De Zeelbergse en Leenderbrug

Heemkronijk jaar:1997, jaargang:36, nummer:4, pag:46 -51

DE ZEELBERGSE EN DE LEENDERBRUG

in een eeuwigdurend pact (1)

door: Leo Driessen

 

Dit artikel beschrijft enkele momenten uit het verleden van twee oeververbindingen over de Tongelreep. Beide rivierovergangen verbinden Leende en Valkenswaard, ter hoogte van de buurtschap Bruggerhuizen. De beschreven momenten behoren tot de periode van omstreeks 1850 tot omstreeks 1940.

De tekst spitst zich toe op de groei naar inzicht bij lokale bestuurders dat de overheid een taak heeft als het gaat over bouw en onderhoud van beide bruggen. Die aarzelende groei naar inzicht moest oproeien tegen twee ernstige tegenstromingen. Allereerst was daar het eeuwenlange gebruik dat die bruggen gebouwd en onderhouden werden door direct-belanghebbenden. In dit geval betekende dat: ingezetenen van Bruggerhuizen en van de Zeelberg samen met de Heer der Heerlijkheid van Heeze, Leende en Zesgehuchten.

Daarbij voegde zich in die tweede helft van de negentiende eeuw de liberale tijdgeest. Het liberalisme huldigde de laissez-faire-doctrine die in beginsel overheidsbemoeienis afwijst tenzij de individuele vrijheid in gevaar is.

Vanwege de beperkt beschikbare plaatsruimte in deze uitgave van de Heemkronyk zal hier het begin van de aangegeven periode (tot 1873) aan bod komen. Een volgende uitgave zal vertellen hoe de gemeenten Leende en Valkenswaard ertoe kwamen in 1885 onderhands en met instemming van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een altijddurende overeenkomst te tekenen over het onderhoud van de twee bruggen. Dan zal ook bezien worden hoe die gemeenschappelijke regeling zich hield in de praktijk.

Als de hernieuwing van de afspraak tussen beide gemeentebesturen het artikel gaat afsluiten, kunnen enkele conclusies worden getrokken die belangrijk kunnen zijn voor een juist, dat wil zeggen reëel begrip van de geschiedenis van Bruggerhuizen. Dan zal ook een verantwoording van de gebruikte bronnen worden gegeven.

 

Heiturf en strooisel te koop

Bijna een eeuw geleden verscheen in de Meierijsche Courant. Nieuws- en advertentieblad voor het Arrondissement Eindhoven, een advertentie van de notarissen Schrijvers te Eindhoven en Van Galen te Valkenswaard. Op die wijze maakten ze bekend dat zij "ten verzoeke der Hoogwelgeboren Jonkvrouwe Barones van Tuyll van Serooskerken te Heeze" op donderdag 17 mei 1900 een grote partij "Heiturf en Strooisel" à contant zullen verkopen onder Heeze en Leende. Dan volgt in de advertentie een routebeschrijving naar het Klotven, zuidoostelijk van het gehucht Bruggerhuizen. Het vertrek van de kandidaat-kopers is gepland om 9 uur bij Peels in de Aalsterhut. Dit zou erop kunnen wijzen dat beide notarissen vooral gegadigden uit de omgeving van Stratum (ten zuiden van Eindhoven) verwachtten. Vanaf de Aalsterhut zou de gezamenlijke tocht gaan naar het Heezerspit, Biesboschven en via de brug "der Tongreep" naar Valkenswaard, vervolgens langs de Zeelberg naar "Bruggerhuis" en "circa 2 ure in het Klotven".

De tocht van de Zeelberg naar dat Klotven gaat over de Zeelbergse brug en langs de Mollenveldenweg of Mollenstraat(je). Een kleine halve eeuw daarvoor had Valkenswaard al aan Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant laten weten dat de karren turf "gevoegelijk langs geenen anderen weg kunnen worden vervoerd".

