De bewoners van Kasteel Heeze van 1796 tot 1901 (4)

Heemkronijk jaar:2003, jaargang:42, nummer:2, pag:23 -30

DE BEWONERS VAN KASTEEL HEEZE VAN 1796 TOT 1901

door: Klaasje Douma

 

Het ‘dagelijks’ leven van de adel in de negentiende eeuw in de vorige afleveringen van de scriptie van Klaasje Douma (De bewoners van Kasteel Heeze van 1796 tot 1901) werden enkele aspecten van de adellijke levensstijl in de negentiende eeuw behandeld *. Deze komt ook tot uiting in het dagelijks bestaan. We kunnen daarbij denken aan reizen die men maakte, de kleding die men droeg of de kranten die men las. In dit artikel wordt het leven van elke dag bekeken om te zien wat dat ons kan vertellen over de levensstijl van de adel in het algemeen en over die van de familie Van Tuyll van Serooskerken in het bijzonder.

 

Twee vrouwen:

 Johanna Catharina van Tuyll van Serooskerken-van Westreenen (1776 - 1862)

Ursule Adèle Aurore van Tuyll van Serooskerken (1805 - 1901)  

 

Reizen in de negentiende eeuw

In de negentiende eeuw was het reizen voornamelijk voorbehouden aan de elite. Men reisde per postkoets of eigen rijtuig, een weinig comfortabele, veel tijd vergende manier. In de tweede helft van de eeuw zorgde de opkomst van de trein voor een stroomversnelling in het reizen (1). Hij bracht familieleden en vrienden van de adel bijvoorbeeld naar het verre Friesland zodat deze daar konden deelnemen aan feesten en partijen (2).

Tot aan de negentiende eeuw maakten adellijke jongelieden vaak één grote buitenlandse reis, namelijk hun grand-tour ter voorbereiding op hun volwassen leven. Korte vakanties in gezinsverband beperkten zich tot een bezoek aan de Zuidelijke Nederlanden of het nabije Duitsland. In de loop van de eeuw en zeker na de komst van de trein begon men ook in gezinsverband reizen te ondernemen naar verder weg gelegen besternmingen (3).

Veel reizen hadden een zakelijk karakter en ook al reisde men met het gezin, vaak hielden zij verband met de functies van het gezinshoofd. In de negentiende eeuw kwamen daar culturele verrijking en    ontspanning als motivering bij (4). Een vorm van recreatie, die bijvoorbeeld opgang maakte, is het bezoek aan tentoonstellingen. Men was leergierig en had behoefte aan kennisverbreding en informatie. Na 1850 kwam tevens het bezoek aan dierentuinen op (5).

Badplaatsen

Vanaf het begin van de eeuw reisde men naar badplaatsen waar men dan gedurende langere tijd verbleef om andere leden van de elite te treffen. Ook buitenlandse kuuroorden fungeerden als elitaire ontmoetingsplaatsen, zoals bijvoorbeeld het Duitse Wiesbaden een bekend internationaai uitgaanscentrum was. Op deze manier probeerde men zich maatschappelijk te onderscheiden (6). Toen sommige adellijke families in de jaren tachtig moesten bezuinigen en dat deden door in goedkopere hotels te logeren of tweede klas te reizen, voelde men zo’n situatie aan als ‘armoede’ en een aantasting van het hele bestaan (7).

Binnen- en buitenland

Als we het reisgedrag van de familie Van Tuyll van Serooskerken wat nader bezien, kunnen we constateren dat Jan Diederik vanwege zijn vele officiële functies zeer regelmatig reisde en dat ook Johanna Catharina veel onderweg was. Soms vergezelde ze haar man, maar ze ging ook logeren bij vriendinnen en kennissen uit eigen kring (8). In het huisarchief bevinden zich stukken die laten zien dat er veel gereisd werd en dat men regelmatig in Parijs en in Brussel verbieef (9). Het journaal van Ursule geeft aan dat ze in 1837 in Parijs verbleef, in 1838 een uitgebreide reis door Engeland maakte en in 1839 een rondreis door Duitsland, waarbij ze ook Wiesbaden aandeed (10). Het was voor leden van de elite zeker niet gebruikelijk dat men zoveel reisde. Dit was alleen weggelegd voor personen uit de hoogste kringen, waartoe de familie klaarblijkelijk gerekend mag worden (11).  

