Oude bomen en struiken voor onze omgeving

Heemkronijk jaar:2001, jaargang:40, nummer:1/2, pag:11 -20

OUDE BOMEN EN STRUIKEN VOOR ONZE OMGEVING

door: Redactie

De omgeving waarin mensen verkeren bepaalt mede de kwaliteit van leven en wonen. Wonen tussen “groen” stellen mensen op prijs. Wij als inwoners van ons heemgebied ”De Heerlijkheid Heeze-Leende-Zesgehuchten” kunnen het “groen” een handje helpen door zelf bomen en struiken te planten.

Uit cultuurhistorische overwegingen wil de Heemkundekring hieraan deelnemen. De kring wil zich richten op de aanplant van inheemse bomen en struiken. Het waarom en de aanpak vindt u onderstaand beschreven.

Vroeger, in de oude landbouweconomie waarbij men uitging van zelfvoorziening, was een hoge diversiteit gewaarborgd. Men had van-alles-wat nodig. De meeste bomen en struiken hadden hier bestaansrecht en werden ergens voor gebruikt.

Deze bomen en struiken waren dus eigenlijk NUTBOMEN. Om allerlei redenen zijn sommige soorten uit het landschap verdwenen.

In dit artikel beschrijven we enkele inheemse bomen en struiken die vroeger veelvuldig in onze omgeving voorkwamen. Uitgangspunt zijn soorten die vroeger noodzakelijk waren om in een specifieke behoefte te voorzien.

Doel van dit artikel is om meer bekendheid te geven aan inheemse soorten. U kunt aan hun verspreiding bijdragen door deze bomen en struiken opnieuw aan te planten. Dit kan zowel in een ‘stadstuin’ als in een ruimere buitengebied tuin.

De keuze van de beschreven soorten komt overeen met de door het Noord-Brabants Landschap gepubliceerde lijst van inheemse en ingeburgerde soorten die subsidiabel zijn. Bij voldoende belangstelling proberen wij deze bomen en struiken tegen een gereduceerd tarief te krijgen. In het midden van deze Heemkronyk treft u een belangstellingslijst heembomen en -struiken aan met daarop de beschreven soorten en de indicatieprijzen. Wij inventariseren uw wensen en op het totaal kunnen wij u de definitieve prijs afgeven. Wij nemen hierover contact met u op voordat de uiteindelijke bestelling geplaatst wordt.

Als leidraad hebben wij enkele publicaties 1) gebruikt om te bepalen of en zo ja welke bomen en struiken goed “bruikbaar” zijn in ons Heemgebied.

 

Wij hebben de volgende indeling gemaakt, onderverdeeld in:

- Inheemse en ingeburgerde bomen en struiken

- Inheemse en ingeburgerde vruchtbomen

- Heggen

- Hoogstarnfruitbomen/Oude fruitrassen

 

INHEEMSE EN INGEBURGERDE BOMEN EN STRUIKEN

Es (Fraxinus excelsior)

De es is de enige inheemse  boom met een samengestelde  bladvorm. Hij kan opgroeien tot  een zeer forse boom en behoorlijk oud worden. Zijn Wortel gestel groeit breed en vlak uit met een zeer dichte vertakking.  Heeft de naam om goed op natte grond te groeien maar ook op wat drogere plaatsen voldoet hij prima. In de zomer geven de wuivende bossen van de fijn geveerde bladeren de nodige gratie aan de boom. Zijn kroon is transparant, met andere woorden niet vol en laat planten met een geringe schaduw-tolerantie zomers groeien en bloeien. De es laat zich goed knotten. Daarbij worden de takken om de vier tot vijf jaar van de knot gezaagd. De knothoogte werd zo genomen dat het vee de jonge twijgen niet konden aanvreten: 1,5 tot 2 meter. Het knotten werd gedaan om aan ‘geriefhout’ te komen. Dit zijn dunnere stammetjes, door de boer gebruikt om allerlei zaken te maken zoals gereedschapstelen. De takken waren ook prima kachelhout. Een volgroeide boom kan een hoogte en een omvangbreedte van respectievelijk 55 meter en 15 meter bereiken.

