Heemkronijk jaar:2002, jaargang:41, nummer:2, pag:22 -23
REIS VAN LODEWIJK-NAPOLEON DOOR OOST-BRABANT A.D. 1809
door: Kees Middelhoff
Toen president Chirac van Frankrijk onlangs ons land bezocht, wenste hij niet te overnachten in het Paleis op de Dam. Hij nam zijn intrek in “Hotel Grand” aan de Oudezijds Voorburgwal; naar men zei omdat dit hotel deel uitmaakt van een Franse hotelketen. Of zou er een andere reden zijn geweest? Zou zijn voorkeur te herleiden geweest zijn tot wat een beetje in de mode is: de excuuscultuur?
Wat is nl. het geval? In 1808 bestempelde de Franse Koning Lodewijk-Napoleon Amsterdam tot hoofdstad van zijn Koninkrijk-Holland. Hij vorderde het indrukwekkende Raadhuis als paleis; liet er een balkon aan bevestigen; hij richtte er een Hofkapel in, vertimmerde de grote ruimten, enz. De Vroede Vaderen van Amsterdam dropen af naar de Oudezijds Voorburgwal, waar (op de plek van het Cecilia-klooster) nog ruimte was voor een geïmproviseerd stadhuis. Nu Amsterdam sinds enige tijd op een geheel nieuwe plek een stadhuis heeft gebouwd (STOPERA) werd het vrijgekomen pand ingericht tot hotel: Grand-hotel. Zou Chirac met deze geste zijn verontschuldiging hebben willen aanbieden voor wat Louis-Napoleon de hoofdstad heeft aangedaan? (Of kende hij de memories van Hortense de Beauharnais, Lodewijks vrouw, die het paleis-raadhuis verfoeide, omdat de er achter liggende gracht zo stonk...?)
Jammer genoeg heeft Chirac geen tijd gehad om de tentoonstelling te bezoeken in het Rijksmuseum over die Franse koning. Misschien tot zijn verbazing zou hij geconstateerd hebben dat wij Nederlanders die ons opgedrongen koning op handen hebben gedragen en hem zelfs de eretitel hebben meegegeven van “Lodewijk de Goede”.
Als er een groep is in Nederland die dat epiteton van harte onderstreepte dan was het wel Rooms- Nederland en onder hen: de Brabanders. Was in het algemeen de opzet van Lodewijk om dat losse verband van (eigengereide) gewesten tot eenheid om te smeden, dan hoorde daartoe zeker Noord-Brabant dat bijna twee eeuwen lang als een veredeld soort niemandsland was beschouwd. Het is in dit kader opvallend dat Lodewijk de Brabander Jan van Hooff terstond na zijn aantreden benoemde tot Minister van Justitie.
Geen provincie heeft Lodewijk zo intens bezocht als Brabant in april/mei 1809 (zie kader). Op zijn trektocht had hij een voorkeur voor de Brabantse dorpen; steevast had hij daar een ontmoeting met de pastoor; menig priester diende een verzoekschrift in wat betreft de teruggave van het Iokale kerkgebouw voor de katholieke eredienst. Was hij er op zondag en woonde hij de H. Mis bij, dan was de pastoor verzekerd van een snuif- of tabaksdoos in zilver met daarin verwerkt ’s-Konings initialen L.N.
Opvallend daarbij was dat de erepoorten voorzien waren van Nederlandse en Franse opschriften en dit terwijl de koning duidelijk in de grondwet had opgenomen, dat het Nederlands de officiële taal was van het koninkrijk en dat hij in plaats van “Louis” “Lodewijk” als naam hanteerde. Lodewijk sprak bij voorkeur Nederlands, hem bijgebracht door de letterkundigen Van Lennep en Bilderdijk.
