De kapel bij het oude ziekehuis en de huishoudschool in Geldrop

Heemkronijk jaar:1998, jaargang:37, nummer:1, pag:27 -30

DE KAPEL BIJ HET OUDE ZIEKENHUIS EN DE HUISHOUDSCHOOL IN GELDROP

door: Eli Ketelaars

 

Een van de grofste uitwassen van cultuurbarbarij te Geldrop is voor mij gelegen in het feit dat de kapel van de Zusters van Liefde van Schijndel, behorende bij het complex St.-Annaziekenhuis, omwille van het nieuw te bouwen ziekenhuis moest verdwijnen. Met een beetje goede wil had deze kapel ingepast kunnen worden in de bouwplannen. Nu resten ons nog enkele overblijfselen, die te bewonderen zijn in de oudheidkamer van het kasteel te Geldrop, o.a. het fraaie tabernakel.

Het oude ziekenhuis werd afgebroken. Ik stond erbij en ik keek ernaar. En ik had er vrede mee. De bakkerij, de boerderij, het washuis en de diverse scholen vielen onder de slopershamer. En ik kon dit billijken, maar de kapel, nee, die hadden ze moeten laten staan, alleen al vanwege het feit dat het nu maar behelpen is met de godsdienstoefeningen in het ziekenhuis. Vind ik tenminste, maar wie ben ik?

 

Destijds was ik docent aan de huishoudschool, die ook tot het omvangrijke complex van de zusters behoorde. Om de waarde van de kapel beter tot haar recht te laten komen, geef ik eerst een stukje voorgeschiedenis door een momentopname te schetsen uit het Rijke Roomse (Huishoud-school) Leven.

Eerste-vrijdagviering in de maand juni in het jaar des heren 1960. Zuster Wilberta - geboren Bekkers -, de vriendelijk ogende directrice, verscheen in de deuropening met een gezellige ouderwetse koperen schoolbel in de frêle handen.

Het schoolgebouw stamde uit lang vervlogen tijden; was aanvankelijk een kleuter- en/of bewaarschool geweest. In de volksmond ’kakschool’ geheten, een term die geen nadere uitleg behoeft. Schrijver dezes heeft er zijn eerste vorming genoten! Een zichtbare herinnering uit die tijd bleven de kindertoiletten, waarop zowel leerlingen als docenten waren aangewezen. Klachten over deze kinderweeceetjes heb ik nooit vernomen. Men diende zich letterlijk aan de closetpotten aan te passen. En dat deed men dan ook. Ook figuurlijk had men daar weinig moeite mee.

Voordat de directrice de koperen bel voor de eerste keer luidde, formeerden de meisjes zich reeds in ordentelijke rijen, aan het hoofd waarvan de docenten zich opstelden die op dat aanvangsuur lesgaven aan een bepaalde klas.

Klassendocenten bestonden in 1960 nog niet. Men had er althans geen weet van of oordeelde ze destijds als onnodig. De zusters namen het leeuwen-, zo u wilt het leeuwinnendeel van het docentenkorps voor haar rekening; leken namen toen nog een bescheiden plaats in. Daartussen had je nog een ondefinieerbaar ras docenten dat het midden hield tussen de geestelijke staat van de nonnen en de meer wereldse aard van de gewone leken. Halve nonnen-halve leken zogezegd, waarmee overigens niets kwaads bedoeld wordt. Ingewijden weten welk slag mensen ik op het oog heb.

 

De nonnen in hun pinguïnachtige kledij, waarvan de kappen kennelijk bedoeld waren om hen te vrijwaren van wereldse invloeden, waren alom tegenwoordig. Zij (die zusters dus) vormden een levende garantie voor orde, rust en ingetogenheid, hetgeen je tegenwoordig tevergeefs zult zoeken. De zusters waren er altijd als je ze nodig had. En dat was dikwijls, want ze regelden alles op school, van de vroege ochtend tot de late avond. Vergaderingen waren derhalve totaal overbodig.           

Bij het aanmerkelijk korter luiden van de tweede bel werd het stil? doodstil mag men wel zeggen. Op een teken van de directrice gingen de meisjes twee aan twee naar binnen; daarbij hun voeten duchtig schrobbend over de matten, die voor de ingang lagen, want netheid was een (nu helaas vergeten) eerste vereiste. Door een vrij duistere doolhof van hoogbetegelde gangen bereikte men een binnenplaats, die gesierd werd door een kersenboom, die voor ons het gehele jaar door de gang der seizoenen aangaf. Verder dan een begerig oog slaan op de rijpende vruchten gingen de meisjes bij mijn weten nooit. Na de binnenplaats van het klooster overgestoken te hebben trad men de stemmige kapel binnen. Die ruimte deed je wat; je kreeg het gevoel dat Onze-Lieve-Heer daar echt woonde. Er hing een geur van appels, wierook en linnengoed, zoals je alleen in oude kloosters en pastorieën aantreft. De meisjes, in zondagse kledij gestoken, vulden bank na bank. Het waren fijne knielbanken, bekleed met wijnrode pluche. Die bekleding was prettig, want men werd stilzwijgend verondersteld de hele plechtigheid geknield en devoot bij te wonen. En dan vulde, als vanuit een oneindige verte komend, het ijle gregoriaans gezang van de nonnetjes de zonovergoten ruimte. Je raakte daardoor in een soort sluimertoestand, waardoor het bedrijvige heen en weer lopen van de surveillerende zusters beslist overbodig leek, naar mij toescheen.

 

Kwaadwilligen zagen die schemertoestand voor slapen aan. In die geestesgesteldheid was de plechtige viering van de heilige eucharistie voorbij voor je er erg in had. Met enigszins stijve knieën verlieten de aanwezige, beminde gelovigen de fraaie kapel, waar de wierook nog vrolijk omhoog kringelde naar het gewelf. In gepaste stilte gingen de leerlingen naar het hun toegewezen lokaal, alwaar het meegebrachte ontbijt genuttigd werd. Thee werd gratis door de normen verstrekt. Tijdens het ontbijt verdween de verheven stemming van de eerste-vrijdagviering en werden we weer allemaal gewone stervelingen met hun goede en minder goede kwaliteiten. De eerste-vrijdag-van-de-maand-vieringen zijn verdwenen, althans op scholen. De kapel werd afgebroken in naam van de vooruitgang en gedumpt op de bodem van de IJzeren Man; als goede ondergrond voor de hedendaagse vissen, naar men zegt. Ook de zusters zijn uit het school- en ziekenhuisbeeld verdwenen. Rest nog een monument aan de ingang van het ziekenhuis. Ik gedenk de zusters van toen - nu zo`n 38 jaar geleden - met eerbied. Of hetgeen ervoor in de plaats is gekomen, beter is dan vroeger? Wie het weet mag het zeggen. De toekomst zal het leren. Maar toch..., die kapel had moeten blijven.

 

Ga terug