Toch was ook die weg door de Mollenvelden niet van al te beste kwaliteit. In maart 1878 schreef de burgemeester van Valkenswaard aan zijn Leendse collega dat enige personen "mij het voornemen te kennen hebben gegeven, dat zij zich tot Gedeputeerde Staten zullen wenden, indien de weg in de Mollenvelden onder uwe gemeente niet verbeterd word. Teneinde onaangenaamheden voor te komen, raad ik U aan nu de grootste gaten te doen maken en zoodra de toestand zulks toelaat dezelve in behoorlijke orde te brengen". Op deze hint is blijkbaar niet of onvoldoende gereageerd. Anderhalfjaar later, in oktober 1879, wordt op de Zeelberg in Valkenswaard door gebruikers van gronden in de Mollenvelden een brief in elkaar geknutseld die er niet om liegt. Zij schrijven dat die weg "reeds geruime tijd in slechten toestand verkeerd en blijft" en dat een gedeelte ervan veel te laag is en daardoor "een groot gedeelte van het jaar onder water staat en onberij- en onbegaanbaar is. Mogt hieraan binnen veertien dagen geen gevolg gegeven worden, dan zullen wij verpligt zijn Gedeputeerde Staten hiervan kennis te geven. Die brief aan het gemeentebestuur van Leende eindigt met de prachtige zin "Wij hebben de eer te zijn UEd. Dw. Dienaren."

Niet alleen de Mollenveldenweg, ook de Zeelbergse brug was vaak in "onvoldoende staat". Zo ook kort na het midden van die negentiende eeuw. Onder verwijzing naar een eerdere brief over de slechte toestand waarin die brug verkeerde, schrijven Gedeputeerde Staten aan Leende dat zij Burgemeester en Wethouders van Valkenswaard over het herstel van de brug hebben gehoord en daarop van hen het antwoord ontvangen hebben "waarvan een afschrift hiernevens gaat". Volgens dat antwoord zou de brug of schoor liggend over de Tongreep in de nabijheid van het gehucht Zeelberg in 1830 tijdens het concentreren der troepen door het militair gezag zijn afgebroken

Gedurende de onlusten is die brug "onopgemaakt" gebleven. Valkenswaard wil wel meedenken over een oplossing, maar het probleem is allereerst dat "sedert onheugelijke jaren (het onderhoud geschiedde) gedeeltelijk door de Heer van Heeze en Leende en gedeeltelijk door enige belanghebbenden uit Valkenswaard . . . daar welligt een drietal lngelanden, die even als ten tijde der revolutie langs eenen anderen weg hunne gronden kunnen naderen, tot het alleen dragen derzelve niet ligtelijk zullen te bewegen zijn." Maar, zegt Valkenswaard, er is nog een ander die verplicht wordt geacht tot het leveren van een bijdrage. "Zoude onzes bedunkens zijn om Mevrouw Douairière van Tuyll van Serooskerken, Baronesse van Heeze en Leende, die uit hoofde van de honderd karren turf welke Haar Hoogwelgeboren jaarlijks aan onze ingezetenen verkoopt en die gevoegelijk langs geenen anderen weg kunnen worden vervoerd, een allersterkst belang bij het behoud der brug heeft."

Valkenswaard wil het herstel van die brug zeker niet alleen dragen. Temeer niet omdat aan die ellendige toestand van de brug ook de sedert 1830 "op de grenzen gelegerde troepen" debet zijn. Als de direct belanghebbenden nog langer weigeren de kosten voor het onderhoud te delen dan zouden ook Gedeputeerde Staten" in zodanig geval geene de minste zwarigheid maken om met burgemeester en wethouders (van Valkenswaard) er in toe te stemmen om de brug finaal af te breken".

Dan lijkt het alsof deze overheden toch schrikken van hun eigen stellingname en zij betrekken Leende in het overleg.

Hoe was intussen de situatie bij de andere rivierovergang?

 

De Leenderbrug

In 1868 schrijft Valkenswaard aan Leende dat beide bruggen, dus ook de Leenderbrug, als geheel onbruikbaar moeten worden beoordeeld. Opmerkelijk is dat Valkenswaard nu toch aandringt op overleg om tot vernieuwing van beide bruggen te komen.

