De bestuurlijke indeling van Heeze, Leende en Zesgehuchten van de late Middeleeuwen tot 1811

Heemkronijk jaar:2002, jaargang:41, nummer:1, pag:3 -8

DE BESTUURLIJKE INDELING VAN HEEZE, LEENDE EN ZESGEHUCHTEN VAN DE LATE MIDDELEEUWEN TOT 1811

door: Martien van Asseldonk 

 

Inleiding

De bestudering van de bestuurlijke indeling van de Meierij van ’s-Hertogenbosch leverde nieuwe gegevens en inzichten op voor de geschiedenis van de bestuurlijke indeling van de regio Heeze, Leende en Zesgehuchten, die in dit artikel kort samengevat worden.

 

De bestuurlijke indeling van Heeze, Leende en Zesgehuchten in de late Middeleeuwen

De heerlijkheid Heeze was aan het einde van de twaalfde en de eerste helft van dertiende eeuw in handen van het geslacht Van Heeze. In een oorkonde uit 1146 wordt een Heribertus de Heso genoemd, die samen met anderen goederen te Lieshout had geschonken aan het kapittel van Sint-Servaas te Maastricht. In circa 1197 verkocht een Herbert, dan heer van Heeze (dominus de Hese) genoemd, zijn allodium Sterksel aan de abdij van Averbode. De titel ‘heer van’ wijst er op dat Herbertus op dat moment heerlijke rechten te Heeze bezat. In de Ioop van de dertiende eeuw verdween her geslacht Van Heeze van het toneel.

In de eerste vermelding van een verdrag tussen de hertog en de graaf van Gelre in 1203 worden niet nader gespecificeerde rechten van beide partijen op het huis van ‘Hese’ erkend. Peter Dekkers veronderstelt dat het hier om Heeze ging. Het is onduidelijk waarop de hertog en de graaf van Gelre in 1205 hun aanspraken op het huis Heeze baseerden.

In de heerlijkheid Heeze functioneerde in de zeventiende en achttiende eeuw naast de openbare schepenbank een Iaat- en leenbank voor de rechtspraak over de bezittingen en rechten van de heer. Mogelijk werd de openbare schepenbank in Heeze ingesteld naast de laatbank van de heer. De eerste vermelding van die openbare schepenbank dateert uit 1294. In dat jaar bepaalde Jan I, hertog van Brabant, dat schepenen van Leende en van Heeze voortaan te hoofde dienden te gaan bij de schepenen van ’s-Hertogenbosch. De hertog spreekt in deze oorkonde van scabini nostri de Busco en van de scabini de Leende et de Hese; niet van scabini nostri de Leende et de Hese. Dat, gevoegd bij het feit dat de heerlijkheid Heeze pas in 1334 leenroerig werd aan de hertog, maakt waarschijnlijk dat de schepenbank van Heeze in 1294 niet onder het gezag van de hertog ressorteerde en door de plaatselijke heer ingesteld werd. Wellicht kon de hertog deze schepenen hoofdvaart op ’s-Hertogenbosch opleggen, vanwege zijn positie als landsheer.

In 1285 was het patronaat van de kerken van Heeze en Leende eigendom van Willem, heer van Horne en Altena. Waarschijnlijk was hij op dat moment tevens heer van Heeze. In 1334 droeg een nazaat van hem, eveneens Willem van Horne genaamd, de heerlijkheid Heeze aan de hertog op en ontving het hierna terug als leengoed. In de beschrijving van de lenen van de hertog van Brabant in 1440 worden de rechten van de heer van Heeze en de grenzen van de heerlijkheid in detail omschreven. De heer bezat in dat jaar de hoge, middelbare en lage jurisdictie binnen zijn heerlijkheid en tevens de gemene gronden. De heerlijkheid omvatte in 1440 Heeze, Leende en Zesgehuchten. De regio van Zesgehuchten wordt al in 1333 vermeld als behorende tot de jurisdictie van de heer van Heeze. De gemene gronden in het oostelijke deel van de heerlijkheid tussen Geldrop en Sterksel, de latere Strabrechtse en Lieropse heide, werden pas in 1344 door de hertog aan de erfgenamen van de heer van Heeze geschonken en bij de heerlijkheid Heeze gevoegd.

