Een portret van de vrijheer van Heeze, Leende en Zesgehuchten

Heemkronijk jaar:1996, jaargang:35, nummer:4, pag:162 -166

EEN PORTRET VAN DE VRIJHEER VAN HEEZE, LEENDE EN ZESGEHUCHTEN. EEN GETEKEND OF EEN VERTEKEND BEELD?

Op zoek naar de werkelijke Jan Diederik

door: drs. A.E. Timmer-Gerritsen

 

Het bekijken van voorvaderlijke portretten kan vaak zeer boeiend zijn en niet alleen uit kunstzinnig oogpunt. Meestal geeft een bordje wel aan wie de persoon in kwestie is, maar wie waren deze fraai uitgedoste dames en heren werkelijk? Welke persoonlijkheid steekt achter de geportretteerde, die met een afstandelijke en soms wat wereldvreemde blik vanaf de wand op ons neerziet? Waren deze personen inderdaad zo nietszeggend of hooghartig zoals zij zijn weergegeven, of zijn hun portretten meer een afspiegeling van de tijd waarin zij leefden? Meestal is dat moeilijk te achterhalen, maar soms is het mogelijk aan de hand van nagelaten notities en brieven - bewaard in het familiearchief(1) - een beeld te scheppen van de persoon achter de geportretteerde. Maar zelfs dan nog kan men zich afvragen: Is het portret een getekend of een vertekend beeld?

Bij een bezoek aan kasteel Heeze zal niemand de meer dan levensgrote portretten van de vrijheer van Heeze, Leende en Zesgehuchten, Jan Diederik van Tuyll van Serooskerken, en zijn vrouw Johanna van Westreenen over het hoofd kunnen zien. Deze twee portretten zijn toegeschreven aan de Utrechtse schilder Christiaan van Geelen Sr.

Het schilderij van Jan Diederik (zie de afbeelding), gemaakt in 1793, waarop de toen twintigjarige vrijheer met rijzweep en sporen aan de laarzen is uitgebeeld, is een ruiter- of jachtportret. Dit was tot het einde van de negentiende eeuw een veel voorkomende uitbeelding van een persoon van adellijke komaf, de jacht was namelijk in die tijd nog altijd het privilege van de adel.(2) Bij een eerste, vluchtige blik door onze ‘twintigste-eeuwse bril’ op het portret van de dandy-achtige uitgebeelde vrijheer ontstaat snel de neiging om de conclusie te trekken: dit is een rijke jongeman, die zijn dagen met louter prettige dingen vulde. Dit beeld wordt mede bepaald door zijn voor ons idee ietwat fatterige kleding, bestaande uit een perfect gesneden jas en vest, een in de laarzen gedragen strak aansluitende pantalon, het hoge boord met de daaromheen zwierig geknoopte das en het halflange, vanachter bijeengebonden haar. De inhoud van een door Jan Diederik geschreven brief vanuit Parijs(3), een maand na het uitbreken van de Franse Revolutie, versterkt nog eens dit beeld van de rijke, van het leven genietende jongeman, die weinig belangstelling heeft voor werkelijk belangrijke zaken. Hoewel hij, gezien de datum van de brief (28 augustus 1789), zonder meer geweten moet hebben van de bestorming van de Bastille en die misschien zelfs van dichtbij moet hebben meegemaakt, rept hij in dit schrijven aan zijn moeder nauwelijks over de (voor ons idee zo belangrijke) politieke ontwikkelingen die zulke enorme maatschappelijke gevolgen zouden krijgen.(4)  Hij meldt alleen: op het moment is alles rustig hier, de burgers houden de wacht in uniform en de kokarde [het teken van de revolutionairen, bestaande uit een rozet in de kleuren van de Franse vlag] wordt nog wel algemeen gedragen, hoewel niemand daar meer toe gedwongen wordt door boetes of beledigingen. Volop aandacht krijgen echter wel de Parijse dames, zijn ontmoetingen met vooraan-staande Franse families en de kosten van zijn modieuze kostuums, vervaardigd door een Parijse kleermaker. Deze informatie, gezet naast de indruk die het portret heeft achtergelaten, levert een weinig flatteus beeld op van een jongeman uit de hoogste kringen die zich uitsluitend bezighoudt met kleding en flierefluiten in een wereldstad als Parijs.