 

Linde (Tilia platyphylla)

Er zijn in Nederland meerdere soorten inheems. De zomerlinde (Tilia platyphylla), de winterlinde (Tilia cordata) en de Hollandse linde (Tilia x vulgaris), een bastaard van de zomer- en winterlinde. Alle drie zijn prima geschikt als leiboom. Het zijn zachte lieve bomen. In het dorpsbeeld waren vroeger vooral de zomerlinde en de Hollandse linde dominant. Er zijn verschillende lindebomen bekend die ouder dan 800 jaar zijn. Vaak staan zij dan centraal op openbare plaatsen waar vroeger recht gesproken werd: de gerechtsboom. Het onderscheid tussen de drie soorten is onder andere de grootte van het blad. De zomerlinde heeft de grootste bladeren, de Winterlinde de kleinste. Om deze redenen worden zij respectievelijk ook wel de grootbladige en kleinbladige linde genoemd. De bladeren zijn mooi hartvormig met een spitse punt en lichtgroen. De linde is een van de weinige bomen die een complete bloem hebben. De bloemen zitten in trosjes bij elkaar. Zij verspreidden een heerlijke zoete geur, bevatten zeer veel honing en zijn daardoor belangrijk voor bijen, zij maken er voorjaarshoning van. De boom kan uitstekend tegen snoeien en laat zich gewillig in alle vormen plooien. Lindebladeren waren, al of niet gedroogd, vroeger voer voor de dieren op de boerderij. Geplant voor de gevel ter hoogte van de ramen werd hij gesnoeid tot leilinde, ook wel snoei linde genoemd. De zon kon zo ’s zomers niet door de ramen naar binnen schijnen waardoor het koel bleef. ’s Winters, als de zon lager staat, schijnt hij onder de boom door naar binnen en verlicht en verwarmt hij de ruimten. Een correct geplante lindeboom staat dus altijd op het oosten/zuiden van een woning en is zo gesnoeid dat de ‘zonwering’ werkt. Een aparte snoeiwijze is de etage- of kandelaar vorm. In onze omgeving komt deze snoeiwijze voor in Hilvarenbeek, Nuenen en Oisterwijk. Ook in Leenderstrijp staat een oude etagelinde op het kaatsveld. Het hout van de lindeboom werd vooral gebruikt als snij- en beeldhouwwerk. In onze omgeving groeit de lindeboom snel uit tot een flinke boom. Een volgroeide boom kan een hoogte en een omvangbreedte van respectievelijk 55 meter en 15 meter bereiken.

 

Steel- of fladderiep (Uhnus laevis)

Door de iepenziekte zijn veel iepen in de loop der tijd uit ons landschap verdwenen. Enkele gekweekte soorten schijnen redelijk ongevoelig tezijn voor de schimmel die de bomen te gronde richt. Door de ziekte zijn in onze omgeving iepen zeldzaam geworden terwijl zij toch goed op onze bodem gedijen.

Een inheemse soort is ook redelijk immuun voor de ziekte: de steel- of fladderiep. Hij heeft vele kleine asymetrische (“ongelijkhelftige”) blaadjes, ze zijn eivormig en behaard. Deze iep is geschikt als aanplant en in bredere groenstroken. Hij is een echte snelle groeier die het goed doet op voedselrijke zandgrond. Oude akkergrond lijkt daarom een goede plaats. In vroegere tijden was de iep een leverancier van uitstekend hout. De wagenmaker maakte er de naaf van de wielen en de bodems van de karren van, terwijl de meubelmaker er de zittingen van de stoelen van maakte. De hoogte en de omvangbreedte die de steeliep kan bereiken zijn niet bekend, vermoedelijk respectievelijk 30 meter en 20 meter.

 

Wintereik (Quercus petraea)

Is bij een goede ontwikkeling een hoge boom met een vrij smalle en dichte kroon en een slanke stam die tot in de top van de kroon doorloopt. Hoewel de wintereik goed op schrale zandgrond gedijt komt hij vrijwel niet (meer) voor. De wintereik is eenvoudig te onderscheiden van de in onze omgeving veel voorkomende zomer eik. De wintereik heeft bladeren met een steeltje en eikels zonder steeltje. Voor de zomereik geldt het omgekeerde. Het hout van de wintereik is rechtdradiger dan het hout van de zomereik. ’s Winters blijft het bruin geworden loof lang aan de bomen hangen. Een eik laat zich ook goed knotten of zich zelfs iets boven de grond afzagen: afzetten (hak- houtstobbe). Vervolgens loopt de boom of de knot weer opnieuw uit. Het afzetten gebeurde vroeger gemiddeld om de tien jaar. Vooral kleine akkertjes in de heide hadden een (hakhout) wal van eikenhout. De stammetjes die zo geoogst werden leverden takkenbossen voor de oven van de bakker. De dikkere takken werden gebruikt voor allerlei doeleinden op de boerderij. De schors van de eik bevat veel looizuur (tannine). Daarom werd de schors vaak van de takken geschild en verkocht aan de leerlooier. Deze liet de schors vermalen tot eek of run om te gebruiken in het looiproces. Een volgroeide boom kan een hoogte en een omvangbreedte van respectievelijk 35 meter en 20 meter bereiken.

