Nieuwenhuis, Stijltuinen 40, 45 en 48.

29  Ibidem, 40-41 en 44.

30  H.M.J. Tromp en T. Henry-Buitenhuis, Historische Buitenplaatsen in particulier bezit (Utrecht 1991) 16.

31  Mulder-Radetzky, ‘Tuinaanleg’ 39-40.

32  Nieuwenhuis, Stijltuinen 50 en 55; Tromp en Henry-Buitenhuis, Buitenplaatsen 18.

33  Tromp, ‘Heeze‘ 5 en 8.

34  Tromp, 'Heeze‘ 16-17; Jean Coenen, Heeze. Geschiedenis van een schilderachtig dorp (Mansbracht 1998) 154-155.

35  Tromp, ‘Heeze’ 19.

36  Wonen in Arcadië 45-46 en 48.

37  J.H.P. Heesters, Vier eeuwen behang. De geschiedenis van de wandbespanning in Nederland (Delft 1988) 45-46 en 85; E.F. Koldeweij, M.J.F. Knuijt en E.G.M. Adriaansz., Achter het behang. Vierhonderd jaar wanddecoratie in het Nederlandse binnenhuis (Amsterdam 1991) 14 en 93.

38  Heesters, Vier eeuwen behang 86 en 88.

39  Tromp, ‘Heeze’ 9-10.

40  1787-1803 Rentmeestersrekeningen uitbetalingen Jan Bax, HKH, inv.nr. D55 25-11-1797 fol. 22 en 32.

41  Tromp, 'Heeze‘ 16; Wonen in Arcadië 48.

42  Rekeningen / offertes restauratie inboedel per kamer 1902, HKH, inv.nr. F3.

43  Kuiper, Adel 367; Koldeweij, Knuijt en Adriaansz, Achter het behang 26; J.P. Glerum, Aan tafel. Antieke culinaire gebruiksvoorwerpen. Tien eeuwen eetgewoontes, koken en tafelen (Baarn 1997) 187

44  Kuiper, Adel 367.

45  Annie BerghouI-Vermeulen, ‘Koningen, Prinsen en Nieuwe Adel (De 19de eeuw)' in; Thera Wijsenbeek-Ollhuis ed., Het lange Voorhout. Monumenten Mensen en Macht  (Zwolle / Den Haag 1998) 157-197, aldaar 180-181 en 188; W.H. Posthumus-Van der Goot en A. de Waal ed., Van moeder op dochter. De maatschappelijke positie van de vrouw in Nederland vanaf de Franse tijd (Leiden 1948; reprint 3e herz. druk Nijmegen 1977) 18.

46 Berghout-Vermeulen, ‘Koningen’ 181; Posthumus-Van der Goot en De Waal, Van moeder op dochter 18 en 38.

47  Ibidem, 184, 187-189; lBidem, 38 en 60.

48  Posthumus-Van der Goot en De Waal, Van moeder op dochter 18;  Koldeweij, Knuijt en Adriaansz, Achter het behang 94-95.

49  Tromp, ‘Heeze’ 14.

50  Ibidem; 1797 Verkoopconditie van meubelen, HKH, inv.nr. D19; 1787- 1803 Rentmeestersrekeningen, HKH, inv.nr. D55 25-11-1797 fol. 29.

51  Tromp, 'Heeze‘ 16; Rekening van J. Fremming van 5 juni 1800. HKH,  inv.nr. D64 Bundel kwitanties 1801; Rekening uit Amsterdam van 17 novemher 1802, HKH, inv.nr. D64 Bundel kwitanties 1802 / 1803.

52  Wonen in Arcadië 120.

53  Rekening uit Amsterdam van 17 novemher 1802 en rekening uit Londen, HKH, inv.nr. D64, Bundel kwitanIies 1802 / 1803; Betaling in november 1843 in Den Haag, HKH, Kasboek 7.

54  De informatie in deze en de volgende alinea’s is mij verstrekt door mevrouw Hulsman tijdens een rondleiding in de betreffende kamer.

55  D. van den Bosch. ‘Aristocratische levensvormen‘. De Gids 142 (1979) 327-350, aldaar 349

56  Wonen in Arcadië 80.

Ga terug