Parijs

Verre reizen in gezinsverband waren, zeker in de eerste helft van de eeuw, niet gebruikelijk. Adellijke jongelui, en dan alleen nog de jongens, maakten vaak een reis naar het buitenland. Ook in dit opzicht was het gezin Van Tuyll van Serooskerken een uitzondering. In het huisarchief bevindt zich een verslag van één van de oudste twee kinderen over een reis naar Parijs in 1813/1814. Dat daarbij het gehele gezin aanwezig was blijkt uit een aantekening gedateerd 6 januari 1814 waarin sprake is van een bezoek aan Versailles met papa en Ursule. Deze reis had voor de kinderen een vormende en opvoedende waarde. Men bezocht bezienswaardigheden en musea, toneel- en variétévoorstellingen en wandelde veel in de Tuilleriën (12). Ook toen de kinderen volwassen waren, ondernam men met de ongetrouwde kinderen nog buitenlandse reizen. Getuigen hiervan zijn een verslag van een reis naar Parijs in 1837 in diverse handschriften en aantekeningen hierover in het journaal van Ursule (13).

Den Haag

Ook na de dood van Jan Diederik bleef de familie niet thuis zitten. Toen de rouwtijd voorbij was, vertrok Johanna Catharina met haar dochters ’s winters weer naar Den Haag om daar aan het uitgaansleven deel te nemen (14). In de jaren veertig en vijftig getuigde het voor leden van de elite van goede smaak om naar de ook door de koninklijke familie en diplomaten bezochte voorstellingen van de Franse opera in de Haagse Schouwburg te gaan (15). Blijkens een aantal schouwburgprogramma’s in het huisarchief bezocht Johanna Catharina met haar dochters ook een aantai van deze voorstellingen (16).

Rondreis

In de tweede helft van de eeuw sloot het reisgedrag van Ursule aan bij de algemene ontwikkelingen. Vrijwel jaarlijks maakte ze een rondreis door het westen van Nederland die ze besloot met een bezoek aan Scheveningen. Ze maakte daarbij gebruik van moderne vervoermiddelen als de trein en de stoomtram, maar bleef ook veel gebruikmaken van haar eigen of een gehuurde koets (17). Tijdens deze reizen bezocht ze onder meer tentoonstellingen, musea en dierentuinen (18). In 1856 en 1868 maakte ze in ieder geval ook reizen naar Belgie (19). Blijkbaar was reizen belangrijk voor haar want ze bleef dat tot op hoge leeftijd doen (20).

 

Kledinggedrag in de negentiende eeuw

Het tweede aspect dat we onder de loep nemen, is de kleding die men droeg. Vanaf de twee helft van de achttiende eeuw kunnen we spreken van frequente wisselingen in de mode.

Deze modetrends werden voornamelijk vanuit Frankrijk gedicteerd, maar op de kindermode had ook Engeland veel invloed. Aan het eind van de achttiende eeuw maken we voor het eerst kennis met het verschijnsel dat men via kleding een politieke stellingname kon uitdrukken (21).

Dit laatste is een voorbeeld van de signaalfunctie van de kleding. In Nederland volgde men de modetrends over het algemeen wat op afstand. Toen koning Lodewijk Napoleon zijn intrede deed, werd Den Haag weer het ontmoetingscentrum voor de adel waar de dames zich op de officiële bals en partijen konden laten bewonderen in hun nieuwste creaties. De aanwezigheid van koningin Hortense en de vrouwen van de Franse ambtenaren garandeerde dat men de Franse mode op de voet kon volgen.

Empirestijl

De stijl van deze Franse mode staat bekend als de empirestijl. De dames droegen geen korset en waren gekleed in luchtige robes naar Grieks voorbeeld met daarbij platte, pantoffelachtige schoentjes. In het dagelijks leven droeg men vergelijkbare kleding, maar dan voetvrij en zonder sleep en vulde met het decolleté op.

De burgerdames onderscheidden zich door bij deze mode een witte muts of een Pamelahoed te dragen (23).

Na de val van Napoleon verdween de invloed van de empirestijl geleidelijk en na 1820 droegen de dames over het algemeen weer een korset. De mode in de jaren tot 1850 werd minder sierlijk en luxueus. Veel vrouwen droegen weer eenvoudige, degelijke japonnen met een preuts kraagje in de kleuren donkergroen, paars en bruin (24).  