 

INHEEMSE NUTBOMEN EN INGEBURGERDEVRUCHTBOMEN

Sommige bomen dragen vruchten die de mens als voedsel kunnen dienen. Deze bomen zijn niet veredeld en kunnen dus uit zaad geteeld worden. Zij worden niet tot de vruchtbomen gerekend. Vaak stonden deze bomen in de directe omgeving van de woning.

 

Mispel (Mespilus germanica)

De mispel is een kleine boom of grote struik met een karakteristieke groeivorm met lange rechte takken. Naast de wilde zaailingen zijn er ook mispels geent op een onderstam van een meidoorn. De mispel is uitzonderlijk mooi als solitaire fruitboom. Rond begin mei vindt de bloei plaats, roomwitte tot roze bloemen. De herfstkleur van de bladeren is donkergeel. De mispels zijn eetbaar voor mens en dier als ze overrijp zijn. Dat worden ze als de nachtvorst er overheen gaat. Vandaar de zegswijze ‘zo rot als een mispel’. De wat dikkere rechte takken zijn zeer taai en stug. Zij werden gebruikt om wandel- en veestokken te maken. Veedrijvers en veehandelaren hadden vroeger zo’n stok die zij ook wel de “mispelaere” noemden. Een mispel bereikt een hoogte en een omvangbreedte van 5 meter.

 

Kastanje (Castanea sativa)

Oorspronkelijk hoort de tamme kastanje hier niet thuis. Op gunstige standplaatsen, met ander woorden het liefst op warmere en beschutte plaatsen, kan hij opgroeien tot een zware majestueuze boom. In bouw en uiterlijk heeft hij wel iets van een eik. Het blad is groot en langwerpig met een mooi getande rand en prachtig helder, iets geelachtig groen, van kleur. De vruchten, kastanjes, zijn zeer voedzaam en worden in de winter onder andere aangeboden als ‘gepofte’ kastanjes. Ook in zuurkoolschotels worden ze gebruikt. De bomen worden commercieel geteeld in hakhoutwallen. Het hout oogst men om de 10 tot 15 jaar. De gespleten stammetjes leveren goede afrasteringslatten. Een volgroeide boom kan een hoogte en een omvangbreedte van respectievelijk 25 meter en 10 meter bereiken.

 

Walnoot (juglans regia)

De Walnoot of kortweg ‘notenboom’ is een middelhoge boom. Hij is een late uitloper die enigszins vorstgevoelig is. Gedijt alleen op vruchtbare bodem en wanneer hij in het volle licht staat op een beschutte plaats. Hij heeft een dichte brede kroon met zware takken en hoekige twijgen. Het blad is samengesteld, de blaadjes zijn vrij groot, dofgroen en ovaal van vorm. Hij is vaak aangepland om insecten te verdrijven, om zijn noten en voor het hout. Op de boerenerven stonden vroeger vaak een of meer notenbomen rond het huis om insecten te weren. Een notenboom op het gazon is een goede parasol. De wortels gaan sterk naar beneden waardoor het gazon mooi blijft. De vruchten, de noten, zijn zeer smakelijk en worden in veel culinaire gerechten gebruikt. Notenolie (olie geperst uit de noten) vindt toepassing in salades. Het hout van de notenboom is zeer mooi getekend en schokbestendig. Geweerkolven zijn dan ook vaak van notenhout gemaakt. In de meubelindustrie wordt dit hout eveneens verwerkt. Leende stond vroeger bekend om zijn notenbomen. Tot in de jaren 50 verpachtte de gemeente de notenoogst van de bomen die aan de Strijperstraat stonden. Een volgroeide boom kan een hoogte en een omvangbreedte van respectievelijk 25 meter en 15 meter bereiken.

