Helmondse herinneringen aan de werkverschaffing in Leende

Heemkronijk jaar:1999, jaargang:38, nummer:1, pag:17 -28

HELMONDSE HERINNERINGEN AAN DE WERKVERSCHAFFING IN LEENDE

door: Sjaak de Waal

 

"Staatsbosbeheer werd in 1899 opgericht met name voor het bebossen van woeste gronden, zoals stuifzanden en duinen, en het beheren van bossen daarna. Later werd de dienst ook belast met het beheer van andere natuurterreinen. Thans beheert Staatsbosbeheer ruim 200.000 hectare bos- en natuurterrein."

Bovenstaande informatie is afkomstig van het stofomslag van het boek door Ph. Bossenbroek e.a., Het land van Peel en Maas. Natuurgebieden in Zuidoost-Nederland, Roermond 1996. In deze uitgave van de Regio Peel & Maas van Staatsbosbeheer worden ook twee natuurgebieden uit de streek van onze heemkundekring behandeld: "De Strabrechtse en de Lieropse Heide. Een dynamisch mozaïek", door Jap Smits, en "Het Leenderbos. Een veranderend landschap", door Sjaak Vorstermans.    
Staatsbosbeheer bestaat in 1999 dus een eeuw en aan deze mijlpaal wordt in de loop van het jubileumjaar met verschillende evenementen in beide natuurgebieden door het district De Kempen aandacht geschonken.  
De geschiedenis van het Leenderbos, want daarover wil ik het hier hebben, wordt globaal weergegeven in de genoemde bijdrage van Sjaak Vorstermans. "Het Leenderbos", schrijft hij, "omvat zo’n 2400 hectare en er zijn bos, heide, vennen, stuifzanden, moerassen, houtwallen, weilanden en akkers te vinden."

Dat bos, waaraan het hele natuurgebied zijn naam ontleent, is niet oud. Het gebied bestond tot de jaren dertig van onze spoedig ten einde lopende eeuw grotendeels uit heide: de Groote Heide, zoals het zuidelijk deel aan de Nederlands-Belgische grens nu nog heet.

Toen omstreeks 1900 de belangstelling voor heide als onderdeel van het landbouwbedrijf afnam omdat de heide en de schapen door de opkomst van de kunstmest niet langer nodig waren voor de mestproductie, begon de Nederlandse overheid met de aanleg van bos op heidegronden. Zo werd Staatsbosbeheer op 21 juli 1899 opgericht. Het ontginnen en het bebossen van de hei bood een welkome werkgelegenheid, vooral in de jaren dertig, die bekend staan als de crisisjaren.

Nadat de overheid in 1931 ruim 2100 hectare hei had kunnen verwerven, het noordelijk deel van het huidige Leenderbos, kon in 1932 met het bebossen van de heidegrond als werkverschaffingsproject worden begonnen. De hei werd omgespit en er werden wegen aangelegd. De geasfalteerde weg die door het Leenderbos loopt, de Kluizerweg, noemt men nu nog 'werkverschaffingsweg’.

Destijds waren er zo`n driehonderd werkloze mannen in Leende tewerkgesteld. Ze kwamen dagelijks met bussen uit Eindhoven, Helmond en omgeving. Het waren veelal fabrieksarbeiders, die het hanteren van de schop zwaar viel, omdat ze het werk niet gewend waren.

Nog altijd herinnert een sober monument in het Leenderbos aan de vroegere aanwezigheid van de genoemde werklieden. Zo’n drie kilometer ten westen van Leende komt de Kluizerweg uit op de weg Leende-Valkenswaard. Enkele honderden meters ten zuiden van dit punt, in de richting van de Achelse Kluis, staat rechts van de geasfalteerde weg een houten gebouwtje. Aan de zijgevel is een bord van Staatsbosbeheer bevestigd met de volgende tekst:

Directiekeet. Een monument. Dit gebouwtje is in de jaren dertig op de heide neergezet. Vanuit deze keet werkten de leiding en de voorwerkers van de werkverschaffing. Werkloze mensen uit de omgeving, maar ook uit Eindhoven en vooral Helmond moesten de heide ontginnen. Ze spitten daarbij de grond 60 tot 120 cm. diep om. Daarna plantten ze de bomen. Zij ontvingen in dit gebouwtje hun weekloon. De keet staat nog steeds op dezelfde plek, alleen de omgeving is nogal veranderd.