Dat Leende meer was dan een gehucht onder Heeze blijkt uit het feit dat de heer van Heeze zowel in Heeze als in Leende aparte cijnsdagen had en de vermelding van de ‘maat van Leende’. In de veertiende eeuw bestond er een sterk verband tussen plaatsen met een eigen maat en een eigen dingbank. De vermelding van de maat van Leende is daarom een aanwijzing voor de aanwezigheid van een dingbank in die plaats.

Een tweede aanwijzing daarvoor is te vinden in de uitgiftebrief van 3 maart 1343 van gemene gronden door de heer van Cranendonk aan zijn onderdanen te Maarheeze, Soerendonk en Gastel. Deze gronden grensden aan ‘den gerichten van Leende’.

Omstreeks 1312-1320 hield Willem van Horne de voogdij over elf hoeven (circa 170 hectare) grond bij Leende, die gehouden werden van de koster van Sint-Lambertus in Luik (advocatia de XI hovis terre apud Leende, que tenentur a custode Sancti Lamberti Leodiensis), in leen van de hertog van Brabant.

Het vermelden van een voogdij in Leende impliceert dat er eertijds een voogd actief was. Dat wijst erop dat er eertijds in Leende een laatbank van het Sint-Lambertuskapittel met hoge justitie bestond. Vermoedelijk waren de bevoegdheden van deze dingbank beperkt tot de eigen bezittingen van het kapittel. Wat de voogdij in 1312-1320 nog betekende is onduidelijk; dat hing samen met het al dan niet nog functioneren van de veronderstelde laatbank.

In Waalre was het in 1282 de taak van de voogd van de abdij van Echternach het terzijde staan en beschermen van de meier en schepenen tijdens de rechtszittingen en het uitvoeren van dood- en lijfstraffen. In Deurne was de voogdij in de zeventiende eeuw verworden tot een jaarlijks bedrag dat betaald werd vanwege het recht op voogdschot, ofwel een maaltijd die de voogd eertijds genoot.

Het is aannemelijk dat Willem van Horne en zijn voorgangers, tevens heer van het ten zuiden van Leende gelegen Cranendonk, de voogdij over de elf hoeven land van het Sint-Lambertuskapittel in Leende al in het midden van de dertiende eeuw bezaten. De cijnsdata ondersteunen deze gedachte enigszins. De heer van Heeze inde omstreeks 1500 in Leende cijnzen op de dag van Onze- Lieve-Vrouwgeboorte (8 september). De heer van Cranendonk inde in Cranendonk en Budel cijnzen op de dag voor Onze-Lieve-Vrouwegeboorte (7 september). De abdij van Sint-Truiden inde in de dertiende eeuw in Woensel en Eindhoven cijnzen op 7 en 8 september, waartoe (volgens latere gegevens) cijnzen in Cranendonk behoorden. De heer van Cranendonk was voogd voor de abdij van Sint-Truiden in Woensel. Het is dus mogelijk dat een aantal cijnzen van de heer van Heeze te Leende via de heer van Cranendonk afkomstig zijn van de abdij van Sint-Truiden. Omdat Leende in de veertiende eeuw tot de heerlijkheid Heeze behoorde en niet tot de heerlijkheid Cranendonk, mag verondersteld worden dat lieden te Leende die niet onderhorig waren aan het Sint-Lambertuskapittel in de dertiende eeuw onderhorig waren aan de heer van Heeze. Volgens deze hypothese verwierf de familie van Horne door de voogdij zeggenschap over de bezittingen van het Sint-Lambertuskapittel te Leende. Daarnaast verwierven de Van Hornes de gerechtsheerlijkheid Heeze, die zich ook over Leende uitstrekte.

Uit vanaf de late Middeleeuwen bekende gegevens blijkt dat in de Meierij in elk openbaar rechterlijk ressort keuren gemaakt werden, die geldig waren voor dat rechterlijk ressort. In de plaatselijke keuren werden zaken geregeld als het onderhoud en openhouden van wegen en waterlopen, het gebruik van maten en gewichten, het gebruik van de gemene gronden en dergelijke. Het maken van dergelijke dorpskeuren kan als een van de algemeen bestuurlijke taken beschouwd worden. De daartoe gekwalificeerden van de rechterlijke ressorten werden in hun bevoegdheden tot het vaststellen van keuren beperkt door de regelgeving van de hertog en plaatselijke heer. De jaargedingen (of andere corporele vergaderingen waarop de keuren vastgesteld en bevestigd werden) waren de eerste algemeen bestuurlijke organen, de eerste voorgangers van de tegenwoordige gemeenteraden. De openbaar rechterlijke indeling die vanaf het einde van de twaalfde eeuw tot ontwikkeling kwam is tevens te beschouwen als de eerste algemeen bestuurlijke indeling. Heeze vormde dus in de late Middeleeuwen met Leende en Zesgehuchten één rechterlijk en bestuurlijk ressort.

