Belastingfraude in Sterksel in de 17de eeuw

Heemkronijk jaar:1997, jaargang:36, nummer:4, pag:3 -14

BELASTINGFRAUDE IN STERKSEL IN DE 17DE EEUW

door: Peter Dekkers*

 

In Sterksel stonden gedurende het ancien regime vijf pachthoeven, die tot 1798 in bezit waren van de abdij van Averbode. De Sterkselse pachters hadden in vroeger tijden lang een moeilijke verhouding met de fiscus. Omdat Sterksel een vrij bezit van Averbode was hoefden de pachters er geen belasting te betalen aan de hertog van Brabant, zo redeneerde de abt. Weliswaar was Sterksel in 1374 opgenomen in een haardtelling voor een belasting aan hertogin Johanna van Brabant, maar aan deze speciale bede hadden de Brabantse abten toen hun medewerking toegezegd.(1)  Voor de reguliere belastinginning bleef Sterksel echter immuun. Toen belastinginners van Heeze het in 1530 toch probeerden werden ze veroordeeld door de Raad van Brabant.(2)

 

Sterksel onder Staats bestuur

In 1629 nam Frederik Hendrik Den Bosch in voor de Republiek en hij redeneerde dat hij daarmee ook de hele Meierij had veroverd. De Staten-Generaal inden er al gauw de belasting. Ook in Sterksel, want volgens de Staten- Generaal was Sterksel geen enclave, omdat de hertog van Brabant in 1220 de hoge heerlijkheid van Sterksel had verworven. Daarom legden de Staten ook Sterksel belasting op.(3) De abdij van Averbode bleef hiertegen heftig protesteren omdat zijzelf Luiks was en daarom was Sterksel volgens haar een Luikse enclave in de Meierij. Aanvankelijk verkreeg de abdij nog een kwijtschelding voor Sterksel, via bemiddeling van Bergaigne, ontvanger van belastingen in Bergen op Zoom, maar dat was eenmalig.(4)

Volgens een regeling uit 1598 werden de gemeenschappelijke lasten in Sterksel betaald naar rato van de pachtsom en aldus omgeslagen over de vijf pachters.(5)  In 1633 echter bepaalden de pachters voor de schepenen van Heeze en Leende dat zij de nieuwe belasting van de Staten-Generaal apart zouden betalen. Bij die gelegenheid bleek tevens dat de pachters van Sterksel in werkelijkheid al zo’n veertig jaar gewoon waren belasting te betalen, eerst in Heusden en sinds 1629 in Den Bosch. Dat was nog afgezien van de vele vrijgeleides die het dorp gedurende de 80-jarige oorlog had moeten kopen van langstrekkende legerkapiteins. Nog in september 1633 had Sterksel ernstig te lijden van het Staatse leger. Dat leger was in Heeze, Leende en Geldrop neergestreken en had in Sterksel "teenemael berooft ende gespolieert van henne vruchten, dye sy de voorleden oighst hadden vergadert".

De SterkseInaren waren daardoor bang dat zij de pacht van het volgende jaar niet meer konden opbrengen, laat staan de belasting. Maar de abdij bleef bestrijden dat zij belastingplichtig was voor haar bezittingen in Sterksel.(6)  Nog in 1680 verklaarde griffier Blancke van de Staten van Brabant (in het Spaans gebleven deel van Brabant) dat de heerlijkheid Sterksel vroeger nooit voor een belasting in de Meierij was aangeslagen, maar tevergeefs.(7) Het was ook niet waar, zoals we gezien hebben.

 

Verder was er de kwestie van de tienden, die aan iedere parochiekerk toevielen. Als inkomsten van de roomse geestelijkheid waren deze tienden geconfisceerd door de Staten-Generaal. In Sterksel (dat onder de parochie van Heeze viel) waren de tienden al sinds 1245 in handen van de abt en niet in die van de pastoor. Zij waren echter in Sterksel nooit meer als zodanig geïnd (ze waren min of meer verdisconteerd in de pachtsom). Andere "geestelijke inkomsten" waren er in Sterksel niet. De kapelaan was hier eertijds steeds door de pachters uit eigen middelen betaald geweest, zoals het uitkwam, zodat na aanhoudende protesten rentmeester Johannes Pieterson van de geestelijke domeinen deze vordering moest opgeven.(8) Op 10 juni 1649 hadden de Staten-Generaal de Noord-Brabantse goederen van de abdij van Averbode vrij van confiscatie verklaard. De bezittingen van buitenlandse geestelijke instellingen werden namelijk niet aangetast.