 

HEGGEN 3)

In tegenstelling tot tegenwoordig kwam de heg vroeger het meest voor buiten de bebouwde kom en diende als perceelscheiding of veekeering. Rond de tuin om het vee buiten te houden, in de velden om het vee zoveel mogelijk binnen de omheining te houden. Ook in onze tijd heeft de heg nog bestaansrecht. Een tuin met een heg is in de zomer koeler dan een tuin met een stenen omheining. Het groen van de heg is rustgevend en vogels vinden er voedsel en nestgelegenheid. Veel insecten en vlinders, zoals de meikever, vinden in heggen hun thuis. In onze omgeving komt de blokvormige heg het meest voor. De struik of boom wordt daarbij regelmatig in een rechthoekige vorm gesnoeid of geknipt. Normale bomen ontstaan als het snoeien en knippen achterwege blijft. Een mooi voorbeeld is de heg bij ‘Ferme de jean’ te Heeze waar een beukenheg is doorgeschoten. Voor de introductie van het prikkeldraad was de heg het enige alternatief voor een goedkope erfscheiding.

Om een idee te krijgen van de verschillende soorten heggen is ook beschreven waar zo’n heg te zien is.

 

De volgende struiken en bomen lenen zich uitstekend om tot heg gevormd te worden:

 

Buxus, Palm (Buxus sempervirens)

Traaggroeiende, wintergroene struik(en) voor lage en middelhoge hagen. Laat zich goed knippen en snoeien. Leent zich eveneens voor allerlei snoeivormen in stijltuinen. De buxusheg verdraagt zeer goed schaduw. Doet het uitstekend op zand- en leemgronden, echter niet goed op grond met een hoge grondwaterstand. Vermeerderen gaat eenvoudig door stekken en afleggen.

De buxus werd in onze omgeving vooral in de tuin (vaak hof genoemd) gebruikt om perkjes te vormen. Een boerentuin had enkele grotere rondgeknipte exemplaren, die de toegang vormden tot deze hof en leverde de jaarlijkse palmtakjes om deze op Palmzondag te laten wijden. Van de buxus worden er 5 stuks op een meter geplant.

 

Haagbeuk (Carpinus betulus)

De haagbeuk is een lage boom, soms een struik of een hoge boom, die in het midden van de lente tegelijk in bloei en in blad komt. Hij leent zich uitstekend voor het maken van heggen. Met zijn goed verterend bladstrooisel biedt de haagbeuk een goede bodemverzorging en vormt tevens een tegenwicht tegen bodemverzuring. Als boom levert deze beuk hard en taai hout, vroeger vaak gebruikt voor houten gereedschap waaronder hamerkoppen. Ook de oudere dikke stompen van de hagen waren zeer gezocht door de timmerman. Deze noemde het hout ‘harrentar’ De haagbeuk heeft een gekarteld blad en verliest het blad in de herfst.  Van de haagbeuk worden er 4 stuks op een meter geplant. Een voorbeeld van een haagbeuk staat op de hoek Dorpstraat-Strijperstraat te Leende.

 

Hulst (Hex aquifolium)

Volkomen wintergroene struik met stekelige bladeren wat hem erg geschikt maakt als veekering. Hulst kan gesnoeid worden in elke gewenste hoogte en breedte, behoeft overigens weinig snoei. Hulst is tevreden met de meeste uiteenlopende gronden. Zeer natte, extreem zure of zeer voedselarme gronden zijn niet of minder geschikt. Vogels zijn dol op de rode bessen. Van de hulst worden er 5 stuks op een meter geplant. Een voorbeeld van hulst staat op het Kerkpad te Leende.

 

Meidoorn (Crataegus monogyna)

Door zijn snelle groei en scherpe dorens is de meidoorn een van de meeste geschikte erf scheiding en veekering. In onze omgeving  voldoet de eenstijlige meidoorn het beste. Als boom wordt de meidoorn ongeveer 8 meter hoog en een omvang van 5 meter en bloeit in mei uitbundig met prachtige sterk geurende witte of rosse bloesem. Als haag zijn de bloemetjes soms afwezig. De meidoorn verliest haar blad in het najaar.  Een meidoorn groeit bijna overal. Langdurig met de wortels in het water (grondwaterstand minder dan 1 meter diep) is echter niet bevorderlijk. Van de meidoorn worden er 4 stuks op een meter geplant. In Heeze-Leende zijn nog veel meidoornheggen aanwezig. O.a. in Leende op de hoek Julianastraat-Broekerstraat en op de hoek Dorpstraat-Kattestraat. In Heeze langs de Hulsbroeken (in de buurt van Ferrne de jean).

