Een aanhangsel van Heeze

Heemkronijk jaar:1996, jaargang:35, nummer:4, pag:147 -161

EEN AANHANGSEL VAN HEEZE

Herindelingsperikelen tijdens de jaren twintig

door: J.J.F. de Waal.

 

     Deel van de provincie waar 21 gemeenten op 1 januari 1997 negen nieuwe vormen (zie omkaderde namen). Vergelijk ook het kaartje op een volgende bladzijde

 

De herindeling die op 1 januari 1997 in veel plaatsen van de provincie Noord-Brabant van kracht wordt, verandert ook de gemeentelijke situatie binnen het werkgebied van Heemkundekring De Heerlijkheid Heeze-Leende- Zesgehuchten. De gemeente Heeze, de gemeente Leende en het deel van de gemeente Maarheeze waar het kerkdorp Sterksel ligt, worden dan samengevoegd tot de nieuwe gemeente Heeze-Leende.

De twee belangrijkste kernen van de oude heerlijkheid, te weten Heeze en Leende, komen zo weer onder één bestuurlijke noemer. Sterksel was al omstreeks het jaar 1197 door Herbert, de toenmalige heer van Heeze, verkocht ten behoeve van de abdij van Averbode in de huidige Belgische provincie Brabant. Nadat de heerlijke rechten in 1798 waren afgeschaft, kwam het gebied van Sterksel in het begin van de vorige eeuw bestuurlijk bij Soerendonk. Vervolgens ressorteerde Sterksel sinds 1 januari 1925 onder Maarheeze. Op genoemde datum werd de gemeente Soerendonk, Sterksel en Gastel - zo heette deze kleine gemeente voluit - namelijk aan de gemeente Maarheeze toegevoegd. De naam van de nieuwe combinatie luidde Maarheeze.

 

Zesgehuchten en Geldrop verenigd

Bij Keizerlijk Decreet van 14 mei 1810 was het gebied van de voormalige heerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten uiteengevallen in drie afzonderlijke gemeenten. Heeze en Leende hebben het bestuurlijk ieder dus 186 jaar lang als zelfstandige gemeenschappen volgehouden. Voor Zesgehuchten viel echter eerder het doek. Op 1 mei 1996 was het al weer 75 jaar geleden dat deze gemeente met Geldrop samenging. De nieuw gevormde combinatie heette voortaan Geldrop. Zesgehuchten kwam niet langer in een gemeentenaam voor.

De vereniging van Geldrop en Zesgehuchten verliep in 1921 vrijwel probleemloos, zo lezen we in het boek over de geschiedenis van deze plaatsen. Ze hadden beide sinds 1908 dezelfde burgemeester; ze waren al zeer op elkaar aangewezen wat betreft arbeidskrachten voor de Geldropse industrie en wat betreft de afzet van landbouwproducten van Zesgehuchten. Het gemeenschapsleven in de twee dorpen verschilde onderling bovendien niet noemenswaardig.

Tijdens voorbereidende besprekingen op 19 mei 1919 in de gemeenteraad van Zesgehuchten werden ook de eigenaardigheden, het eigen karakter en de eigen belangen van elk van beide gemeenten belicht. Geldrop telde eind 1919 3608 inwoners op een gebied van 847 hectare en Zesgehuchten 1295 inwoners op een gebied van 1535 hectare. De eerste gemeente was een industrieplaats met fabrikanten, middenstanders en fabrieksarbeiders. De tweede een landbouwdorp met veel grond; er woonden behalve landbouwers bovendien talrijke fabrieksarbeiders. Natuurlijk kwamen in die raadsvergadering de te verwachten bezwaren naar voren. Men vreesde dat het machtiger Geldrop bij een verschil van mening te weinig met de bevolking van Zesgehuchten rekening zou houden. Toch stemde de Zesgehuchtense gemeenteraad voor een vereniging met Geldrop vanwege de belabberde financiële toestand van de gemeente en de zorgelijke vooruitzichten.

Het centrum van Geldrop lag tussen de Rul of Kleine Dommel en de gemeentegrens van Zesgehuchten ingeklemd, vanaf het zuiden bij het tot Zesgehuchten behorende Hout tot aan het noorden bij het eveneens tot die gemeente behorende Hulst. De gemeente Geldrop had dringend behoefte aan bouwterreinen, die in Zesgehuchten ruim voorhanden waren. Het nadeel van geringere belastingopbrengsten vanwege het ontbreken van kapitaalkrachtige inwoners in Zesgehuchten woog niet tegen het voordeel van bouwterreinen op. Evenmin het nadeel dat Zesgehuchten bij een samenvoeging aanspraak zou maken op allerlei ontbrekende, maar kostbare voorzieningen.