Na de vrede van Munster (30 januari 1648) werd Noord-Brabant bestuurd door de Staten-Generaal (de uitvoering was steeds in handen van de Raad van State). Daarom heette het "Staats-Brabant" ter onderscheiding van Spaans (later Oostenrijks) Brabant in het Zuiden. Op 18 en 19 augustus 1648 besloten de Staten-Generaal tot de "politieke reformatie": vanaf 16 november werden overal protestanten benoemd op posten voor de administratie van goederen van de katholieke kerk, belastinginning enz. De politieke reformatie werd een mislukking: in 1660 moesten de Staten-Generaal noodgedwongen bepalen dat bij gebrek aan protestanten ook wel geschikte katholieken aangesteld mochten worden.(9)

 

De  belastinginning  

Er is wel beweerd dat de Staten-Generaal Brabant hebben uitgeperst met hoge belastingen. Niets is echter minder waar.(10)  De belastingen waren hier lager dan in Holland en aangepast aan de draagkracht van het arme Brabant. Dat was ook de reden dat Brabant niet meetelde in de Republiek der Verenigde Nederlanden. Men vond namelijk in het Noorden dat Brabant te arm was om mee te kunnen praten over de besteding van belastinggelden. De belasting in de Republiek der Verenigde Nederlanden werd verkregen uit belasting op grond (de "verponding") en daarnaast ook uit accijnzen (de "imposten").

De vier kwartieren van de Meierij (Peelland, Kempenland, Maasland en Oisterwijk) verzochten de Staten-Generaal in september 1648 om uitstel van de verponding, in de hoop dat dit afstel zou betekenen. Hun verzoek werd afgewezen.11)  Het jaar daarop werd de verponding definitief ingevoerd, ondanks lijdzaam verzet van de plaatselijke overheden. De verponding moest worden geheven over huizen, gebouwen, cultuurland, onontgonnen grond, molens, tienden en heerlijke rechten (visrecht, jachtrecht e.d.). Taxatie moest geschieden door in het eigen dorp woonachtige en gegoede personen.

Hendrik Horckmans en Henrick Aertssen werden de beëdigde taxateurs van de Sterkselse verponding.(12) De verponding zoals die uiteindelijk werd ingevoerd werd echter niet geheven over de onontgonnen gronden, omdat dat het Brabantse land met zijn uitgestrekte heidevelden te zwaar zou belasten. De Staten-Generaal wilden er niet zoveel mogelijk uithalen; men nam genoegen met een constante opbrengst. Voor de dorpen waren er verschillende mogelijkheden voor kortingen of zelfs kwijtscheldingen in verband met zware lasten.

De belastingleggers (kohieren genaamd) bleken keer op keer niet goed te zijn. Uiteindelijk werd besloten tot een voorlopige verponding in 1654, "taux" genaamd. Deze taux werd al gauw definitief en in 1657 nog eens met  26 procent verhoogd. Van heel Staats-Brabant bleef alleen de Meierij zich verzetten en klagen dat de verponding te hoog was.(13) In verband met de belastingheffing werden de Peellandse dorpen, waartoe ook Heeze, Leende en Geldrop behoorden, in vier kwaliteitsklassen ingedeeld. De indeling gebeurde op grond van de kwaliteit van de grond, de nabijheid van de markten, de afstand tot Den Bosch en de aan- of afwezigheid van een dorpsschuld. Sterksel bestond uit slechts vijf hoeven, die werden verpacht door de abt van Averbode. Enerzijds was er de slechte kwaliteit bouwland, anderzijds beschikten de hoeven over een groot areaal aan heide, over veel vee en mest. Derhalve werd Sterksel in de tweede klasse geplaatst, terwijl de omringende dorpen in de derde of vierde klasse vielen.(14)  

 

Aandeel van de dorpen van Peelland in de (verminderde) jaarlijkse verponding van 9 augustus 1655 (per plaats in guldens-stuivers-schellingen)    

De samenstelling van het kohier van Sterksel verliep niet zonder moeite en moest uiteindelijk via de schout van Den Bosch (ter controle) aan de Staten-Generaal worden gestuurd. Deze belasting verviel jaarlijks op het einde van maart.(15)  De verpondingen moesten worden opgebracht door het hele kwartier en werden omgeslagen over de dorpen van het kwartier. Bij iedere "omslag" tekende de abdij wederom bezwaar aan bij de Staten-Generaal, doch tevergeefs. De bovenstaande verponding uit 1655 was dus al verminderd, maar W. Idelet uit Someren, die de zaakwaarnemer van Averbode was in de Meierij, tekende namens de abdij bezwaar aan in de landdag van het kwartier Peelland. De verponding voor Sterksel werd toen verminderd tot 379 gilden, 19 stuivers en 8 schellingen, dat was 31 gulden en 11 stuivers per maand.