 

Het ontstaan van zelfstandige dorpskassen in Heeze, Leende en Zesgehuchten

Er zijn aanwijzingen dat in sommige fiscale ressorten de quote voor de beden volgens een bepaalde formule omgeslagen werd over bepaalde nederzettingen binnen dat fiscaal ressort. Vanaf 1480 worden in de hertogelijke rekeningen van de beden soms aparte bedragen gegeven voor de verschillende nederzettingen binnen een fiscaal ressort. Uit de rekeningen van de beden blijkt dat ook Heeze (waaronder Zesgehuchten) en Leende een interne omslag van de quote van de beden kenden. De omslag van de quote over nederzettingen binnen een fiscaal ressort kan pas ontstaan zijn na de invoering van het systeem van de haardstedentellingen en de quoten per plaats in 1437-1439.

Ter gelegenheid van de haardstedentelling van 1496 werden Heeze (waaronder Zesgehuchten) en Leende voor de landelijke belastingen gesplitst. Beide plaatsen kregen voortaan een eigen quote voor de bede. In een ‘advis belangend een nieuwe herdtellinge’ uit 1496 staat dat ‘vele dorpen in Brabant, besunder in der Meyerien van Den Bossche, zeer verarmt zijn, soe dat vele huysluden die tamelijc plagen te leeven mits den brande huerer huysen ende oic dat de sommige van hen doot geslagen zijn geweest ende alsoe die weduwen mit huerer kinderen hebben van armoeden moeten vlieden, sueckende andere plaetsen mits den welcken voele van den selven dorpen hen bevinden soe voele meer bezwaart ende belast met den beeden ende subventien der princen, dan in voirledenen tijden’. Hieruit blijkt dat vanwege oorlog en armoe veel mensen verhuisd waren, wat een van de motieven was om een nieuwe telling aan te bevelen. De armoe en de hierdoor mogelijk een enigszins verstoorde demografische situatie vanwege de oorlog zetten een grotere druk op de bevolking en kan hier en daar latente meningsverschillen over de omslag van de beden verscherpt hebben en daarbij bijgedragen hebben tot het besluit om een aantal fiscale ressorten te splitsen.

In de periode 1526-1736 werd de dynamiek van de fiscale indeling anders dan voorheen. Fiscale ressorten werden niet meer gesplitst ter gelegenheid van een haardstedentelling, maar er ontstonden naast elkaar bestaande -  enigszins afwijkende - fiscale indelingen voor verschillende nieuwe belastingen. In deze periode splitste Zesgehuchten zich fiscaal af van Heeze. In de haardstedentelling van 1526 wordt Zesgehuchten nog vermeld onder het fiscaal ressort ‘Heze mitten zesse gehuchten dair toe behoirende, te wetenen: Hoigeldorp, Hulsel, Ryele, Hout, in Gheen Nuwenhuys ende Ghysenrode’. Voor de gemene middelen (ingevoerd in circa 1583) contribueerde Zesgehuchten in 1741 nog met Heeze. Vanaf de augmentatie van 1607 werd Zesgehuchten apart aangeslagen. In de administratie van de Leen- en Tolkamer wordt na 1730 ook voor de bede een apart bedrag voor Zesgehuchten vermeld.

De fiscale verzelfstandiging van Zesgehuchten volgde op het ontstaan van een eigen dorpskas in deze plaats. In 1575 verkochten de gezworenen namens de inwoners van Zesgehuchten een erfcijns van 24 gulden. Dat impliceert waarschijnlijk het voeren van een algemene financiële administratie, omdat een schuld een jaarlijkse betaling van rente met zich meebracht. In 1589 kreeg Zesgehuchten een eigen deel in de repartitie van de Meierijschuld. Vanaf 1636 zijn bijlagen bij de borgemeestersrekeningen van Zesgehuchten bewaard gebleven.