Crinoline

In de tweede helft van de eeuw volgde de damesmode een sierlijke lijn. De sobere jurken uit de voorgaande periode gingen de kast in en de dames uit de hogere kringen hulden zich in de crinoline (25). Vanaf 1870 droeg de modieuze vrouw een queue de Paris of tournure, eigenlijk een crinoline van achteren. Deze mode legde de nadruk op het vrouwelijk sex-appeal. Ze was alleen geschikt voor dames uit de hogere kringen, zoals blijkt uit de beschrijving in Van moeder op dochter: Lopen was haar in de van voren zo strakke rokken haast niet mogelijk, zij schreed of zat in een rijtuig, viel flauw...  en verveelde zich (26).

Status- en signaalfunctie

Kleding maakt deel uit van dat deel van de materiële cultuur dat we het faҫadegebied noemen en kleding had dan ook een duidelijke status- en signaalfunctie. Via kleding kon drager of draagster iets tot uitdrukking brengen: herkenbaarheid als vertegenwoordiger van een bepaalde sociale laag, de status of maatschappelijke positie die men had of nastreefde, maar ook individualiteit. Dit laatste is een tendens, die vanaf de negentiende eeuw opkwam en die begon bij de herenkleding van de elite. Vrouwen fungeerden ook in hun uiterlijk nog als symbool van de maatschappelijke status van hun echtgenoot (27).

Standsverschil

Een duidelijk onderscheid tussen de hogere standen, waaronder de adel, en de overige groepen in de maatschappij was dat de eersten het zich konden veroorloven naar de laatste mode gekleed te gaan. Men beschikte over voldoende geld om deze vaak van dure stoffen vervaardigde kleding te kopen. De dames uit deze standen kleedden zich voornamelijk volgens de hiervoor beschreven trends. In de andere standen volgde men met eigen afleidingen van goedkopere stoffen of met eigen aanvullingen.

Leden van de hogere kringen bestelden hun kleding veelal in het buitenland of kochten deze als ze daar op reis waren. De verzorging van dergelijke kleding vroeg veel tijd en inspanning en men beschikte over het personeel om dit te laten doen (28).

Als men de kleding niet in het buitenland kocht, liet men deze als het mannen- of jongenskleding betrof vervaardigen door een kleermaker en als het vrouwen- of meisjeskleding betrof door een modemaakster. Huispersoneel of een naaister zorgden voor het maken van onder- en nachtkleding en voor het verstelwerk. Schoenen en laarzen liet men bij een schoenmaker op maat maken. Kocht men kleding in het buitenland dan liet men ook het bijpassende schoeisel daar vervaardigen (29).

Rekeningen

Als we de rekeningen en accessoires uit de eerste helft van de negentiende eeuw in het huisarchief bekijken, zien we veel buitenlandse facturen, vooral uit Parijs en Brussel. Men bestelde daar kleding bij de betere zaken, bijvoorbeeld bij de laarzenmaker die ook aan de koning en prins Frederik leverde en de kleermaker van de prinses van Oranje (30). Daarnaast kocht men in Den Haag en Amsterdam.

Rekeningen tonen aan dat men het eenvoudige naaiwerk, zoals gebruikelijk, door een lokale naaister liet verrichten (31). De financiële positie van de familie liet toe dat men veel geld aan kleding en accessoires uitgaf (32). Uitgaven voor kleding in de tweede helft van de eeuw zijn genoteerd in kasboeken, waarbij slechts zelden vermeld werd van wie de rekeningen afkomstig waren. Echter gezien het feit dat de in de eerste jaren van de eeuw regelmatig terugkerende rekeningen voor alleen handschoenen soms hoger zijn dan de bedragen die men in de jaren zestig en zeventig per maand voor kleding uitgaf, mogen we concluderen dat het uitgavenpatroon waarschijnlijk wat bescheidener was geworden (33).

Schoenen en accessoires

Behalve voor kleding vinden we ook rekeningen voor de aankoop van stoffen zoals satijn en mousseline (34) en vanaf 1820 ook weer voor korsetten (35). Het schoeisel voor Jan Diederik werd veelal op maat gemaakt bij schoen- en laarzenmakers in Brussel en Parijs (36). Ook aan accessoires zoals hoeden, mutsen en versiering van kleding met satijnlint, koorden, kwasten en zilveren knopen werd veel geld uitgegeven (37). Zeer opvallend aan de uitgaven voor accessoires zijn de flinke bedragen die men besteedde aan handschoenen, zelfs voor kinderen. Handschoenen waren echter, zeker in de hogere kringen, een onmisbaar onderdeel van de kieding (38).