Het bekendste voorbeeld van herindeling in deze omgeving is natuurlijk de vorming van Groot-Eindhoven, op 1 januari 1920 tot stand gekomen door vereniging van de stad met de vijf omringende gemeenten. Genoemde fusie vloeide voort uit de spectaculaire economische, maatschappelijke en planologische ontwikkelingen in en om Eindhoven. Maar in de loop van de negentiende eeuw hadden zich in heel Noord-Brabant al regelmatig gemeentelijke herindelingen voorgedaan. En de vorming van het nieuwe Eindhoven in 1920 zou nog door veel gemeentelijke herindelingen in de provincie gevolgd worden. Een veranderende samenleving vergt nu eenmaal ook bestuurlijke, administratieve en planologische aanpassingen.

Het laatste raadhuis van Zesgehuchten kwam in 1912 gereed en was al het derde in deze gemeente. Het stond aan de Papenvoort, schuin tegenover de kerk. Door de samenvoeging van Zesgehuchten met Geldrop in 1921 verloor het dus spoedig zijn functie. Intussen is dit gemeentehuis verbouwd tot twee woningen, huisnummers 5 en 7.

Enigszins weggestopt in het gangetje tussen de woningen van Papenvoort 3 en 5 is tegen de zuidgevel van het vroegere gemeentehuis een merkwaardig tegeltableau gemetseld (zie de afbeelding). Op een metalen plaat rechts onder genoemd tableau staat de volgende toelichting:

“DE ZES GEHUCHTEN”. Zesgehuchten werd in 1921 geannexeerd door Geldrop. Tot dat jaar was het een zelfstandige gemeente. Dit pand was het gemeentehuis. Op een tegeltableau op de zijgevel waren het gemeentewapen en de ‘zes gehuchten’ uitgebeeld. Daarbij werd een vergissing gemaakt. De juiste gehuchten zijn namelijk: Genoenhuis, Gijzenrooi, Hoog Geldrop, Hout, Hulst en Riel. In 1995 kon het tableau in oude glorie worden hersteld dankzij bijdragen van Anjerfonds, gemeente Geldrop, familie De Groof en Belangenvereniging Zesgehuchten."

 

 

Circulaire van 19 november 1919

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hadden op 19 november 1919 een circulaire naar de gemeentebesturen in de provincie gezonden; zij gaven gemeenten met een bevolking van minder dan drieduizend inwoners in overweging zich bij één of meer andere naburige gemeenten aan te sluiten. Het dagelijks bestuur van de provincie wees in die circulaire op de toenemende drukkende lasten van de laatste jaren. Het aldoor opvoeren van belastingen bood voor de problemen geen oplossing. Samenvoeging zou een beter resultaat opleveren. Een grotere gemeente kon niet alleen gemakkelijker voldoen aan de eis van dure sociale maatregelen, ook de kosten van de interne huishouding konden dan sterk worden teruggebracht. Gedeputeerde Staten stelden de besturen van de kleine gemeenten voor om het probleem in hun raadsvergaderingen ter sprake te brengen en de uitslag aan Gedeputeerde Staten mee te delen. ,

Deze poging van Gedeputeerde Staten om kleine gemeenten tot grotere te verenigen heeft bijvoorbeeld in 1925 de heringedeelde gemeente Maarheeze opgeleverd. Zo leefde ook de kleine gemeente Lierop sinds 1920 met het idee dat ze haar zelfstandigheid op den duur zou moeten prijsgeven. De samenvoeging van Lierop met Someren onder de naam gemeente Someren ging uiteindelijk pas op 1 mei 1935 in. Alleen al gedurende de jaren twintig zijn in de provincie Noord-Brabant de volgende gemeentelijke herindelingen doorgevoerd:

1920: Eindhovoen (toevoeging van Gestel en Blaarthem; Strattum; Strijp; Tongelre; Woensel).

1921: Geldrop (toevoeging van Zesgehuchten). Veldhoven (samenvoeging van Oerle; Veldhoven en Meerveldhoven; Zeelst).

1922: Engelen (toevoeging van Bokhoven). Engelen werd in 1971 bij 's- Hertogenbosch gevoegd. Waalwijk (toevoeging van Baardwijk;  Besoijen).

