De misstap

Heemkronijk jaar:1987, jaargang:26, nummer:3, pag:94 -96

DE MISSTAP

door: Guusje Veldhuizen

 

Volkomen uitgeteld lag Dorus de slachter op zijn bed. Niet omdat hij zo moe was van het harde werken op het slachthuis, maar heel simpel omdat hij te diep in het glaasje had gekeken.

Maathouden was dan ook niet zijn sterkste punt. Zijn vrienden van het Zesgehuchtense kerkkoor, waar Dorus al tientallen jaren lid van was, konden daarover meepraten. Als hij vóór de repetitie goed "gepruufd" had, zong hij al gauw zijn eigen hoogste lied, zonder dat daarom gevraagd was. Dat deze,nu zeventigjarige Hoog-Celdroppenaar, zoveel van een feestelijk borreltje hield, kwam geheel voor rekening van de traditie.

Welke traditie?

Al ver vóór de laatste oorlog werkte Theodorus van de Sande niet alleen op het slachthuis in Eindhoven, hij slachtte ook bij boeren, burgers en buitenlui. Ook voor de zusters van het St.-Annaziekenhuis die achter in de hof een boerderij beheerden. Het was het laatste staartje in een tijd dat -stadslui niet meegerekend- de mensen zoveel mogelijk ‘selfsupporting' waren. In die tijd was het traditie dat, zodra het te slachten dier de geest gegeven had, de eigenaar twee glaasjes cognac of jenever voor de slachter en voor zichzelf inschonk. Aldus deed ook de eerwaarde zuster, die de zorg droeg voor de dieren. Het was ook een moment om even bij stil te staan. Men had immers maandenlang het dier met zorg en liefde vetgemest en gezond weten te houden! Wanneer Dorus de slachter in november, hét hoogseizoen voor zijn beroep, zo'n tien á  twintig slachtingen per vierentwintig uur had gedaan, had hij de nodige neutjes achterover geklokt. En dat was nog niet alles.... De volgende dag, als het stoffelijk overschot bestorven was, kwam Dorus terug als slager om met zijn batterij vlijmscherpe messen het dier te verdelen in de bekende biefstukjes en carbonades. Was ook dat karwei geklaard, dan werd ook daar weer op geproost ..... en op één been kan men niet lopenl

Terug naar de uitgetelde Dorus op z'n bed. Wat was er gebeurd?

Die avond in november, zo'n vijfentwintig jaar geleden, was hij na gedane arbeid onderweg gestrand in een café en hing aan het eind van de dag voor pampus aan de tap. De kastelein van "d'Adelaar" op Bogardeind -die dat tafereeltje met een kennersblik bekeek, vroeg aan twee redelijk nuchtere klanten om Dorus efkes naar huis te brengen. Op eigen kracht zou hem dat nooit lukken. Deze waard kende zijn gasten en zijn zorg reikte iets verder dan de deur. Het bleek een hele klus! Dorus was 'n beer van ‘n vent en op dat moment "ver van dee's wereld", doch met veel geduw en getrek van behulpzame handen kregen ze hem in hun auto gepropt.

Zijn kleine vrouw die door al dat gestommel naar beneden kwam, keek er niet van op. "Och, och, is t'ie weer zo wijt", zei ze hoofdschuddend. Of de heren zo vriendelijk wilden wezen om hare man maar meteen naar boven te brengen. Ze hadden 'm nu toch vast en zij kreeg dat nooit voor elkaar. De heren begrepen het volkomen, maar het doorsluizen door het smalle trapgat ging niet bepaald elegant. Weer werd er danig aan onze vriend gesjord waarna ze hem min of meer verfomfaaid op het bed kieperden, waarbij 'zunne kop' met een flinke klap op de beddeplank terecht kwam.

 

"Oei,.... van den deze zal niemands nie vannacht nog iets horen", mompelden de thuisbrengers en maakten dat ze weg kwamen.

Ofschoon Dorus' vrouw uit ervaring wist dat hij haar in deze toestand niet hoorde, nam ze de kans waar eens goed tegen hem te sputteren. "Wâ zuide gij morge 'n koppijn hebbe", mopperde het vrouwke, terwijl ze zijn schoenen uittrok en een deken over hem heen ‘lei’. "Eigen schuld, dikke bult!" "Of we het zo al nie moeilijk genoeg hebben, zonder dadde gij da bietje verstand verdrinkt. Adde zo door ga, staan we morge in de rij bij de Sint Vincentius vereniging!"

Zuchtend schoof ze het schuifraamke omhoog om de frisse nachtlucht binnen te laten, terwijl-ze op de klok van de Brigidakerk zag dat het al ver na middernacht was. Tollend van de slaap kroop ze in de achterkamer in bed, alwaar ze onmiddellijk in een diepe rust wegzonk. Maar deze was haar helaas niet gegund. Van heel ver hoorde ze op de voordeur bonzen. Even nog hoopte ze dat ze droomde, doch haar scherpe oren vertelden dat die hoop ijdel was.

"Wâ zulle we nou weer hebben, ik ben er toch al uitgeweest en heb toch maar ene Dorus?" Toen ze ook nog hoorde roepen: "Vrouw Van de Sand’ doe's open", stapte ze mopperend voor de tweede keer die avond met haar blote voeten op het koude zeil. Huiverend sloeg ze een shawl om, terwijl haar voeten moeizaam haar pantoffels vonden. "Ja, ja, ik kom", riep ze kwaaiig, terwijl ze de trap af slofte.

Argwanend trok de vrouw de deur open en keek niet begrijpend naar de indrukwekkende figuur van een politieagent. Deze tikte beleefd tegen z'n pet en sprak aarzelend: "Ge moet er niet van schrikken, vrouw Van de Sande, maar ik heb Uwe man naar het ziekenhuis laten brengen, hij lag hier op de stoep!"

"Da's dan toch iemand anders geweest", antwoordde de vrouw kriegel, "die van mij ligt te bed, ladderzat dat wel, maar hij ligt er en voor de morgen zal-ie nie wakker worden".

"Ja, ik zal Dorus Van de Sande niet kennen", antwoordde de man van het gezag zelfverzekerd, ga maar eens gauw boven kijken, ik wacht wel".

Het vrouwke trok bleek weg en snelde verschrikt naar boven ... het bed was leeg. Met open mond van verbazing keek ze rond, toen... in een flits begreep ze het. Door een natuurlijke drang van de overvolle blaas was de man enigszins ontwaakt, doch in zijn schemertoestand gedesoriënteerd, waardoor hij -als in een nachtmerrie- door het open lage raam stapte en naar beneden viel.

"Hoe ...hoe is‘t met um?" riep ze in paniek.

"Hij heeft geluk gehad", wist de agent te vertellen, "hij heeft het overleefd. Die geparkeerde auto hier voor de deur heeft z'n val gebroken, maar niet z'n botten. Hij ziet bont en blauw en één oor was er bijna helemaal afgescheurd, maar dat hebben de dokters er alweer aangenaaid. En een hersenschudding zal hij óók wel hebben!"

"Dat wil ik graag geloven", verzuchtte de vrouw opgelucht en dacht aan de beddeplank. "Hij het ‘n goei engelbewaarder “.

Na veertien dagen mocht Dorus alweer naar huis.

Maar het schuifraamke bleef voortaan dicht. Zeker in november, zijn hoogseizoen..... een maand vol tradities!

Ga terug