Johanna Catharina was een modebewuste vrouw. Op schilderijen is ze steeds afgebeeld volgens de laatste modetrends. Ook Ursule is op de portretten van De Latour en Sawyer, hoewel het hij dit laatste om een informeel portret gaat, modieus afgebeeld. Op de latere portretten evenwel draagt ze ouderwetse kleding, die niet overeenkomt met het voor die tijd geldende modebeeld. Hoewel dit ongetwijfeld ook bepaald werd door haar leeftijd was Ursule een minder modebewuste vrouw dan haar moeder.

Ontwikkeling

Samengevat zien we een ontwikkeling die in lijn is met de geest van de tijd. In de eerste helft van de eeuw kwam het kledinggedrag van de familie overeen met hetgeen in adellijke kringen gebruikelijk was en vervulde kleding duidelijk de functie van statussymbool. In de tweede helft van de eeuw lijkt hiervan geen sprake meer te zijn. Zowel financiële als persoonlijke motieven kunnen hieraan ten grondslag hebben gelegen. Het is echter niet uitgesloten dat de wijze waarop Ursule zich presenteerde wel degelijk een signaalfunctie had als onderdeel van een houding die in Freules, dames, vrouwen als een ‘beschavingsdefensief’ wordt aangeduid. Men richtte zich op het verleden en cultiveerde uit een aristocratisch standsbesef de eigen positie als kasteelvrouwe (39).   

Kranten in de negentiende eeuw

Als laatste onderdeel van deze aflevering onderzoeken we wat de kranten die men las, ons kunnen vertellen over levensstijl. Na een korte inleiding over kranten in de negentiende eeuw volgt een kort overzicht van de kranten uit die tijd, waarna we ten slotte aan de hand van de in het huisarchief aanwezige kranten de betekenis van het leesgedrag van de familie Van Tuyll van Serooskerken duiden.

De krant

De krant vormde in de negentiende eeuw een venster op de wereld. Kranten, maar ook opiniërende en informatieve bladen, werden met grote gretigheid gelezen. Vooral in burgerlijke kringen las men veel in leesgezelschappen, een gewoonte die aan het eind van de eeuw voorhij was.

Men was soms ook al geabonneerd als particulier, een gewoonte die in hogere kringen meer verspreid zal zijn geweest (40). Voor de negentiende-eeuwer werd de waarde van het nieuws niet, zoals in onze tijd, bepaald door de actualiteit. Men drukte de krant niet alleen voor het ‘hier en nu‘ maar ook als naslagwerk voor later. Nieuw verouderde minder snel. Men gooide de krant niet weg, zoals wij doen, maar bewaarde hem en bond de jaargangen soms in (41).

 

Ontwikkeling van de krant

In de eerste decennia waren kranten zowel in naamgeving, afzetgebied als inhoud voornamelijk regionaal van aard, overeenkomstig het blikveld van het grootste deel van de lezers. Slechts een paar kranten hadden een landelijk gespreid lezerspubliek en de lezersdichtheid van de meeste kranten was zeer beperkt. De afschaffing van het dagbladzegel in 1869 zorgde voor een ommekeer. Er verschenen veel nieuwe uitgaven en de oplagen van de bestaande bladen stegen. Vanaf de Frans- Duitse oorlog zien we de toenemende belangstelling voor Europa en daarna voor de wereld weerspiegeld in de inhoud (42). Gedurende de eeuw waren er voor de verschillende krantenlezende maatschappelijke standen specifiek op die groepen gerichte kranten. Ook vertoonden de kranten een min of meer duidelijk tot uiting komend verschil in levensbeschouwing en/of maatschappij- en mensvisie.   

De afschaffing van het dagbladzegel zorgde tevens voor een toename in deze verscheidenheid. Analoog aan de beginnende verzuiling van de maatschappij ontstond een christelijke, socialistische en neutrale dagbladpers (43).