1923: Eersel (toevoeging van Duizel en Steensel). Eethen (toevoeging van Drongelen; Genderen; Meeuwen). Eethen werd in 1973 weer verdeeld onder vier gemeenten: Aalburg; Dussen; Heusden;     Woudrichem. Ravenstein (toevoeging van Deursen en Dennenburg; Dieden, Demen en Langel; Huisseling en Neerloon). Sprang-Capelle   (samenvoeging van Capelle; Sprang; Vrijhoeve-Capelle). Waalre (toevoeging van Aalst).

1925:  Maarheeze (toevoeging van Soerendonk, Sterksel en Gastel).

1926: Deurne (samenvoeging van Deurne en Liessel; Vlierden).

 

Afwijzende houding in Heeze en Leende

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hadden met hun circulaire van 19 november 1919 in Heeze weinig indruk gemaakt. Toen de burgemeester in de raadsvergadering van 20 januari 1920 vroeg hoe de leden over een eventueel samengaan dachten, antwoordde de heer Evers dat hij er een tegenstander van was "daar de gemeente binnen enkele jaren meer dan 3000 inwoners zal tellen en er ook geen financieel voordeel mee te bereiken is. Ook wethouder van Rietschoten verklaart zich tegen daar de ligging der gemeente er zich niet voor leent en Heeze best zelfstandig kan bestaan."

Raadslid Buijsen wilde weten of men tot samenvoeging verplicht was, maar volgens de burgemeester moest deze bij wet geregeld worden. Men besloot Gedeputeerde Staten te antwoorden dat men om de reeds genoemde reden tegen de samenvoeging van Heeze met een andere gemeente was.

In de gemeenteraad van Leende kwam de circulaire van Gedeputeerde Staten reeds op 6 december 1919 ter sprake. Hier ging men er kennelijk voetstoots van uit dat het dagelijks bestuur van de provincie op een samenvoeging van Leende met Heeze aanstuurde: "Uit de gehouden besprekingen blijkt, dat samenvoeging van Leende met Heeze door geen der leden wordt wenschelijk geacht, echter wordt het geven van antwoord aangehouden tot een volgende vergadering, men kan er dan nog eens over denken."

Alleen raadslid C.W. Godschalx zag in de circulaire een kans om Leende te vergroten, gezien zijn opmerking "dat men zou kunnen beproeven Sterksel bij Leende te krijgen; zijnde daar naar zijne meening wel veel voor." Of aan de uitspraak van het raadslid in die vergadering nog meer woorden zijn besteed, valt niet meer na te gaan. Een motivering van zijn opmerking ontbreekt in ieder geval.

Op 12 januari 1920 stond de "vereeniging van gemeenten" andermaal op de agenda van de Leendse gemeenteraad. Na een vraag van de burgemeester aan de leden of ze zich al een oordeel over het onderwerp gevormd hadden, werd "zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming besloten aan Gedep. Staten te berichten, dat samenvoeging van deze gemeente met één of meer andere gemeenten niet gewenscht wordt". C.W. Godschalx bleek in deze vergadering zonder kennisgeving afwezig.

Nog dezelfde dag verzond het dagelijks bestuur van de gemeente Leende een vierregelige brief als antwoord op de circulaire van 19 november 1919 naar Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. Daarin stond de volgende mededeling: “. . . hebben wij de eer U te berichten, dat naar `s Raads meening voor samenvoeging van deze gemeente met een of meer andere gemeenten geen termen aanwezig zijn".

 

Alleen goed om belasting te betalen

Hiermee leek de kous voorlopig af. Totdat W. van Engelen in Leende een paar jaar later het onderwerp tijdens de rondvraag in de gemeente-raadsvergadering van 13 maart 1922 opnieuw ter sprake bracht. Daarop ontspon zich de volgende discussie:

"Bij de omvraag stelt het lid van Engelen weer de vraag hoe de voorzitter en de leden denken over samenvoeging van Heeze en Leende. Spreker verwacht van samenvoeging voornamelijk beduidende vermindering van belastingdruk. De stationsnaam Heeze-Leende, de stoomzuivelfabriek Heeze- Leende en de naar sprekers meening gunstige ligging van de beide gemeentekommen pleiten naar sprekers meening voor samenvoeging.