De in Leende opgegroeide N. Schoot wijdde in het kader van zijn studie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen een doctoraalscriptie aan de Werkverschaffing als werkloosheidsbeleid te Helmond, 1925-1940. Hierin besprak hij uitvoerig de speciale plaats die de werkverschaffing binnen de werklozenzorg innam. Hij vergeleek het landelijke beleid ten aanzien van de werkverschaffing met het in Helmond gevoerde beleid.

Op uitnodiging van de redactie van het Historisch Jaarboek voor Hel- mond, De Vlasbloem, bewerkte N. Schoot een deel van zijn doctoraal-scriptie in 1982 als artikel voor De Vlasbloem. In dit artikel, ‘De werkverschaffing in Helmond in 1932’, verhaalt de auteur hoe de economische crisis van 1931 een enorme stijging van de werkeloosheid veroorzaakte en hoe dat leidde tot loonsverlaging voor arbeiders die van de werkverschaffing afhankelijk waren. Tegen deze loonsverlaging rees verzet dat in 1931 escaleerde tot een wilde staking op de werkverschaffing te Liessel. Helmonders waren daar tewerkgesteld in een 65 hectare groot onontgonnen heidegebied, ‘het Zinkske` genaamd, op zo’n 20 kilometer van Helmond gelegen tussen het Kanaal van Deurne en de Helenavaart langs de weg van Deurne naar Helenaveen. De staking op de werkverschaffing te Liessel deed veel stof opwaaien. Het was voor Helmond een vrij unieke vorm van werklozenverzet, hoewel ook elders, in Noord-Nederland, al stakingen waren uitgebroken.

Zoals gezegd werden Helmonders ook op de werkverschaffing te Leende ingezet. Uit interviews van N. Schoot met oud-tewerkgestelden blijkt dat de sfeer op de arbeidsplek dikwijls sterk afhing van de manier van omgaan van de opzichters met de Helmonders.

"In Liessel daar heb ik ook een baas gehad . . . .,  die hadden ze een keer bedreigd, en die vent stikte van de schrik. Op een goeie keer haalde hij het in zijn stomme kop dat hij een revolver op het werk meenam. Hij had daar ook boeken natuurlijk voor zijn loonlijsten en zo. Achter die boeken had hij die liggen. Toen kwam er een bij hem binnen, die trok een grote bek open. Toen zei die: ”Je moet ophoepelen, want ik schiet je voor je raap”.

Sommigen brachten begrip op voor de arbeiders die het hoge tempo niet konden volhouden:

"In Helenaveen daar was een baas en die hield daar rekening mee. ‘Ja’, zei die: ‘Daar staat het ziekenhuis`. Die zette die mensen aan het lichtste werk wat hij vinden kon, en daar betaalde hij het maximum voor uit. Dat was echt een sociale voorman.

Er waren echter ook bazen die hun macht misbruikten:

"Met de grote smoelen hadden ze niks op. Ik heb horen zeggen dat ze in Leende een strafputje gaven, nog erger als dat je een dwangarbeider waart.

Een strafputje dat was als er lang water op de plak gestaan had. Dan werd de grond keihard en als je daar je meters moest halen in die keiharde grond, dan moest je d`r een pikhouweel bij gebruiken. Dan was je d`r aan, he."

In Leende kregen tewerkgestelde Helmonders een baas of opzichter met wie niet te spotten viel, zoals uit het relaas van de geïnterviewde blijkt: "Maar daar had je d’r eentje bij, een grote zware knul. Ze hadden er schrik van want hij was zo sterk als een beer. Die ging op een afstand met een verrekijker naar die mensen staan te kijken. En dan liet hij ze rustig een tijdje zo doorploeteren. Dan ging hij erheen en zei: `Gullie hebt hier gestulpt, hier dit stuk. Doe dat maar opnieuw want dat betaal ik niet uit.’ En daar konden ze niets tegen inbrengen. Maar de mensen vonden het een afschuwelijke methode. Dan moesten ze er maar bijkomen en de stok erin steken. Dan wisten ze dat ze gecontroleerd werden, maar niet op een afstandje gaan zitten loeren, dat vonden ze beledigend."   