Een tijdgenoot

Om een indruk te krijgen van de inhoud en kwaliteit van de pers laten we een tijdgenoot aan het woord. In 1834 verscheen in het gematigde oppositieblad De Onpartijdige een artikel over de pers van die dagen. De schrijver stelde in dat artikel vast, dat twintig van de zevenentwintig bladen ‘dien naam niet verdienen, als zijnde bloote nieuwsberigters, en waarvan er een, de Staats-Courant, eenig belang inboezemt, omdat men er van regeringswege iets bijzonders in verwacht, maar steeds te vergeefs daarna uitziet; en de Haarlemse Courant, bijzonder om haar advertentien, eene algemeene achting verworven heeft. Voor redenerende dagbladen kunnen in Nederland alleenlijk worden aangemerkt: de Noord-Brabander, de Arnhemse Courant, het Handelsblad, de Onpartijdige en l’Étendard aan de eenen kant, en het Journal de la Haye met de Bredase Courant, aan de andere zijde‘ (44).

De in dit citaat genoemde Staats-Courant was de Nederlandse Staats-Courant, opvolger van de officiële krant uit de Bataafse en Franse tijd, die voor het eerst op 1 januari 1814 verscheen.

Naast officiële regeringspublicaties bevatte de krant ook gewone nieuwsrubrieken. In de jaren dertig ontstond er echter veel kritiek op de krant. De regering zou er te weinig gebruik van maken, men vond de redactie van de rubriek Buitenland te liberaal, het blad zou zich juist van beschouwingen over de buitenlandse politiek moeten onthouden et cetera.

De regering trok zich deze kritiek aan en de Staats-Courant veranderde in louter een agenda van officiële berichten en besluiten (45).

Het aangeduide onderscheid tussen de twee groepen kranten betreft dat tussen regerings- en oppositiebladen, dat in de jaren dertig ontstond. De twee stromingen kan men aanduiden met conservatief en respectievelijk democratisch, liberaal en klerikaal (46).  

Regering en oppositie

Het belangrijkste regeringsgezinde blad was het in 1830 door Mr. Box, referendaris aan het ministerie van justitie, opgerichte Journal de la Haye. Deze onderneming werd door de regering tot 1849 financieel gesteund met het doel om in buitenlandse politieke kringen een positieve stemming voor Nederland te kweken. Volgens tegenstanders verschafte de rijkssubsidie de regering de mogelijkheid om in de kolommen propaganda te bedrijven (47). De Bredasche Courant was een in Noord-Brabant verschijnende krant die vooral gelezen werd door de protestanten uit de erudiete en rijke kringen. Veel lezers van de krant bevonden zich ten noorden van de grote rivieren. De krant leidde een moeizaam bestaan met een zeer bescheiden lezerskring (48).

Tot de oppositiebladen behoorde allereerst de Arnhermse Courant,  opgericht in 1816, de eerste ‘redenerende’ of politieke krant in Nederland. Deze krant was vanaf het begin fel liberaal en constateerde in 1869 zelf terecht dat dankzij haar oppositie regen het regeringsbeleid de Nederlandse politiserende pers heeft kunnen ontstaan (49).

Tot die pers behoorde ook het Handelsblad, dat in 1831 nog gekwalificeerd werd als neutraal, omstreeks 1833 begon met opponeren tegen de regering en daarna in de jaren veertig steeds liberaler werd (50). Twee bladen die niet in het citaat genoemd zijn, maar wel behoorden tot de oppositionele stroming, zijn Asmodée en De Burger een weekblad in het Nederlands waarin Van Bevervoorde volgens eigen zeggen de belangen van het volk bepleitte (51).

Omdat Jan Diederik vanwege zijn officiële functies veel in Parijs  verbleef en ook Franse kranten las, volgt hier tenslotte een kort overzicht van de Franse pers omstreeks 1800.

Franse kranten

Vanaf 1 november 1789 publiceerde het Journal des Débats et des Décrets de verslagen en decreten van de Assemblée National. In 1805 werd een vertrouweling van Napoleon hoofdredacteur en werd het blad omgedoopt in Journal de l’Empire. Na de val van Napoleon veranderde de naam weer in Journal des Débats en werd het voornaamste oppositieblad tegen koning Lodewijk XVIII. Napoleon trachtte door een gericht beleid de pers onder controle te krijgen. Dit begon met de oprichting in 1799 van de Moniteur Universel, waarna het aantal kranten werd ingekrompen. Vanaf 1810 mocht er per departement nog maar één krant uitkomen die zich volledig moest richten naar de Moniteur (52).