Vanaf wanneer Heeze, Leende en Zesgehuchten zelfstandige dorpskassen zijn gaan voeren is niet met zekerheid te zeggen. Over het algemeen is bekend dat vanaf de late vijftiende eeuw, maar vooral in de laatste decennia van de zestiende eeuw de plaatsen in de Meierij met schulden opgezadeld werden vanwege oorlogslasten en oorlogsschade en vanwege die schulden en rentebetalingen een permanente dorpskas gingen voeren en een borgemeester aanstelden. Dat al in Heeze, Leende en Zesgehuchten wel niet anders geweest zijn. 

 

De controle van de dorpsrekeningen door de Leen- en Tolkamer  

In 1724 schreven de Staten-Generaal een formulier voor, voor het opmaken van de dorpsrekeningen.

In 1727 werd de Leen- en Tolkamer belast met het controleren van de dorpsrekeningen. Omstreeks 1736 had het formulier algemeen ingang gevonden.

De gewoontes in de dorpen wat betreft het vergaderen en de financiële verantwoordelijkheid zullen door dit toezicht niet wezenlijk veranderd zijn. Wel werd nu door de overheid eenduidig vastgesteld welke plaatsen verantwoordelijk waren voor het aan de Leen- en Tolkamer voorleggen van dorpsrekeningen. Deze plaatsen zijn bekend uit de administratie van de Leen- en Tolkamer en het Manuaal dat Santvoort, de griffier van de Leen- en Tolkamer, publiceerde. Niet alle plaatsen met een grote financiële zelfstandigheid of met regenten, werden door de Leen- en Tolkamer in deze zin als een algemeen bestuurlijk ressort beschouwd.

Orthen (waar in 1590 de ‘regeringe van des dorpssaken’ genoemd werd), Gerwen en Opwetten werden dat bijvoorbeeld niet, maar Heeze, Leende en Zesgehuchten weer wel.

Het gaat te ver om te stellen dat Heeze, Leende en Zesgehuchten vanaf de zeventiende eeuw zelfstandige bestuurlijke eenheden waren, omdat ze zelfstandige dorpsrekeningen hadden die door de Leen- en Tolkamer apart gecontroleerd werden.

Een groot deel van de regelgeving en besluitvorming gebeurde nog gezamenlijk door middel van de keuren. Daarnaast hadden de drie plaatsen een zekere mate van financiële zelfstandigheid. Er werden gezamenlijke vergaderingen gehouden, maar ook aparte vergaderingen in de drie dorpen.

 

De bestuurlijke indeling in de periode 1795-1810

Bij de verkiezingen van de besturen van de municipaliteiten in 1795 diende een keuze gemaakt te worden in welke plaatsen al dan niet verkiezingen gehouden dienden te worden. De in 1795 bestaande  algemeen bestuurlijke indeling van de Meierij zou tot in 1810 blijven bestaan Deze indeling is bekend uit de gemeentereglementen die in 1803 in het Departement Brabant vastgesteld werden en uit de beschrijving van de plaatselijke bestuurlijke indeling door Van de Graaff in 1807. In nagenoeg alle plaatsen met een eigen kas werden in 1795 bestuurders voor de municipaliteit gekozen.

Er waren in het gebied van de Meierij vier uitzonderingen. Voor Heeze, Leende en Zesgehuchten werd een gezamenlijk bestuur gekozen. In deze municipaliteit bleven de drie dorpskassen gewoon bestaan. Ook Son en Breugel hadden elk een eigen kas, maar kozen toch een gezamenlijk bestuur. Hetzelfde geldt voor ’s-Hertogenbosch, Den Dungen en Orthen.

Ook in de municipaliteit Maarheeze, Soerendonk en Gastel bleven na 1795 drie dorpskassen bestaan.

In de reglementen van 1803 werd de samenstelling van de gemeentebesturen en gemeenteraden voorgeschreven. Uit de beschrijving van Van de Graaf in 1807 blijkt dat deze reglementen ook daadwerkelijk uitgevoerd zijn. In 1803 kwam dus een einde aan de - al dan niet vaststaande - samenstelling van de regentencolleges zoals die aan het einde van het Ancien Régime bestond. 

De bestuurlijke indeling in de periode 1811-1832.