In het gemeentearchief van Helmond trof N. Schoot tijdens zijn onderzoek een opvallend overblijfsel aan uit de tijd van de werkverschaffing in Leende. Een blad papier bevatte twee gedichten van een tewerkgestelde Helmonder (zie de afbeelding op bladzijde 21). Het ene gedicht dateert van 20 april 1933 en gaat over een heidebrand; het andere dateert van 1 december 1933 en is getiteld Den klacht van den werkman. De tekst van de handgeschreven gedichten is hier ook overgezet in gedrukte vorm

Den klacht van den werkman

Vermoeit van den arbeid, den dagtaak verricht.

Wat valt het mij moeijlijk te voldoen aan mijn plicht.

Gezwoegt en geslaaft, doornat en bezweet,

en dat op een plaats dat "werkverschaffing" heet.

Gescholden voor luiaard, veracht en miskent.

Het loon mij onthouden wat de "minister" toekent.

Moedeloos naar huis toe, waar een ziek vrouwtje mij wacht,

met het karige loon, en toen stamelde zij zacht,

verstikt door den tranen en den zwoegende borst,

met den dood op haar lippen en brandende dorst:

'Ge deedt toch uw plichten, en wat waren de reden?

Kom, zeg mij de waarheid, dan ben ik tevreden."

En 'k deed haar 't verhaal door "Mozes" gedaan,

waarom de Israëlieten niet uit Egypten mochten gaan.

En ik zocht het verband tuschen toekomst en verleden.

Toen lispelde zij zachtkens bij het ende der reden:

'God zij ons genadig, vervuld thans uwe plicht.’

En toen schreef ik naar waarheid den klacht in 't gedicht.   

 


Heidebrand te Leende

Drie uren zoo hadden de klokken van Leende geslagen.

Signaal ging omlaag, juist vulden we ons magen.

Toen klonken de kreten van "brand op de heide! ”.

"Verzamelen mannen.!” en "op nu, ten strijden! ”

Van Dijk nam de leiding en met hem De Haan.

De broeders en Toontjes, die vuurde ons aan.

Was de vuurzee geweldig, 'n verschrikkelijk gezicht.

De dapperen mannen vervulden hun plicht,

bedwongen de vlammen met moeiten en geweldt,

voldaan aan den eisch en den vijand geveldt.

Voldaan dan, o mannen, voldaan aan uw plicht.

Dan dank ik u, helden, in dit nietig gedicht.

 

Niet enkel de voor zichzelf sprekende inhoud maakt deze eenvoudige gedichten tot wat wij een `document humain` zouden noemen, namelijk een geschrift dat een getuigenis geeft van het menselijk leven zoals het is, maar evenzeer de gebrekkige vorm en de simpele wijze van uitdrukken, het onbeholpen rijm en ritme. De verzen verplaatsen de lezer naar de armoede van de uitzichtloze jaren dertig, een periode die op het leven van talrijke mensen een onuitwisbaar stempel heeft gedrukt.  `Den klacht van den werkman’ toont bovendien de keerzijde van wat velen houden voor de Helmondse aard. De bevolking van Helmond bestond tijdens de crisisjaren nog vooral uit fabrieksarbeiders. In de verhalen over de aanleg van het Leenderbos zijn steeds weer - zo is mijn ervaring althans - beweringen of anekdotes te beluisteren over werkschuwe, luidruchtige Helmonders die daar waren tewerkgesteld. Zo’n beeldvorming is natuurlijk te danken aan de twijfelachtige reputatie die de inwoners van de oude stad van Peelland om wat voor reden ook sinds jaar en dag genieten bij de bevolking van de naburige plaatsen.   