Kranten en knipsels

Dankzij de bewaarzucht van de negentiende-eeuwer is het mogelijk aan de hand van de in het huisarchief aanwezige kranten een overzicht te krijgen van de kranten die de familie Van Tuyll van Serooskerken las. Later in de eeuw was de houding ten opzichte van nieuws en kranten al ‘moderner’ geworden.

In plaats van hele kranten bewaarde men toen knipsels met een bijzondere inhoud of over onderwerpen waarin men speciaal geïnteresseerd was. In het huisarchief vinden we diverse knipsels met berichten over het overlijden van Jan Diederik (53), de negentigste verjaardag van Aimée (54) en de begrafenis van Ursule (55).

Niet algemeen gebruikelijk is de aanwezigheid van een flinke hoeveelheid buitenlandse bladen, zoals een aantal jaargangen van Franse kranten. Jan Diederik verbleef veel in Parijs en twee jaargangen van Journal de l’Empire zijn voorzien van stempels van het Departement de la Seine, zodat we mogen aannemen dat deze kranten in Parijs gekocht zijn (56). Ook uit latere jaren als de krant weer is omgedoopt in Journal des Débats en een oppositieblad tegen Lodewijk XVIII is geworden, bevinden zich exemplaren in het huisarchief, vooral uit de jaargangen 1820 en 1824 (57). Het langdurige verblijf van de familie in Brussel in 1818 en 1819 vinden we terug in de exemplaren van de L’Oracle de Brussel (58).

De Nederlandsche Staats-courant is ruim vertegenwoordigd, vooral de jaargang 1815. De bewaarde edities beginnen bij het verslag van de gevechten bij Waterloo in juni en lopen door tot aan de inhuldigingsfeesten van koning Willem I te Brussel in september (59). Overige exemplaren hebben vaak betrekking op mededelingen die van belang waren in verband met de bestuurlijke functies van Jan Diederik (60). Hoewel het voor de hand zou liggen dat de familie abonnee was van de regeringsgezinde Journal de la Haye en de Bredasche Courant, bevat het huisarchief te weinig exemplaren van deze kranten om te concluderen dat dit ook in werkelijkheid zo was. Juist het tegengestelde lijkt het geval. Uit de jaren veertig zijn er wel exemplaren bewaard van de oppositiebladen Asmodée en De Burger (61). Ook was men, volgens opgave in de kasboeken, in de jaren veertig geabonneerd op het gematigd oppositionele Handelsblad (62). Uit deze voorkeur mogen we wellicht concluderen dat men in de jaren veertig liberale opvattingen had.

Aan het eind van de eeuw is de familie zowel op een landelijke als een regionale krant geabonneerd, namelijk de Opregte Haarlemsche Courant en de Eindhovensche Courant, beide geen uitgesproken voorbeelden van de langzaam verzuilende pers (63). Ze sluiten waarschijnlijk aan bij een brede maatschappelijke belangstelling, waarbij de eerstgenoemde wellicht ook gelezen werd vanwege de familieberichten voor de elite, die hierin opgenomen waren. Eerder is al vermeld, dat na 1870 de interesse voor nieuws over Europa en de wereld toenam. Vooral de Boerenoorlog in Zuid-Afrika vormde voor het Nederlandse publiek een belangrijke aanjager van deze interesse. De oriëntatie van de familie was gedurende de gehele eeuw al internationaal. Ook zij vonden de gebeurtenissen in Zuid-Afrika belangrijk genoeg om er knipsels over te bewaren (64).

 

* De vorige afleveringen van de serie over ‘De bewoners van Kasteel Heeze’ verschenen in:

- Heemkronyk 41 - 3, pag. 41, De negentiende eeuw

- Heemkronyk 41 - 4, pag. 51, Dorp en kerk

- Heemkronyk 42 - 1, pag. 3, De positie van de adel

 

NOTEN

1  Van den Eerenbeemt, In het spoor, 90, 92 en 226.

2  Kuiper, Adel, 371.

3  Ibidem, 401.

4  Nicolai, De Kingma-kroniek, 130.

5  Van den Eerenbeemt, In het spoor, 223-224.

6  Ibidem, 226-227; Van der Veen en Wachter, ‘Freules’, 17.

7  Van der Veen en Wachter, ‘Freules’, 23.

8  Timmer-Gerritsen, Twee portretten, 32-33.

9  Bundel rekeningen uit Parijs en brussel van 1796-1797, HKH, inv.nr. D66; Nota’s reis Brussel augustus-september 1807, HKH, kasboek 36; Stukken reis Brussel 1813 en reis Parijs 1815, HKH, inv.nr. D56; Rekeningen/Kwitanties voor ‘reis en verblijfkosten’ in Brussel in 1827 en 1829, HKH, inv.nr. D70; Reisverslag Parijs 1837, HKH, inv.nr. D67.

