Een buitenlandse dienstbetrekking met gevolgen

Heemkronijk jaar:1996, jaargang:35, nummer:3, pag:127 -129

EEN BUITENLANDSE DIENSTBETREKKING MET GEVOLGEN

door: Peter Kerkhofs

 

Op 26 april 1745 werd voor de schepenen Jan van Dommelen en Simon Pluym van de heerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten een niet alledaagse verklaring afgelegd.(1) Deze verklaring zal in Leende waarschijnlijk nogal wat stof hebben doen opwaaien.

In deze verklaring was een hoofdrol, tegen wil en dank, weggelegd voor Jacomina Maes, dochter van Jan Joost Maes en Maria Jacob Bitters en gedoopt in Leende op 14 april 1688.

Jacomina, ook wel Jacoba genoemd, en haar nicht Josina Cox waren in 1718 in dienst bij de heer Johannes Martinus Defeer. Deze was koopman te Antwerpen en weduwnaar. Dat de twee dames in Antwerpen terechtkwamen is te verklaren door hun familieachtergronden. In beide families waren veel teuten en vrachtrijders aanwezig. Vele vrachtrijders en teuten uit Leende onderhielden contacten met handelaren uit Antwerpen.

Op een ochtend wilde Jacoba samen met haar nicht naar de kerk gaan. Johannes Defeer liet haar echter thuisblijven en stuurde Josina Cox alleen naar de kerk. De verklaring voor de schepenen spreekt als volgt:

"En zij alleen met de voornoemde heer Defeer ‘thuys zijnde, denselve heer Johannes Martinus Defeer zijn mantel heeft genomen en op de steenen vloer nedergelegt oft geworpen, en vervolgens daerop haar. Dat zij als doen en ter selve tijd door den heer Defeer door vleesschelijke conversatie van kinde is bevrugt en beswangert geworden.’

Enige tijd later, toen bleek dat ze zwanger was, sprak Jacoba Defeer aan op zijn daden. Hierop antwoordde hij:

"Ik zal uw na Breda doen rijden, en zal van den Broek sende en doen het kind weg haalen, en wel opvoeden." De schepenen voegden er als verduidelijking bij: "zijnde een chirurgijn te Antwerpen".

Uit de rest van de verklaring blijkt dat dit inderdaad zo heeft plaatsge- vonden.  Jacoba Maes ging naar Breda en beviel ten huize van Cornelia Oldenburg op 4 februari 1719 van een dochter. Het meisje werd gedoopt als Maria Catherina en enkele uren later weggenomen en ergens bezorgd.

Jacoba keerde terug naar Antwerpen waar zij nog enige tijd diende bij Defeer. Hij viel haar niet meer lastig. Niet lang daarna vertrok Jacoba naar haar geboorteplaats Leende om daar op 10 november 1720 te huwen met Jan Hendrik Bull, alias Pompen. Tussen 1722 en 1730 lieten zij in Leende vijf kinderen dopen. De leden van de familie Bull, alias Pompe(n), waren vooraanstaande leden van de gemeenschap. Dit blijkt uit hun bezittingen en uit de ambten die zij bekleedden.(2)  Zo was Johannes Bull een aantal malen borgemeester voor de herdgang Oosterik.

Na het huwelijk ging het leven van Jacoba zijn normale gangetje totdat Maria Catherina, Jacoba’s dochter, in 1745 in Leende opdook. ‘

In de verklaring staat niet vermeld waarom de dochter haar moeder op kwam zoeken. Mogelijk moest Maria Catherina een verklaring hebben dat zij een dochter was van Johannes Martinus Defeer. De schepenen bekrachtigden namelijk een gelijkluidend afschrift met het schepenzegel en ondertekenden dit. Het exemplaar was bestemd voor Maria Catherina. 
Dat het een niet gemakkelijke zaak moet zijn geweest, blijkt uit het einde van de verklaring waar de schepenen verklaren dat zij de akte diverse keren hebben voorgelezen en dat Jacoba steeds bij haar woorden bleef.

 

NOTEN

1         Streekarchief Regio Eindhoven, Eindhoven. Archieven van de schepenbank Heeze, Leende en Zesgehuchten, 1400-1810, inventarisnummer 1666, fol. 15, 26 april 1745.

2           A.F.N. van Asten en Werkgroep Genealogie Leende, Pompen, vrome ende eerlijcke luyden. Een ondernemend geslacht uit Leenderstrijp vanaf 1350, z. pl. (Geldrop), 1995.

Ga terug