In maart 1810 ging het gebied van de voormalige Meierij van ’s-Hertogenbosch tot Frankrijk behoren; het werd een deel van het Departement van de Monden van de Rijn. Op 3 mei 1810 beval de minister van justitie de nieuwe prefect van het Departement van de Monden van de Rijn een plan in te sturen voor een nieuwe indeling van het departement in arrondissementen en kantons.

AI op 12 mei 1810 volgde het voorstel van de prefect. In aansluiting daarop werd op I4 mei I810 bij twee keizerlijke decreten een omschrijving gegeven van de drie arrondissementen en vervolgens een indeling gegeven in kantons voor het Departement van de Monden van de Rijn. In het laatste decreet zijn de kantons beschreven door de plaatsen op te noemen die tot de verschillende kantons behoren. Deze plaatsen komen niet overeen met de gemeenten. De indeling van de kantons in gemeenten werden niet door het keizerlijk decreet van I4 mei 1810 vastgesteld, maar werd aan de prefect overgelaten. Volgens voorstel van de prefect werden Heeze, Leende en Zesgehuchten drie zelfstandige gemeenten.

 

Samenvatting

Heeze, Leende en Zesgehuchten vormden in de late Middeleeuwen gezamenlijk een rechterlijk en bestuurlijk ressort. In Leende functioneerde in de late Middeleeuwen enige tijd een laatbank van het Luikse Sint-Lambertuskapittel, maar die laatbank ging nog voor 1300 teloor.

In de loop van de zestiende eeuw gingen de drie plaatsen ieder een eigen dorpskas voeren. Daarvoor werden in de drie plaatsen  afzonderlijke vergaderingen gehouden en afzonderlijke besluiten genomen. De Leen- en Tolkamer controleerde in de achttiende eeuw de drie dorpsrekeningen afzonderlijk. Men bleef daarnaast gezamenlijk keuren maken. In I795 werd er een gezamenlijk bestuur voor de drie plaatsen gekozen, maar de drie afzonderlijke kassen bleven tot 1811 bestaan.

 

Gebruikte afkortingen voor archieven

ARAB               Algemeen Rijksarchief in Brussel

ARAH               Algemeen Rijksarchief in Den Hang

ARK                  Archief van de Rekenkamers

OAA                 Oud Administratief Archief

RANB               Rijksarchief Noord-Brabant

SABNO             Streek Archief Brabant Noordoost

SRE                   Streek Archief Regio Eindhoven

 

Bronnenpublicaties en literatuur

Van Asseldonk, M., De Meierij van ’s-Hertogenbosch. De evolutie van plaatselijke bestuur, bestuurlijke indeling en dorpsgrenzen, circa 1200-1852 (Ter perse).

Camps, H.P.H., red., Oorkondenboek van Nooord-Brabant tot 1312. I De Meierij van ’s-Hertogenbosch (met de heerlijkheid Gemert) (2 bdn.; Den Haag 1979).

Cóvens, C., Beknopte staats-beschrijving der Bataafsche republiek: Inzonderheid met betrekking tot derzelver bevolking en verdeeling in departementen, ringen en gemeenten en in districten, naar aanleiding der staatsregeling, volkstelling en van onderscheiden publicatiën dien aangaande, met kaarten (Amsterdam 1800).

Cuvelier, J., Les dénombrements de foyers en Brabant (XIV-XVI siècle) (Bruxelles 1912).

Dekkers, P.J.V., Sterksel 1197-1653. Een domein van de abdij van Averbode in de volle en late Middeleeuwen. Verwerving, bestendiging en uitbating van een Premonstratenzer domein in de Brabantse Kempen in het krachtenveld van de hertog van Brabant, de bisschop van Luik en de lokale adel. (Doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam 1994).

Enklaar, D.Th., Gemeene gronden in Noord-Brabant in de Middeleeuwen (Utrecht 1941).

Van de Graaff, S., Historische statistische beschrijving van het koninkrijk Holland; deel 1, inhoudende het departement Brabant en bevattende dit eerste stuk de statistiek van Braband, en de plaatselijke beschrijving der stad en meierij van ’s-Hertogenbosch: met kaarten, platen, plans, en tabellen (3 dln; Amsterdam 1807).

Jacobs, R.C.M., ‘Gemeentelijke herindelingsplannen in Westelijk Noord-Brabant’, De Ghulden Roos 49 (1989) 92-148.