 

Een list om een nieuwe belasting te ontduiken.

In 1650 hadden de Staten-Generaal een nieuw voorschrift uitgevaardigd, waaraan voortaan alle pachtcontracten in Staats-Brabant moesten voldoen. Dit hield verband met een nieuwe belastingheffing, die ruim 14 procent ("de zevende penning") bedroeg van de jaarlijkse opbrengst van de bezittingen (" goederen oft hueringhen"). In Sterksel stonden toen vijf pachthoeven, die de abt van Averbode verpachtte aan boeren uit de streek. De huren of pachtsommen die werden opgegeven aan de Staten-Generaal waren vanaf 1653 echter veel lager dan in werkelijkheid. Zodoende hoefde de abdij minder belasting over de pachtsom af te dragen en daardoor kon de pachtsom relatief laag blijven, waarbij de Sterkselse pachters voordeel hadden. Een belastingverhoging zou de abdij immers doorberekenen in de pachtsom en dan zouden de Sterkselse pachters het mogelijk hier voor gezien houden.

 

Pachters van Sterksel in 1653

Ten Poel:                 Henrick Horckmans

In de Kan:                Jan Joosten

Ten Steen:               Henrick Aertssen

Ten Briel:                Jan Willems Thijs

Ter Braken:             Henrick Wouters

                                van Weerdinghen

 

 

Deze pachters bekenden voor de notaris van de abdij dat hoewel zij in 1653 een pachtcontract hadden gekregen "dat deze verpachting niet geldt, doch alleen dient om hun daarmee te bevoordelen bij de Staten-Generaal" en dat zij "hun niet en sullen behelpen mette voorsschreven schriften".(16)  Zij verplichtten zich tot het betalen van de bedragen uit het pachtcontract van 9 juni 1650, die veel hoger lagen. Met de taxatie ("overdracht") van de waarde c.q. opbrengst van Sterksel, die de abdij geregeld naar de ontvanger van de Staten- Generaal stuurde, probeerde men Sterksel zo armoedig mogelijk af te schilderen als "mager ende schraele". Sterksel bestond uit "heyde, vennen oft stilstaende wateren daer gheen profffyt aff en compt. Groot sijnde alle d’achterlanden 46 of 45 bunders ende de weylanden omtrent dertich bunders, alles mager ende onvruchtbaar landt. "(17)

 

Jaarpacht van de Sterkselse hoeven volgens hun contracten d.d. 9 juni 1650 (in guldens en in ponden bijenwas).(18)

hoeven                          gulden                  ponden bijenwas

Ten Poel                        325-00-00                        12

Ten Steen                      298-02-00                        10

Ter Braken                     216-13-01                          8

In de Kan                        135-08-00                          6

Ten Briel gulden             108-06-½                            8

De pachtcontracten werden in de decennia daaropvolgend steeds verlengd volgens de voorwaarden van 9 juni 1650. De pachters betaalden de jaarlijkse belasting apart van de pachtsom.

 

Jaarpacht van de Sterkselse hoeven, zoals opgegeven aan de Staten-Generaal, 1646-1659 (in guldens, respectievelijk ponden bijenwas

 

Verzwaring en verlichting der lasten

In 1702 protesteerde abt Stephanus tegen de dubbele verponding of "repartitie " van het kwartier Peelland.(19) De schatting was vastgesteld voor vijf hoeven, maar er stonden in Sterksel nog maar drie hoeven; in 1700 waren Ten Steen en Ter Braken afgebrand. De verponding voor alle drie de hoeven was volgens de abt 150 gulden zodat de dubbele verponding 300 gulden moest bedragen. Sterksel was echter voor 626 gulden aangeslagen, "edoch excessivelijck ende buijten reden, soo door quade afgunst der gebueren als door haet der gereformeerde regeerders der landen".  Volgens de abt konden de hoevenaars dat niet betalen, zodat zij de hoeven zouden verlaten en het land weer heide zou worden en dan zou niemand er meer wat aan hebben. Opmerkelijk is dat de abt het hier aan het drijven van de buurdorpen (Heeze en Leende, zoals hieronder nog zal blijken) weet dat Sterksel zo hoog werd aangeslagen.