‘Den klacht van den werkman’ daarentegen belicht de schrijnende sociale omstandigheden en het geploeter van de Helmondse arbeiders op de werkverschaffing in Leende. Van Helmonders is bekend dat ze niet op hun mondje gevallen zijn en dat ze zelden om een weerwoord verlegen zitten. Niet voor niets worden ze om hun gevatte opmerkingen soms de Amsterdammers of Jordanezen van het Zuiden genoemd. Ook zijn op Helmond verschillende kwalificaties van toepassing, zoals de stad van stof en staal, wat duidt op Helmonds industrieel verleden en de producten die er voornamelijk vervaardigd werden. Voor anderen geldt Helmond als de lelijke stad met het romantische hart (het kasteel met omringende tuin). In de zin van deze laatste kwalificatie wil ik ook de aangehaalde gedichten kenschetsen: eenvoudige, onbeholpen, maar aandoenlijke verzen, ontsproten aan de gevoelens van een Helmondse dichtersziel in de harde realiteit van de vooroorlogse werkverschaffing te Leende. Het is de vraag of de tewerkgestelde dichter B. den Braven zijn verzen eigenhandig op het vel papier heeft geschreven of dat een administrateur van de werkverschaffing ervoor gezorgd heeft dat deze teksten voor het nageslacht bewaard zijn gebleven in het gemeentearchief van Helmond. De aanduiding "Historisch" en de rubricering "Afd. Werkverschaffing Leende" linksboven op het aangetroffen archiefstuk met gedichten wijzen op de behandeling door een ambtenaar of een administratieve kracht.

Het Helmondse adres waar B. den Braven destijds woonde, bevond zich niet in de Beelstraat, zoals men onder zijn naam leest, maar - met slechts een letter verschil - in de Beelsstraat. De gemeenteraad van Helmond heeft deze naam op 3 juni 1907 vastgesteld. De straat maakt deel uit van de oude binnenstad van Helmond en ligt in een wijk die tegenwoordig druk bevolkt wordt door allochtonen van Marokkaanse en Turkse afkomst. In de jaren dertig van deze eeuw woonde in de Beelsstraat en omgeving het gros van de Helmondse fabrieksarbeiders.

De persoon naar wie deze straat genoemd is, Theodorus Nicolaas Beels (Helmond, 1773-Breda, 1845), had overigens een bijzondere band met Leende. Hij was de zoon van Joannis Baptista Beels (Leende, 1727-Helmond, 1805). Leden van het geslacht Beels hadden al sinds de laatste twee decennia van de zeventiende eeuw de dokterspraktijk in Leende uitgeoefend, totdat Joannis Baptista zich in 1766 vanuit Leende in Helmond vestigde. Zijn later in Helmond geboren zoon Theodorus Nicolaas, de naamgever van de straat, promoveerde tot doctor in de geneeskunde. Hij bestemde een kapitaal van dertigduizend gulden voor een eeuwigdurende fundatie tot ondersteuning van hulpbehoevende gezinnen en personen in Helmond. Daartoe is bij notariële akte van 18 juni 1847 de Fundatie Theodorus Nicolaas Beels gesticht. Uit de intussen anderhalve eeuw oude Beelsfundatie schijnen nog steeds uitkeringen te worden gedaan.

 

LITERATUUR EN ANDERE BRONNEN

Gemeentearchief Helmond te Helmond. Archief van de Gemeentesecretarie Helmond, 1913-1941. Correspondentie ‘Algemene Zaken’, inventarisnummer 1185.   

J.J.M. Heeren, Biographisch woordenboek van Helmond, Helmond 1920, blz. 18-19.

N. Schoot, “De werkverschaffing in Helmond in 1931”, in: De Vlasbloem, Historisch Jaarboek voor Helmond, deel III. Helmond 1982, blz. 169-201.

J. Smits, ‘De Strabrechtse en de Lieropse Heide. Een dynamisch mozaïek’,  in: Ph. Bossenbroek e.a., Het land van Peel en Maas. Natuurgebieden in Zuidoost-Nederland, Roermond 1996, blz. 9-39.

S. Vorstermans, ‘Het Leenderbos. Een veranderend landschap’, in: Ph. Bossenbroek e.a., Het land van Peel en Maas. Natuurgebieden in Zuidoost-Nederland, Roermond 1996, blz. 53-63.

(P. Willems,) ‘Honderd jaar Staatsbosbeheer wordt gevierd in ‘t Leenderbos”, in: Weekblad "De Parel van Brabant", 17 februari 1999, pagina 7

Ga terug