 

HOOGSTAMFRUITBOMEN 4) / OUDE FRUITRASSEN

De huis- en boerenboomgaard bestond vroeger uit enkele bomen van verschillende soorten appels, peren, pruimen en soms kersen. De teelt was vaak extensief en het geoogste fruit overwegend voor eigen gebruik als hand-, keuken- en dessertfruit. Handfruit werd direct van de boom genuttigd. Keukenfruit werd in de keuken verwerkt in allerlei gerechten van moes (gepureerd fruit), dessert tot gebak. Appelschijfjes werden gedroogd in of op de oven zodat ze langer houdbaar bleven. Peren, die alleen geschikt waren om te stoven, werden samen met kaneel, vanille en suiker gestoofd en waren een traktatie. Bij een inventarisatie voor de eerste kadastrale kaart, rond 1830, treffen we nog maar weinig percelen aan die als boomgaarden omschreven zijn. Dit wil niet zeggen dat er helemaal geen fruitbomen rond de boerderij stonden. Pas rond 1840 werd de Zeeuwse gewoonte om fruitbomen in een boomgaard rond de boerderij aan te planten langzaam overgenomen in de rest van Nederland. Tijdens de landbouwcrisis, aan het einde van de negentiende eeuw, kwam de productie van fruit als een bron van inkomsten op. De groeiende steden met veel arbeidskrachten vormde een afzetgebied voor het fruit. De fruitteelt was zeker in het begin zeer extensief van karakter. De grond onder en rond de fruitbomen werden gebruikt als grasland of voor het houden van vee. Daarom werkte men bij voorkeur met hoogstandbomen. Deze hadden de takken waaraan het fruit kwam zo hoog staan dat de dieren er niet bij konden. Deze oudste hoogstamrassen vereisten relatief weinig kennis en onderhoud. Pas rond 1950 wordt de fruitteelt intensief: de oppeivlakte van de boomgaarden verminderde terwijl de opbrengst juist sterk steeg. Voor hoogstamfruitbomen is relatief veel plaats nodig. Daar staat tegenover dat de ruimte onder een hoogstam nog gebruikt kan worden. Voor fruitbomen aan de rand van de tuin is een ‘laagstam’ of ‘halfstam’ veel handiger. Door snoeien is de boom ‘op maat’ te houden. Enkele fruitbomen zijn ook als leiboom geschikt. Zij worden dan vaak tegen een beschutte muur aan geplant en jaarlijks in model gesnoeid. Fruitbomen zijn bijna altijd in alle drie ‘uitvoeringen’ verkrijgbaar: het hoog- half- of laagstam karakter van een fruitboom hangt af van de gekozen tussenstam. Dit is de stam die geént is tussen het wortelstelsel en het vruchthout. Er is geen verschil in het fruit wat van de drie soorten komt. Veel fruitbomen staan graag op goede grond. In onze omgeving betekent dat niet te nat en een goede teellaag. Wij hebben hier een keuze gemaakt van enkele fruitrassen die redelijk ongevoelig zijn voor zieken en parasieten. 5) Zij leveren, zonder gebruik van gewas beschermingsmiddelen (bestrijdingsmiddelen), een redelijke oogst. De gekozen rassen zijn over het algemeen zelfbestuivend. Dit betekent dat de boom zijn eigen stuifmeel gebruikt voor de bevruchting. Een boom planten is dus voldoende om vruchten aan de boom te krijgen. Bij niet zelfbestuivende rassen zijn andere bomen nodig om het stuifmeel te leveren voor die bevruchting. Bijen en soms andere insecten spelen bij de bestuiving een belangrijke rol: zij zorgen voor het transport van het stuifmeel. Een appel die u van de boom plukt zal niet direct op smaak zijn. Pas na enkele weken tot zelfs maanden krijgt de appel zijn smaak. Wij hebben dat ter indicatie opgenomen als de gebruikstijd.

 

In onze omgeving voelen de volgende fruitbomen zich thuis.

 

Appel (Malus domestica)

Scho(o)ne van Boskoop.

Een grote onregelmatig gevormde gebloste, groenroestbruine moes /  dessert appel die aan de zonzijde vaak wat rood gekleurd is. Vaak wordt hij ook goudreinette, Belle de Boskoop en blonde goudreinet genoemd. De boom bloeit redelijk vroeg en is niet zelfbestuivend. Een beschutte plaats is dan ook aan te bevelen. De pluktijd is eind oktober. De appel is consurnptie geschikt vanaf december tot april. De appel leent zich zeer goed om appelmoes en appelcompote te maken. Een oud recept 6) van appelcompote van Reinette is als volgt:

Appelcompote: Schil de appelen; snijdt ze in vieren; haal het klokkenhuis uit; dompel onmiddellijk in koud water. Laten uitdruipen. Leg in de kastrol 7) met 1 dl water en een nootje boter per kg appelen. Zet op een matig vuur en laten koken tot appels tot puree gekookt zijn; voeg dan 200 a 250 gram suiker per kg vruchten; meng zorgvuldig dooreen en giet in compoteschaal.