In 1701 was de Spaanse Successieoorlog uitgebroken en in verband daarmee moest de Meierij Spaanse troepen dulden, die hier ook belasting gingen innen.(20) Hendrick van Weerden en Peeter Adam Janssens uit Sterksel verklaarden in Averbode dat op 16 oktober 1702 belastingambtenaren van de koning van Spanje, zonder te zeggen hoeveel belasting Sterksel verschuldigd was, hun twee, Aert Tijssens en Jan Thomas met zijn knecht hadden gevangen genomen. Zij werden naar Heeze gevoerd, om hen daarna mee naar Antwerpen te nemen. Na veel smeken en voor vier patakons alsmede voor een schuldbrief van een pistool (een muntsoort) hoefde alleen Jan Thomas mee als borg. Daarop werd deze verklaring getoond aan de heer intendant D’Itter, die verklaarde dat alles op een vergissing berustte en beval om Jan Thomas vrij te laten. Sterksel werd volgens D’Itter omgeslagen in dezelfde dubbele verponding ad 626 gulden per jaar als was bepaald door de Staten in Brussel. Hieruit blijkt dat de Staten van Brabant in Brussel goed op de hoogte waren van de beslissingen die de Staten-Generaal in Den Haag ten aanzien van Noord-Brabant namen.

 

Natuurlijk deed de abdij haar beklag bij de koning van Spanje. Zij gaf wederom als argument dat Sterksel nooit belastingplichtig was geweest en dat de hoevenaars eraan failliet zouden gaan en dan zou niemand er meer profijt van hebben, ook de fiscus niet.

"Ende al ist dat het veel landts schijnt te behelsen, alder meest heijde; nochtans het bouwlant is soo wijnich en slecht dat het aen dito clooster geen hondert patacons jaerlijx en rendeert, sijnde de hoevenaers arme menschen die qualijck een laecken kleet aen hun lichaem hebben."

Als Sterksel voor 600 gulden aangeslagen werd, dan zouden Heeze en Leende wel voor 12.000 gulden aangeslagen moeten worden, "want ider dorp over de twelffhondert huijsen hebben, van goede wooningen, landen en weijden versien ende naer advenant meerder in beesten sijn besittende. Ende in de voorsschreven dorpen vele alderhande winckeliers en manifacturen, daer Sterksel niet eenen en is. Want daer vele menschen sijn is den last wat meer draghelijck als hier."(21)  Hoe dit afgelopen is vertellen de archieven ons niet. Vermoedelijk wel in gunstige zin voor Sterksel en Averbode, want de overheid was erg gevoelig voor het argument dat pachters tot armoede zouden vervallen en wegtrekken, want dat betekende minder rendement, minder belasting en meer uitgaven aan armenzorg. In 1729 betaalde Sterksel weer zijn gewone aandeel in de verponding.

De abt bleef als naar gewoonte protesteren over te hoge belastingen voor Sterksel, maar kon toch weten dat zulke protesten niets uithaalden. De abdij schoot de Sterkselse pachters doorgaans wel te hulp in geval van nood. In 1702 kon zij dat niet omdat legertroepen de abdij zelf voorraden hadden afgetroggeld. Maar het jaar tevoren had de abdij Art Tijssens de pacht kwijtgescholden omdat zijn hoeve Ten Steen was afgebrand. Hij hoefde pas weer te gaan betalen zodra hij de hoeve herbouwd had.(22)  In 1734 schold de abdij de pacht van de hoeven Ten Poel en Ten Steen gedeeltelijk kwijt vanwege twee zeer droge jaren, terwijl in 1731 hun oogst was vernield door hagelslag.(23) In verband met deze hagelslag vroegen de hoevenaars van Sterksel ook de Staten-Generaal om vrij stelling van de verponding, doch tevergeefs.(24) Wel scholden de Staten-Generaal in 1738 een deel van de verponding over 1736 kwijt, maar we weten niet waarom. Misschien toch in verband met de hagelslag van 1731?(25)  In 1749 kreeg Hendrik van Weerden ontheffing van de verponding voor 12 jaar wegens het wederom afbranden van de hoeve Ter Braken het jaar tevoren.