Omdat herstel echter uitblijft richten zich drie inwoners van Bruggerhuizen onder aanvoering van H. Wijnen tot de gemeente Valkenswaard om hulp. Het jaar daarop, op 1 september 1869, berichtten Burgemeester en Wethouders van Valkenswaard aan het Leendse college dat ze zich bij hun missive van 6 augustus hebben veroorloofd "bij U Mijneheere aan te dringen op de verbetering der brug over de Tongreep bij Leenderbrug. Daaraan gaaft gij geen gevolg en liet ons schrijven onbeantwoord. Nogmaals verzoeken wij U beleefd doch dringend tevens, aan de verbetering de hand te leggen, of ons mede te deelen de redenen welke die verbetering in de weg staan, opdat wij in overweging zouden kunnen nemen de vraag of voorziening onzerzijds in deze wenschelijk is te achten".

Per 6 september antwoordden Burgemeester en Wethouders van Leende dat ze "pogingen hebben aangewend om de brug op de bruggerhuis in orde te krijgen, dat wij daarin nog niet geslaagd zijn en wij ons vleyen dat aan de eischen weldra zal gevolg gegeven worden".

        

Dat ”weldra” - zo begrijpt het bestuur van Leende - zal toch nog wel even aanlopen. Daarom sturen de bestuurders van Leende een maand later het bericht aan Valkenswaard "dat wij met het zagen van het hout voor de brug op het gehucht Bruggerhuis aanvang hebben gemaakt en zij in een niet lang tijdsverloop zal hersteld zijn".

Burgemeester en Wethouders van Valkenswaard bemerken niets van die ‘aanvang’ en hechten daarom weinig geloof aan dat apaiserende tweede briefje. Zij sturen dan ook "het in hun handen gestelde adres van H. Wijnen en twee andere ingezetenen (van Leende)" naar Gedeputeerde Staten. Deze reageren onmiddellijk met een brief aan Leende. Zij verzoeken dringend "onverwijld de vereischte voorziening te nemen ter verzekering der veiligheid en bruikbaarheid der onderwerpelijke brug. Wij zullen gaarne spoedig onder terugzending der bijlagen van U vernemen dat aan ons verlangen naar behoren is voldaan."

En dan volgt van de kant van Leende de meest duidelijke brief in deze affaire. Op 15 oktober schilderen Burgemeester en Wethouders van Leende de problematiek waar ze nu voor het eerst voor staan.

Zij schrijven aan G.S.: "Dat de werkzaamheden tot het herstel der brug over de Tongreep op het gehucht Bruggerhuis aldaar door ons aangevangen zijn en alleen de vertraging heeft bestaan in onze bewering dat de gemeente niet tot dat onderhoud gehouden is, daar de brug nimmer tot den last der gemeente heeft behoort en zij is daargesteld en onderhouden door de eigenaren der Heerlijkheid van Heeze, Leende en Zesgehuchten en de bewoners van het gehucht slechts nodig hebben voor de weinige over de rivier gelegen perceelen terwijl daar de weg er verder niet noodzakelijk is. Wij kennen geene titels welke aan de eigenaren der Heerlijkheid of de ingezetenen van het gehucht de verpligting tot het onderhoud opleggen tenzij de bezitters der gronden aan de overzijde gelegen ze moeten onderhouden. Onze demarches om hun dat onderhoud te laten dragen zijn dus vruchteloos nog gebleven. In deze onzekerheid wilden wij liever niet blijven uitstellen de brug te doen herstellen weshalve wij daarin nu hebben laten voorzien ten koste der gemeente om zoo mogelijk die kosten op de verpligten nader te verhalen."

Uiteindelijk worden beide bruggen toch zodanig hersteld dat Gedeputeerde Staten begin 1873 kunnen berichten dat beide bij de schouw in de herfst van 1872 in goede staat verkeren.

Inmiddels gaan de twee gemeenten stilaan beseffen dat het in deze zaak niet bij incidentele oplossingen kan blijven.

De toename van dat besef zal de opening zijn van het tweede gedeelte van dit artikel, in een volgende Heemkronyk.

 

Ga terug