Kappelhof, A.C.M., Het archief van de tafel van de H. Geest van ’s-Hertogenbosch. Regesten van oorkonden (4 dln.; ’s-Hertogenbosch 1996-1997). Ter inzage in de bibliotheek van het Stadsarchief van ’s-Hertogenbosch.

Kesters, H., ‘Sint truiden - Woensel’ in: W.H.A. Renders, red., Bijdragen tot de geschiedenis van Woensel (Eindhoven 1979) 19-33.

Meindersma, W., lnventaris van het archief op het kasteel te Heeze (Heeze 1991).

Spijkers, A.P.A.M., ‘De indeling van het rechtsgebied van de tegenwoordige provincie Noord-Brabant in kantons’, Varia Historica Brabantica IX (1980) 137-175.

 

NOTEN

1  Van Asseldonk, De Meierij van ’s-Hertogenbosch.

2  Camps, ONB I, 71-73 nr. 46 d.d. 1146 [maart 13 – april 3]

3  Camps, ONB I, 105-107 nr. 67 d.d. ; idem, 147-148 nr. 87 d.d. [1196-1198]; idem, 148-150 nr. 88 d.d. [1196-1198].

4  Dekkers, Sterksel, 74-89.

5  Camps, ONB I, 162-163 nr. 98 d.d. [1203 ca. okt. 1]: de domo Hese tam dux quam comes suum ius habebit.

6  Dekkers, Sterksel, 77.

7  Meindersma, Inventaris, 43; RANB, Archief van het leenhof van Heeze, Leende en Zesgehuchten inv. nr. 157, dingrol van de leenkamer 1679-1721; inv. nrs. 22-36, processen vanwege overtreding van het jachtreglement 1720-1797.

8  Camps, ONB I, 617 nr.508 d.d. 1294 april 18.

9  Camps, ONB I, 515-516 nr. 413 d.d, 1285 [of 1286] april 10.

10  Archief van de heerlijkheid Heeze, Familiearchieven Snoeckaert van Schaumburgh en Van Tuyll van Serooskerken inv. nrs, A2 en B1; ARAB, Archief van het Leenhof van Brahant inv. nr. 2, fol, 9. fol. 18 en fol. 55v; inv. nr. 4, fol. 195.

11  Kappelhof. THGH, regest nr. 198 d.d. 1333 september 30: vermelding van goederen Ten Huis in de parochie van Geldrop in de jurisdictie van de heer van Horne.

12 RANB, Archief van de heerlijkheid Mierlo inv. nr. 1a, cartularium, nr. 20 d.d. 1344; Dekkers, Sterksel, 86.

13  ARAH, Archief van de Raad en Leenhof van Brabant en de Landen van Overmaze inv. nr. 1111, fol. 318-319, ARAB, ARK inv. nr. 9. fol. 87v-88: te Leende, op de dag van Onze-Lieve-Vrouwgeboorte en op Pasen; te Heeze op Sint-Maarten en op Onze-Lieve-Vrouwe Lichtmisdag.

14  Van Asseldonk, De Meierij van ’s-Hertogenbosch, hoofdstuk 8.

15  Enklaar, Gemeene gronden, 287-288 d.d. 1343 maart 3.

16  ARAB, ARK inv. nr. 542, fol. I-35; fol. fol. 114-114v; Galesloot, Livre des feudataires, 274.

17  Camps, ONB I, 480-482 nr. 385 d.d. 1282 maart 24.

18  Zie bijlage 6.

19  ARAH, Archief van de Raad en Leenhof van Brabant en de Landen van Overmaze inv. nr. 1111, fol. 318-319.

20  Kesters, ‘Sint - Truiden - Woensel’, 22-26; Melssen, Het register van de cijnzen, VII-IX.

21  Dekkers, Sterksel, 82-87. Dekkers oppert dat de heren van Heeze voogd geweest kunnen zijn te Leencle voor het Sint-Lambertuskapittel en zich delen van dat bezit, waaronder het patronaat van de kerken, toegeëigend hebben en in de marge van dit domein. te Heeze, een huis hebben gebouwd.

22  Coopmans, ‘De betekenis van de gemeynten’, 151-153.

23  Van Asseldonk, De Meierij van ’s-Hertogenbosch, hoofdstuk 7.

24  In bijlage 21 zijn de indelingen van de bewaard gebleven rekeningen van de beden en andere belastingen over de periode 1480-153650 gegeven.