De voorzitter heeft nog geen voordeel voor Leende in samenvoeging met Heeze kunnen ontdekken ofschoon hij er veel over heeft nagedacht. Wat van Engelen aanvoert is nietszeggend, zelfs gelooft spreker dat de goede verstandhouding welke er thans tusschen de boeren van [de] Zuivelfabriek heerscht, bij samenvoeging der gemeenten in gevaar zou komen. Naar sprekers meening passen de gemeenten thans niet en in de toekomst nog minder bij elkaar. Leende is en blijft in hoofdzaak landbouwbevolking, terwijl Heeze een industrieplaats wordt, zooals b.v. Valkenswaard. Leende wordt dan een aanhangsel van Heeze met weinig of geen invloed op den gang van zaken in de gemeente, alleen goed om belasting te betalen.

Van Mierlo is beslist tegen samenvoeging en merkt op, dat daarvan geen vermindering doch wel vermeerdering van gemeentebelasting is te wachten, overal elders is dat gebleken. Spreker is overtuigd dat b.v. de zorg voor wegen en waterleidingen in Leende veel te wenschen zou overlaten.

Alle overige raadsleden geven te kennen dat ze de meening van den voorzitter en weth. van Mierlo deelen, echter geeft de voorzitter in overweging er nog eens ernstig over te denken en eventueel de gewijzigde meening te doen kennen."

Uit deze discussie blijkt maar weer eens hoe moeilijk het is om de toekomst te voorspellen. De motiveringen van de wellicht voor zijn positie vrezende burgemeester en de raadsleden van Leende klinken ons amper 75 jaar na dato vreemd in de oren. De ligging en de naam van het station en de zuivelfabriek zijn als argumenten niet meer van toepassing. Evenmin bestaat de huidige bevolking van Leende in hoofdzaak uit landbouwers, zoals dat trouwens in geen enkele gemeente van ons land nog het geval is. Het tegenwoordige Heeze, als industrieplaats toch niet bijzonder uit de verf gekomen, is natuurlijk onvergelijkbaar met Valkenswaard. En Leende als aanhangsel van Heeze, alleen goed om belasting te betalen? De toekomst zal het na 1 januari 1997 uitwijzen.

 

Sterksel als speelbal van naburige gemeenten

Het gemeentebestuur van Soerendonk, Sterksel en Gastel had in januari 1920 geantwoord op de al vaker aangehaalde circulaire d.d. 19 november 1919 van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant die ook daar was ontvangen. Het stemde in met een vereniging van gemeenten, maar wel in de zin dat Maarheeze met Soerendonk zou worden samengevoegd, dat de kern Gastel bij de gemeente Budel zou worden ingedeeld en de kern Sterksel bij de gemeente Heeze of de gemeente Leende.

Uit Heeze kwam toen, onverwacht voor Sterksel, een negatief geluid. In de raadsvergadering van 26 augustus 1920 merkte de Heezerse wethouder Van Rietschoten onder meer op "dat Sterksel een landelijk gehucht is en beter bij Leende ware te voegen, alwaar het ook dichterbij is gelegen". De discussie die daarop in Heeze volgde, ging vooral over de te verwachten nadelen in verband met de speciale positie van Sterksel als particulier eigendom: de verhouding tussen privé-belangen en publieke belangen. Alleen het raadslid Buijsen benadrukte de voordelen van een samengaan met Sterksel.

Op 15 september 1920 formuleerde de gemeenteraad van Heeze een afwijzend antwoord aan Gedeputeerde Staten betreffende de indeling van Sterksel, omdat de meeste leden van de vergadering "vermeenen dat deze samenvoeging niet anders dan ten nadeele van Heeze zal zijn".

De gemeente Maarheeze wilde Sterksel wel erbij hebben. Echter toen Soerendonk in 1922 Gedeputeerde Staten adviseerde om Maarheeze maar bij Soerendonk te voegen, met het Soerendonkse gemeentehuis als het administratieve middelpunt van de heringedeelde gemeente, protesteerden de Sterkselnaren. Ze vonden Soerendonk wel erg ver van hun bed liggen. Sterksel voelde zich, zo heette het nu, meer op de gemeente Heeze gericht. De historische banden dateerden al uit de middeleeuwen, van voordat Herbertus van Heeze omstreeks 1197 zijn bezit Sterksel ten behoeve van de abdij van Averbode verkocht had. De afstand Sterksel-Heeze was geen punt; de Sterkselse geaardheid paste beter bij die van Heeze, vond men toen in Sterksel.