10  Journaal Ursele, HKH, inv.nr. F129.

11  H.M. Geurtse, Het gezinsleven en de maatschappelijke rol van een edelvrouwe in de eerste helft van de negentiende eeuw; Marie Cornelie, gravin van Wassenaer Obdam (1799-1850), Vrouwe van Twickel (Scriptie Open Universiteit Nederland, Heerlen 2000) 26.

12  Journal de mon voyage à Paris 1813, HKH, inv.nr. D67.

13  Reisverslag naar Prijs 1837, HKH, inv.nr. D67; Journaal Ursele, HKH, inv.nr. F129.

14  Relaas freule Henriëtte, HKH, inv.nr. F192, 42.

15  Berghout-Vermeulen, ‘Koningen’, 170.

 16  Programma buitengewone voorstelling met medewerking van Henri Wieniawski in de Koninklijke Hollandse schouwburg van  8 en 11 april 1856, HKH, inv.nr. D67; Programma van de Opera Martha in de Koninklijke Schouwburg van 4 april 1857, HKH, inv.nr. D67; Programma van een optreden van Mlle. Werthimber in het Théatre Royal Franҫais de la Haye van 28 april 1858, HKH, inv.nr. D67.

17  Reisuitgaven april 1877, HKH, kasboek 129; Reisuitgaven april 1878,

HKH, kasboek 130; Reisuitgaven april 1879, HKH, kasboek 131; Relaas freule Henriëtte, HKH, inv.nr. F192, 11 en 19.

18  Reisuitgaven april 1877, HKH, kasboek 129; Reisuitgaven april 1878,

HKH, kasboek 130; Reisuitgaven april 1879, HKH, kasboek 131.

19  Journaal Ursele, HKH, inv.nr. F129; Uitgaven oktober 1868 reis Brussel, HKH, kasboek 20.

20  Relaas freule Henriëtte, HKH, inv.nr. F192, 11.

21  Wijsenbeek-Olthuis, ‘Vreemd en Eigen’, 105.

22  Timmer-Gerritsen, Twee portretten, 47.

23  Timmer-Gerritsen, Twee portretten, 32-48 en 50.

24  Timmer-Gerritsen, 48; Posthumus-Van der Goot en De Waal ed., Van moeder op dochter, 15.

25  Posthumus-Van der Goot en De Waal ed., Van moeder op dochter, 36.

26  Ibidem, 57.

27  Timmer-Gerritsen, Twee portretten, 57.

28  Timmer-Gerritsen, Twee portretten, 31.

29  Van den eerenbeemt ed., Geschiedenis, 295-296.

30  Rekening van D’Allemagne Brodeur de l’Empereur et Roi Paris van 8 juni 1811, HKH, inv.nr. D68; Rekeningen van D. Dronsart Bottier en Cordonnier van de Koning van Nederland en prins Frederik Brussel van 19 maart 1819, HKH, inv.nr. D70 Bundel “A” Kwitanties; Rekening van M.Dees Tailleuse van Madame La Princesse d’Orange Brussel van april 1819, HKH, inv.nr. D70 Bundel “A” Kwitanties.

31  Diverse rekeningen voor naaiwerk, HKH, inv.nr. D64 Bundel kwitanties 1803 / 1804 I.

32  Timmer-Gerritsen, Twee portretten, 52-54.

33 Rekening van 8 januari 1893 en rekening van 22 mei 1803, HKH, inv.nr. D64 Bundel kwitanties 1802 / 1803; Rekening van 4 juni 1804, HKH, inv.nr. D64 Bundel kwitanties 1803 / 1804 II; Uitgaven voor kleederen januari / februari 1868, HKH, kasboek 20; Uitgaven voor kleederen maart en oktober 1877, HKH, kasboek 130.