De vruchten van de gebruikte reinette waren vaak niet de beste. Wormstekige of gebrekkige exemplaren waren geen probleem omdat ze toch geschild werden.

Groninger kroon

Een matig grote groene handappel die als hij rijp wordt, geel kleurt. Aan de zonzijde is hij vaak rood gevlekt en gestreept. De appel werd gevonden door de heer Brouwer te Noordbroek omstreeks 1875. Het ras is zelfbestuivend. De pluktijd is begin oktober en de gebruikstijd november tot januari.

 

Peer (Pirus communis)

Gieser Wildeman

Een geheel roestbruine stoofpeer met grijze puntjes. Hij werd door de heer Wildeman nabij Gorinchem rond 1880 in de handel gebracht. Het ras is zelfbestuivend. Hij kan gebruikt worden van november tot januari. Een stoofpeer is keihard en niet geschikt voor consumptie zolang hij niet gestoofd is. Voor het stoven van peren werd vaak kaneel of vanille en veel suiker gebruikt. Vroeger gebruikte men daarvoor een apart aardewerken potje. Dit had een grote platte bodem en een kleine opening. Het potje werd samen met de peren op de kachel gezet. De peren konden zo langzaam stoven zonder dat er veel vocht verloren ging.

Conference

Een middelgrote, zeer langgerekte, heldergroene handpeer met bruine roestvlekken. Rond 1895 werd dit ras door de gebroeders Rivers in de handel gebracht. Deze peer is zelfbestuivend. De peer kan in de loop van september geoogst worden en dan gebruikt worden van oktober tot december (mits koel en luctig bewaard)

 

Pruim (Prunus domestica)

Reine Victoria

Een zoete zeer smakelijke roodgele pruim die recht van de boom gegeten kan worden. Dit ras is geschikt als leiboom en is zelfbestuivend. Om mooie vruchten te krijgen is het noodzakelijk orn de vruchten te dunnen. In september zijn de vruchten rijp. Na de oogst kunnen ze enkele weken gekoeld bewaard worden.

Opal

Een zeer grote friszoete sappige blauwe pruim die in augustus rijp is. Deze pruim is zelf bestuivend. De pluk vindt plaats in augustus. Deze pruimensoort kan ook prima als leiboom gesnoeid Worden.

 

1) Subsidieregeling Natuurbeheer 2000, Laser (Landelijke

Service Bij Regelingen) dienst landelijkgebied, januari 2000.

3) H. Schmits, Houtwallen, heggen en singels, lijnvormige houtopstanden in Nederland. Stichting Landelijk Overleg Natuur- en Landschapsbeheer, Utrecht 1993  

4)  J.M. Brand, Hoogstamvruchtbomen, Landschapsbeheer Nederland, Utrecht 1985.

5) Met dank aan de heer S. Liebregts te Leende voor zijn adviezen die, als voormalig fruitteler, de keuzelijst mede heeft bepaald.

6) Praktisch kookboek door mevrouw A. Moerman, bestuurster van de huishoudberoepsschool van den normaalhuishoudcursus van de beroepsschool der kleeding der stad Gent, Brussel 1956.

7) Een kastrol was vroeger een koperen braadpan. Later werd hiermee een normale pan bedoeld. In de praktijk zijn de gietijzeren pannen het meest geschikt voor het stoven van fruit.

 

Literatuurlijst:

Als bronnen hebben wij, naast de reeds vernoemde, de navolgende boeken gebruik, t.W.:

- De Ekologische Siertuin van Velt,John Rigaux en Rosette Van Cauteren 2e druk 1995. (Velt staat voor Vereniging voor Ekologische Leef- en Teeltwijze)

- Bomenspiegel voor de Wandelaar, W.L. Leclercq, 3e druk.

- Ned.Ecologische Flora, Wilde planten en hun relaties, drs. E.J. Weeda, R., Ch. En T. Westra ISBN nr. 90/6501/018/4 1985.

- Bomen en monumenten, N.C.M. Maes, Rijksdienst voor de monumentenzorg, 1996, ‘s Gravenhage.

- Bomen, Bos en Hout, Herbert Edlin, 1979, Ede.

 

Ga terug