Zoals reeds is opgemerkt, was de verknochtheid niet wederzijds. Heeze, dat aan zichzelf genoeg meende te hebben, zag een verbintenis met Sterksel niet zitten. En in Leende had alleen raadslid C.W. Godschalx in 1919 een zwakke poging gedaan om Leende met Sterksel uit te breiden. Het slot van het liedje was dat de gemeente Soerendonk, Sterksel en Gastel op 1 januari 1925 werd samengevoegd met de gemeente Maarheeze. Het in 1886 in gebruik genomen gemeentehuis te Soerendonk zou tot eind 1940 dienst doen als bestuurscentrum van de heringedeelde gemeente Maarheeze. Op 23 december 1940 vond de eerste openbare raadsvergadering in villa Cranendonck plaats. Deze tussen de dorpen Maarheeze en Soerendonk gelegen verbouwde villa, op ongeveer gelijke afstand van beide kernen, deed sinds die tijd dienst als gemeentehuis van Maarheeze.   

 

Grenswijziging tussen Maarheeze en Leende

De vereniging van de gemeente Maarheeze en de gemeente Soerendonk c.a. had voor Leende een grenswijziging tot gevolg. Van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant ontvingen Burgemeester en Wethouders van Leende een brief d.d. 8 juni 1921 waarin Gedeputeerde Staten hun voorstel om Maarheeze en Soerendonk c.a. te verenigen bekendmaakten. Het leek, zo schreven ze, " ter verkrijging eener behoorlijke afronding der grens gewenscht, bij die gelegenheid eenige wijziging te brengen in de begrenzing Uwer gemeente, n.l. door het deel van Leende’s grondgebied, dat ten oosten der spoorlijn Eindhoven-Weert gelegen is, bij Maarheeze en Soerendonk te voegen." Het dagelijks bestuur van de provincie wilde van het gemeentebestuur van Leende spoedig het aantal inwoners van het bedoelde gebied weten; verder vroeg het of de gemeente er eigendommen of "werken" bezat.

Op deze verzoeken zijn uit het gemeentearchief van Leende drie verschillende antwoorden bekend. Twee daarvan bevatten de mededeling van Burgemeester en Wethouders dat de geplande grenswijziging niet hun instemming had, terwijl één antwoord berichtte "dat wij tegen de daarin aangeduide voorgenomen grenswijziging geen overwegend bezwaar hebben". In het bedoelde gebied woonden zeven ingezetenen van Leende. De gemeente bezat er alleen een perceel van 22 are in eigendom, maar verder geen "werken". Wel lag er het Chijnsgoed, een gemeenschappelijk grondbezit van de gemeentelijke afdeling Oostrikkerstraat en de gemeente Heeze.

Gedeputeerde Staten zetten hun plannen door en stuurden Burgemeester en Wethouders van Leende een desbetreffend wets-ontwerp toe met memorie van toelichting. Gegevens uit deze memorie: Maarheeze telde sinds 1 januari 1921 737 inwoners op een gebied van 1647 hectare, Soerendonk c.a. telde 1294 inwoners op een gebied van 3343 hectare. "Ter verbetering der grenzen van de nieuwe gemeente wordt het noodig geacht een oppervlakte van ongeveer 360 H.A. , thans tot het grondgebied van Leende behoorende doch grootendeels eigendom van Maarheeze en voor ontginning bestemd, bij de vereeniging te betrekken."                

Het toegezonden wetsontwerp met memorie diende ter beoordeling te worden voorgelegd aan de gemeenteraad en aan een commissie, daartoe ingesteld ingevolge artikel 131 van de Gemeentewet. Een verslag van de op 6 maart 1922 gehouden gecombineerde vergadering van gemeenteraad en bedoelde commissie werd daarna ter kennisgeving naar Gedeputeerde Staten gestuurd. Volgens het verslag vond burgemeester-secretaris J. Vogels van Leende de zaak maar weinig om het lijf hebben.

 

Toch bleken de deelnemers aan die vergadering onderling nogal verdeeld te zijn in hun standpunten. Met  name de commissieleden A.M.J. Feijen en R. Smeets, die verklaarden "niet hun stem te kunnen geven aan afstand van grondgebied van Leende, zeker niet in casu, waardoor het Chijnsgoed voor `n groot deel buiten de gemeente komt te liggen".

Dit alles ontlokte de burgemeester toen de opmerking "dat een wetsontwerp tot samenvoeging van Heeze en Leende mogelijk wel niet zooveel tegenstand zou ontmoeten dan het afstaan van dit onnoozel stukje heide”.