Zetten we het geheel echter in de context van de tijd waarin Jan Diederik leefde, dan verschijnt er toch een iets ander beeld. Tijdens zijn bezoek aan Parijs in 1789 was de zestienjarige Jan Diederik op doorreis naar Italië. Uit de inhoud van zijn (uit het archief afkomstige) brieven die, behalve uit Parijs, ook uit Rome, Padua en Venetië komen, is op te maken dat hij namelijk een Grand Tour maakte. Dit was een educatieve rondreis, een verplicht nummer voor iedere jongeman van hoge komaf, ter afsluiting van zijn opvoeding. Met verschillende aanbevelingsbrieven op zak om in de juiste kringen te verblijven, kon de jongeman, voor hij in het volle leven moest aantreden, de culturele en andere geneugten van Europa leren kennen.

Welke zestienjarige jongen, komend uit het beschermde eigen leefcircuit van de adel(5), is kwalijk te nemen dat zijn interesse niet in eerste instantie uitging naar ontwikkelingen op politiek gebied met als gevolg het ontstaan van rellen door het gewone volk? En wanneer hij in zijn brief vermeldt: ... er geen oord waar een jongeman zoveel mogelijkheden krijgt te leren, is het begrijpelijk dat hij hierbij niet dacht aan de politieke toestand in de Franse hoofdstad. Het ligt, gezien zijn leeftijd, afkomst en de tijd waarin hij leefde, voor de hand dat zaken als het bezoek aan de Parijse kleermaker en de kosten van zijn kostuums hem meer bezighielden dan het wel of niet gedwongen dragen van de kokarde. het symbool van de revolutionairen.

Dit alles was, inclusief de ietwat fatterig aandoende kleding, geen vorm van een luchthartige levenswijze maar eerder een teken van zijn tijd. Juist die extra grote interesse in mode en kleding van mannen uit hogere kringen was toen een normaal verschijnsel en een geliefd gespreksonderwerp. Voor hen was het hebben van een goede kleermaker, die ervoor zorgde dat de kostuums perfect gesneden en gemaakt werden, uitermate belangrijk. De adel had al vanaf de middeleeuwen door zijn kleding zich kunnen distantiëren van de lagere standen, en het kleedgedrag was nog steeds een onmisbaar element waaraan de stand van de drager was af te lezen. De Franse romanschrijver Honoré de Balzac (1799-1850) verwoordde het aldus: La toilette est l'expression de la société.(6)  Voor de man van klasse was hét grote voorbeeld rond 1800 de van oorsprong Engelse dandy Beau Brummel(7), die er aparte kleermakers op na hield die alleen of zijn jas, of zijn vest of zijn broek mochten maken, en zelf uren besteedde aan het strikken van zijn das. Begrijpelijk dus dat Jan Diederik zijn tijd in Parijs gebruikte om, op aanbeveling van een bevriende relatie, zijn kleding ter plaatse door een goede kleermaker te laten maken, zodat hij tijdens zijn Grand Tour alleen al door zijn kleding zijn maatschappelijke positie kon aangeven. Deze zo overmatige interesse van mannen in kleding, die naar onze moderne ideeën misschien wat oppervlakkig aandoet, paste dus geheel in de belevingswereld van de gentleman rond 1800.

Met deze achtergrondinformatie komt de geportretteerde vrijheer van Heeze, Leende en Zesgehuchten wel in een ander licht te staan. De werkelijke Jan Diederik mag dan misschien niet zo’n briljante geest en spirit hebben gehad als zijn verre nicht Belle van Zuylen, hij was zonder meer een kind van zijn tijd. Deze vaak voor ons zo onbegrijpelijke, andere eeuw zal zijn stempel hebben gedrukt op de levensloop van de vrijheer en zeker hebben bijgedragen tot de vorming van zijn karakter.

Het is dus niet verstandig slechts een vluchtige blik op een voorvaderlijk portret te werpen en zeker niet door onze twintigste-eeuwse bril, want dan kan - zelfs met achtergrondinformatie - toch een vertekend beeld van een getekend portret ontstaan.

 

NOTEN

1       Archief Kasteel Heeze.

2       K.P.C. de Leeuw, Kleding in Nederland 1813-1920, Tilburg 1991, blz. 76. 3 Archief Kasteel Heeze, kopie brieven uit D64.

4       B. van Wakeren, Krokiek II, Groningen 1978, blz. 147-156.

5       K.P.C. de Leeuw, Kleding in Nederland 1813-1920, Tilburg 1991, blz. 76.

6       J. H. der Kinderen-Besier, De kleding onzer Voorouders: 1 700-1900, Amsterdam 1926, blz. 3.

7       7 E. Thiel, Geschichte des Kostüms, Berlijn 1985, blz. 304.   

 

Ga terug