In elke plaats bedacht hij de armen met een flinke som gelds; hij bezocht de kloosters (voorzover die nog hestonden) met name in Cuijk en Boxmeer. Op weg naar Helmond passeerde hij Aarle. Dit dorp werd in 1809 getekend door een epidemie. Ofschoon hem afgeraden werd er halt te houden, gaf hij opdracht er te stoppen. Hij bezocht een aantal zieken en regelde dat een arts uit Boxmeer in Aarle zou gevestigd worden, totdat herstel van de zieken zou dagen.
Op weg van Croy naar Helmond liet hij in Stiphout halt houden voor een ontmoeting met de pastoor. De H. Mis woonde hij bij in Helmond. Met een gouden tabaksdoos werd de pastoor bedankt; om de schuldenlast van de kerk wat te verzachten tevens een koninklijk gift. Maar, toen hij ter plaatse zag hoe de protestanten er kerkten in een aangepaste huiskarner, kregen zij een gift van f 6000 voor de bouw van een eigen kerkje.
Het zal technisch gezien geen gemakkelijke reis geweest zijn voor de koninklijke karos, getrokken door zes paarden, want Lodewijk gaf opdracht voor een wegenplan en voor een betere regeling van de waterstaat in het land van Dommel en Demer.
In Tilburg bezocht hij twee schuurkerken “op het Heyken” en “op het Goirken”. Twee Weken na zijn bezoek droegen de protestanten de beide ‘oude’ parochiekerken over aan de katholieken. De protestanten kregen f 8000 voor de bouw van een eigen kerk. Tilburg werd vereerd met stadsrechten. ‘s-Hertogenbosch pakte groots uit; men had een harmoniegezelschap geplaatst op een ereboog, dat speelde toen de koning er onder door reed! Twee oude kerkgebouwen, die niet meer voor de eredienst gebruikt werden liet hij opknappen; de Sint Jan moest nog tot 1810 (de inlijving bij Frankrijk) wachten op overdracht.
Van Vught reed hij naar Sint-Michielsgestel, waar hij het pas ingerichte Groot-Seminarie “Huize Nieuw Herlaer" hezocht. Tekenend is dat hij de priesters en dominees op het hart drukte verdraagzaam ten opzichte van elkaar te zijn, en rnocht de (Roomse) meerderheid de (protestantse) minderheid onbillijk behandelen, dan - zo dreigde hij - zou hij zich genoodzaakt voelen om het op te nemen voor de minderheid.
In Ravensteyn inspecteerde hij de gevangenis; die was naar zijn mening beneden de maat, vooral voor Ianggestraften; hij liet ze overbrengen naar het Tuchthuis in Den Bosch. In Heusden liet hij zich voorlichten over de overstromingen van de Maas, waarvan de gevolgen nog zichtbaar waren. Hij gaf opdracht de dijken te verhogen. De watersnoodramp had hem eerder ‘populair’ gemaakt vanwege het gegeven dat hij eigenhandig zakken met zand gevuld had.
In Leiden, waar, hartje stad, een schip met buskruit tot ontploffing was gekomen, beklom hij de puinhopen om met eigen oor te luisteren naar tekenen van leven.
Kortom “Lodewijk de Goede” was een geziene koning. Dit zinde geenszins zijn broer, de keizer in Parijs. “Een koning moet niet gezien zijn, maar gevreesd” hield hij zijn broer voor. Vooral het gegeven dat Lodewijk de smokkel op Engeland oogluikend toeliet zat de keizer dwars. In 1810 lijfde hij Nederland bij Frankrijk in. Lodewijk moest zijn post opgeven in juli 1810. Hij vertrok des nachts door de achterdeur van zijn buitenverblijf in Haarlem. Daar lag een sloot, waarover een plank was gelegd. Deze bleek een te wankel hulpmiddel. Met een nat pak nam hij in het rijtuig plaats, zo droop ‘Lodewijk de Goede’ af... Hij had beter verdiend.
Dit artikel verscheen in het Bisdomblad van 24 maart 2000. Met toestemming van de redactie nemen we dit stukje Brabantse geschiedenis gaarne over
Redactie Heemkronyk.