 

Lijdzaam protest in Leende

De Wet van 18 december 1924 (Stb. 554), die de vereniging van de gemeenten Maarheeze en Soerendonk c.a. en wijziging van de grens tussen die gemeenten en de gemeente Leende regelde, ging op 1 januari 1925 in.

Artikel 1, lid 2, van deze wet luidt: "Bij deze gemeenten [= Maarheeze en Soerendonk c.a.] wordt gevoegd, het oostelijk deel der gemeente Leende, welk deel begrensd wordt, door de lijn, gevormd door den westkant van den weg van Maarheeze naar Sterksel, loopende langs de westzijde der kadastrale perceelen gemeente Leende sectie B nos. 1647, 1652, 1651 en 251, tot aan den weg van Leende naar Sterksel."

 

Burgemeester-secretaris J. Vogels van Leende had in 1922 de voorgenomen grenswijziging gebagatelliseerd. Hij mocht dan wel verklaard hebben dat een eventuele samenvoeging van Heeze en Leende wellicht minder voeten in aarde had dan het afstaan van het bedoelde onnozel stukje hei, zelf was hij de eerste die er naderhand zijn ongenoegen over kenbaar maakte. Want in de raadsvergadering van 12 januari 1925 deelde de burgemeester mee "dat de grensscheiding tusschen de nieuwe gemeente Maarheeze en Leende `n heel andere is dan vroeger hier is voorgesteld". Er volgde toen een gedachtenwisseling, waarvan de inhoud niet in de notulen staat weergegeven. De raad besloot in ieder geval "ter bevoegder plaatse over die nieuwe grens te requestreeren [een bezwaarschrift in te dienen] ofschoon de voorzitter voorstelt zonder meer de nieuwe grens maar te aanvaarden".

Met deze opmerking, de laatste die over dit onderwerp in de notulen van de gemeenteraadsvergaderingen te vinden is, werd het herindelingshoofdstuk in Leende voorlopig gesloten. Wel kwam daarna nog een brief met bijlagen binnen van Burgemeester en Wethouders van Heemstede over de bestrijding van annexatieplannen. Deze werd in de raadsvergadering van Leende op 16 februari 1925 voor kennisgeving aangenomen, "ofschoon het lid van Mierlo opmerkt dat dit laatste wel degelijk aandacht verdient wijl tegen annexatie intijds moet worden gewaakt".

Wethouder J .F. van Mierlo’s woorden waren mosterd na de maaltijd. Pas tegen het eind van deze eeuw zou het vraagstuk van annexatie, nu onder de naam van herindeling, na langdurige, moeizame discussies de gemeentelijke situatie in het werkgebied van Heemkunde-kring De Heerlijkheid Heeze- Leende-Zesgehuchten opnieuw veranderen.

 

BRONNEN EN LITERATUUR

Streekarchief Regio Eindhoven te Eindhoven:                

Archieven van de gemeente Heeze, 1575-1945, inventarisnummer 1353 (folio 116v-117, 126v-127, 128v).

Archieven van de gemeente Leende, 1563-1945, inventarisnummers 451 (folio 64-64v, 67v. 112v-113, 115-115v. 156v, 159), 481 (20 juni 1921) en 582.

J. Coenen, Alles wat hier leeft, spint, twernt of weeft. Geschiedenis van Geldrop en Zesgehuchten. Geldrop, 1987, blz. 140-143.

R.J. Jansen, Wel en wee rond Cranendonck 's bestuurlijke stee, Maarheeze. 1985, blz. 17-24. 46, 65, 75-81.

Lierop 825 jaar, uitgegeven door de Commissie Geschiedenis Lierop 825, 2de druk, z.pl., 1980, blz. 46-47.

H.G. van Moorsel, Kronijk of aantekening der merkwaardige voorvallen binnen de gemeente Heeze en eenige omliggende dorpen en enkelde welken algemene belangstelling verdienen, uitgegeven en toegelicht door P. Dominicus de Jong 0.C.R., Achelse Kluis, 1953, blz. XIII-XIV.

A. van Oirschot, Sterksel, een zaligheid apart. De geschiedenis van het meest merkwaardige dorp van Brabant, z.pl.,  z.j. (1983), blz. 73-88.

Vuga 's alfabetische plaatsnamengids van Nederland, 9de herziene druk, `s-Gravenhage, 1993, blz. 165-191.

J.J.F. de Waal, °Sterksel terug naar zijn wortels?`. in: Heemkronyk, jrg. 32 (1993), nr. 1, blz. 29-43.

 

Ga terug