Uiteindelijk was - kan het ons verbazen? - toch ieder op zijn eigen voordeel uit. De Staten-Generaal lieten zich niet afleiden door de protesten van de abdij van Averbode, die op haar beurt geen middel onbeproefd liet om onder de belastingen uit te komen. Hoewel de abdij steeds beweerde dat er in Sterksel geen belasting hoefde te worden betaald, betaalden de Sterkselse pachters al sinds 1598 wel belasting. De boeren zelf gingen ondertussen hun eigen gang.

 

NOTEN

* Noot van de Heemkronyk-redactie: Zie ook ”Van de redactie” op blz. 1-2 van deze aflevering van de Heemkronyk.

1           J. Cuvelier, Les dénombrements de foyers en Brabant XIV-XVI siècle, I, Brussel 1912, 14.                      

Sterksel telde toen 16 belastingplichtigen. Ter vergelijking: Geldrop (exclusief Zesgehuchten) stond genoteerd voor 256 inwoners; Heeze en Leende (inclusief Zesgehuchten) voor 586 inwoners; Eindhoven voor 200 inwoners; Maarheeze en Soerendonk voor 45 inwoners en      Someren voor 238 inwoners. Door de medewerking van de abten aan deze belastingaanslag, kregen zij vanaf 1377 zitting in de Staten van Brabant.

2           Heemkronyk, jrg. 32 (1993), nr. 1, blz. 6-7.

3           Rijksarchief in Noord-Brabant, Den Bosch (RANB). Archief van het Kwartier Peelland, inv.nr. I, 362 (15 mei 1676).

4           Archief van de Abdij Averbode (België) (AAA), I, lias 89: 9 april 1636; 1636/1637.

5           AAA, I, lias 89.

6           AAA, I, reg. 22, f. 117v-118r; lias 89 (1636).

7           AAA, I, reg. A16, f. 188 (1680).

8           AAA, I, lias 89 en 90: Resolutie van de Staten-Generaal d.d. 22 juni 1652.

9           M.P. Christ, De Brabantsche Saecke. Het vergeefse streven naar een gewestelijke status voor Staats-Brabant, 1585-1675, Tilburg, 1984, blz. 18-19.

10        A.C.M. Kappelhof, De belastingheffing in de Meierij van Den Bosch gedurende de Generaliteitsperiode (1648-1730), Tilburg, 1986.

11        A.C.M. Kappelhof, ‘De invoering van een nieuw belastingstelsel in de Meierij van Den Bosch (1648-1658)’, in Noordbrabants Historisch Jaarboek, deel III (1986), blz. 26.

12        AAA, I, lias 89 (12 november 1655).

13        Kappelhof (De belastingheffing...), blz. 40.

14        AAA, I, lias 89 (12 november 1655). Kappelhof (De belastingheffing...), blz. 47. Bij plakkaat van 6-14 september 1657 werden de quoten vastgelegd en werd de verponding in de Meierij definitief.

15        AAA, I, lias 89 (12 november 1655).

16        Algemeen Rijksarchief Brussel (ARAB). Kerkelijke Archieven Brabant, inv.nr. 5025, f. 75r (7 maart 1655: Henrick Horckmans en Henrick Aertssen); inv.nr. 5044 (19 november 1655: Henrick Wouters van Weerdinghen, Jan Joosten en Jan Thijs).

17        ARAB. Kerkelijke Archieven Brabant, inv.nr. 5025, f. 75v-76.

18        Bron: Algemeen Rijksarchief Brussel (ARAB). Kerkelijke Archieven Brabant, inv.nr. 5025, f. 75r (7 maart 1655: Henrick Horckmans en Henrick Aertssen); inv.nr. 5044 (19 november 1655: Henrick Wouters van Weerdinghen, Jan Joosten en Jan Thijs).

19        AAA, I, lias 89.

20        AAA, I, lias 89: 1702, oktober 24.

21        AAA, I, lias 89 (1702).

22        AAA, I, lias 90: 2 augustus 1701.

23        ARAB. Kerkelijke Archieven Brabant, inv.nr. 5016.

24        AAA, I, lias 89: 23 juni 1731; 7 september 1732.

25        AAA, I, lias 89: 13 februari 1738: Sterksel kreeg een korting van 80 gulden.

Ga terug