25  Van Asseldonk, De Meierij van ’s-Hertogenbosch, par. 34.2.8.

26  Cuvelier, Les dénombrements, 117-118.

27  Van Asseldonk, De Meierij van ’s-Hertogenbosch, par. 34.3

28  RANB, Archief van de Leen- en Tolkamer inv. nr. 315 d.d. 1736-1757; SABNO, Rayon Veghel, OAA Veghel inv. nr. II-B-51 d.d. 1720 februari 15, verklaring van schepenen van Geldrop.

29  SRE, OAA Zesgehuchten inv. nr. 144.

30  SRE, OAA Zesgehuchten inv. nr. 53; inv. nr. 12, akten van verkoop van turf door het corpus van Zesgehuchten d.d. 1689-1797; inv. nr. 210, resolutie van de Staten-Generaal, waarin, op verzoek van de regenten van Zesgehuchten voor de jaren 1696-1705 toestemming wordt verleend tot het doen van buitengewone omslagen van reële en personele omslag tot betaling van achterstallige dorpslasten, 1701; inv. nr. 22, borgemeestersrekening 1689-1690; inv. nr. 125, waarin sprake is van een octrooi van 7 november 1625 gegeven door de Hertog van Brahant om 5.000 gulden op te nemen ten laste van hee corpus van

Zesgehuchten.

31  Van Asseldonk, De Meierij van ’s-Hertogenbosch, hoofdstuk 23.

32  Van Asseldonk, De Meierij van ’s-Hertogenbosch, par. 23.4.5, 33 Verschillende bronnen geven verschillende reeksen plaatsnamen met betrekking tot het gebied van de voormalige Meierij van ’s-Hertogenbosch gedurende de periode 1795-1803, Cóvens, Beknopte staats-beschrijving,  198-202; SRE, OAA Nuenen inv. nr. 65 een overzicht van de grondvergaderingen van 17 novenber 1798 geeft een onderverdeling in ‘plaatsen’. RANB, Bestuursarchieven 1795-1814 inv. nr. 445: de publicatie van de indeling in schoutambten in 1803 geeft de werkingssfeer van de rechtbanken in de vorm van een lijst van indeling van de rechtbanken in ‘gemeenten’. Deze lijst was slechts bedoeld om de werkingssfeer van de rechtbanken aan te geven. De in deze lijst  benoemde ‘gemeenten’ komen niet helemaal over met de toen bestaande gemeenten. De gemeentereglementen van 1803 geven wel een overzicht van werkelijk bestaande gemeenten (of municipaliteiten) in de periode 1795-1810.

34  Van de Graaff, Historische statistische beschrijving, 311-657.

35  SRE, OAA Maarheze, Soerendonk en Gastel inv. nr. 7. geen fol. nr. d.d. 1802 oktober 10.

36  Van de Graaff, Historische statistische beschrijving, 311-657. Enkele  kleine verschillen worden hierna beschreven.

37 Spijkers, ‘De indeling van het rechtsgebied', 142.

38  RANB, Plakkatenverzameling 1794-1813 inv. nr, 105; Bulletin des Lois de L’Empire Francais, gepubliceerd door Fortuijn, 4e serie, band 12 (Parijs, 1810), bulletin 287, 387-388 d.d. 1810 mei 14; idem, bulletin 288, 399-414 d.d. 1810 mei 14; Spijkers, ‘De indeling van het rechtsgebied’, 142-144; Jacobs, ‘Gemeentelijke herindelingsplannen’, 93-94.

39  RANB, Plakkatenverzameling 1794-1813 inv. nr. 105 plakkaat van de Prefect van het Departement van de Monden van de Rijn d.d. 1810 juni 1 betreffende de verdeling van het departement in kantons, met vermelding van de plaatsen die onder elk kanton bchoorden.

40  RANB, Bestuurlijke Archieven 1795-1814 inv. nr. 1274, ‘division du Déparlement des Bouches du Rhin. Noms des mairies et hameaux qui en dependent’ d.d. 1811 augustus 4; RANB. Provinciaal Archief inv. nr. 1382, fol. 71v-75, omslag van het salaris van Mepagera op 30 mei 1811 volgens het arrest van de onderprefect van 17 november 1810 en goedgekeurd door de prefect op 23 novenber 1810, nr. 978 volgens dezelfde indeling.

 

Ga terug