34 Rekening van J.B. de Heure Brussel over januari tot mei 1829, HKH, inv.nr. D70 Bundel “A” Kwitanties.

35 Rekening van M&M Tailleurs Brussel van juni 1820, HKH, inv.nr. D70 Bundel “A” Kwitanties.

36 Rekening van december 1802, HKH, inv.nr. D64 Bundel Kwitanties 1802 / 1803; Rekening uit 1818 van Legrand Bottier-Cordonnier Parijs, HKH, inv.nr. D70 Bundel “A” Kwitanties.

37  Timmer-Gerritsen, Twee portretten, 54.

38  Timmer-Gerritsen, Twee portretten, 55; Diverse rekeningen voor aanschaf van handschoenen, HKH, inv.nr. D64 Bundel kwitanties 1801, Bundel kwitanties 1802 / 1803, Bundel kwitanties 1803 / 1804 II.

39  Van der Veen en Wachter, ‘Freules’, 12 en 35.

40  Nicolai, De Kingma-kroniek, 125-129.

41  Ibidem, 242-243.

42  Knippenberg en De Pater, De eenwording, 67-70.

43  Knippenberg en De Pater, De eenwording, 69-70, Joan Hemels, ‘De pers als ‘een der groote machten’ ofwel het late gelijk van dr. Abraham Kuyper’, De negentiende eeuw 15 (1991) 53-69, aldaar 56.

44  Hemels, ‘De pers’, 54.

45  M.Scheider, De Nederlandse krant. Van ‘nieuwstijdinghe’ tot dagbladconcentratie (3e geh. herz. druk; Amsterdam 1968) 139.

46  M.Scheider, De Nederlandse krant, 136,

47  Ibidem, 136-137.

48  Hoffman, De opstand van 1830, 16, 22 en 24.

45  M.Scheider, De Nederlandse krant, 152-153.

50  Ibidem, 140, 149-150.

51  Ibidem, 141.

52  Th. Luykx, Evolutie van de communicatiemedia (Brussel 1978) 174, 178, 182 en 184.

53  Nieuwe Amsterdamse Courant Algemeen Handelsblad van 12 juli 1843, Noord-Brabander van 13 juli 1843, Opregte Haarlemse Courant van 15 juli 1843, HKH, inv.nr. D67.

54  Het Vaderland van 10 mei 1890, HKH, inv.nr. D67.

55  Meierijsche Courant van 28 november 1901, HKH, inv.nr. F129 Bundel A.

56  Journal de l’Empire 1810 / 1812, HKH, inv.nr. D68.

57  Journal des Débats 1820, HKH, inv.nr. D64 Bundel kranten en

Inv.nr. D67; Journal de Débats 1824, HKH, inv.nr. D64 Bundel kranten en inv.nr. D68 Bundel kranten.

58  L’Oracle de Brussel 5-1-1818 t/m 31-8-1818 en 2-2-1819 t/m 8-9-1819, HKH, inv.nr. D68 Bundel kranten.

59  Exemplaren van de Nederlandse Staatcouramt uit 1815, HKH, inv.nr. D66 Bundel kranten rond 1815 en inv.nr. F180.

60  Bijvoorbeeld: Nederlandse Staats-Courant van 1 en 2 augustus 1814 met berichten en besluiten van de Opperhoutvester, HKH, inv.nr. F177; Nederlandse Staats-Courant van 16 september 1816 met de benoeming van leden van de Eerste en Tweede kamer, HKH, inv.nr. F180.

61  Asmodée van 28 december 1845, 4 t/m 18 januari 1846, 28 juni t/m 27 december 1846 en 15 augustus 1847 en De Burger van 1 juli t/m 30 september 1847, HKH, inv.nr. D68 Bundel kranten.

62  Uitgaven ten behoeve van het Handelsblad in september 1845, juli 1848 en juli 1849, HKH, kasboeken 18, 34 en 35.

63  Uitgaven van de Haarlemse Courant in maart 1880 en de Eindhovense Courant in september 1880, HKH, kasboek 15.

64  Knipsel over gebruik dum dum kogels in de Boerenoorlog en knipsel uit de Mijerijsche Courant van 22 december 1900 met artikel over president Krüger in Europa, HKH, inv.nr. F31.

HKH is een afkorting van Huisarchief Kasteel Heeze  

 

Ga terug