Antonius Zwegers, 1886-1973

Heemkronijk jaar:1995, jaargang:34, nummer:3/4, pag:144 -160

ANTONIUS ZWEGERS, 1886-1973
Enen ‘aparte’ mens

door: Eli Ketelaars

 

Apart betekent hier geen karaktertrek, waardoor hij afgezonderd leefde; verre van dat. Maar het duidt aan dat genoemde persoon bijzondere kwaliteiten had, waardoor hij boven de massa uitstak. Iedereen die hem gekend heeft - van hoog tot laag - zal die kwalificatie beamen.   

 

 

 

Antonius Zwegers, die ik in de navolgende regels gewoon oom of ome Toon zal noemen, overleed in de vroege ochtend van zaterdag 1 juli 1972. Het leek wel of de hemel treurde, want het regende pijpestelen; urenlang. Hij gleed zo onmerkbaar de eeuwigheid in, dat wij het amper in de gaten hadden. De non, die gedurende enkele uren aan het bed had zitten bidden, maakte er ons attent op dat hij overleden was.

En hiermee kwam een einde aan het leven van iemand die op mij een onuitwisbare indruk gemaakt heeft; ja, zo mag ik stellen, mij goeddeels gevormd heeft. Dat kan ook niet anders, want zover ik kan teruggaan in mijn herinnering, was ome Toon nadrukkelijk aanwezig. Hij is tot zijn sterfdag een uitermate dominerende figuur geweest, zonder dat het als onaangenaam ervaren werd door degenen die hem nabij waren.

Zijn vrouw, tante Ant, die een zuster van mijn moeder was, was qua karakter zijn tegenpool. Om maar eens goedmoedig op zijn Brabants of Geldrops te zeggen: "Ze was een doos. " Goedig en lijdzaam. Ze was er en ze was er niet. Ze kon fantastisch eten koken. Als kleine hongerige peuter heb ik vele malen lekker bij haar thuis gegeten.  

 

Jeugd en schooltijd

Ome Toon kwam voort uit een groot arm gezin van textielarbeiders, dat in de Sluisstraat woonde, ongeveer waar nu een Chinees restaurant gevestigd is. Van zijn gezinsleden had ome Toon geen hoge pet op. Uit de verhalen maakte ik op dat de ’struggle for life’ nadelig werkte op de gezinsverhoudingen. Men mag stellen dat hij een harde jeugd had, die hem evenwel goeddeels noopte om van zich af te bijten. Al vroeg moest hij in de toen nog overvloedige bossen gaan ’stekkeren’, dat wil zeggen hout sprokkelen. Op school was hij een kei, wellicht omdat hij zeer intelligent was en in hoge mate ambitieus. Hij was altijd de beste van de klas. Als geen ander kende hij de grote katechismus van buiten, zowel van voren naar achteren als omgekeerd. Hij kreeg er een prijs voor: een lei en een griffel. In de vorige eeuw was dat een hele schat.

Vele, vele jaren later vertelde hij me, dat ze nooit meer naar zijn kennis van de katechismus gevraagd hebben in zijn latere, succesvolle carrière; met andere woorden: hij bedoelde daarmee aan te geven dat het kennen van de katechismus door zijn superieuren niet bepaald op prijs gesteld werd. Toen onze Toon zijn eerste communie deed en hem na afloop gevraagd werd naar zijn eerste ervaring met de heilige hostie of de ouwel, zei hij op besliste toon: "Het smakt zo nergens nie naor. " Met die uitspraak ben ik het volledig met hem eens. Zoals dat in de vorige eeuw doorgaans gebruikelijk was, ’redderde’ zijn moeder met vaste hand het kroostrijk gezin.

Zijn vader was een tobberige figuur; ik heb die niet gekend; zijn moeder wel; die moest ik nu en dan geld ter ondersteuning gaan brengen, toen ome Toon in goede doen was. Zijn moeder speelde voor arts door middel van spinnerag tegen zweren; kikkerlijven op ontstoken plekken; boerenwormkruid tegen buikpijn; kortom, een heel arsenaal stond haar ter beschikking om de dokter en de kwalen buitenshuis te houden. Eenmaal is dokter Van Erp op huisvisite geweest, toen zijn moeder ernstig ziek was; ze leed ernstig aan bloedvloeiingen. De dokter raadde haar aan nog een kind te nemen. En waarachtig: moeder werd door de zwangerschap weer gezond, maar de echtgenoot zenuwziek.

 

Fabrieksarbeider en sergeant-majoor

Na de lagere school bezocht te hebben, ging ome Toon naar de textielfabriek. Als aankomend wever verdiende hij 5 cent per uur. Later werd dit 6 cent. Hij was stomverbaasd dat hij zo maar, zonder erom gevraagd te hebben, 1 cent opslag kreeg. Maar de textiel zag hij niet zo zitten. Toen hij wat ouder was, ging hij werken bij Philips, een bedrijf dat toen nog niet veel voorstelde. Aanvankelijk ging hij elke dag te voet naar Eindhoven; bij glad winterweer met lompen om de ’blokken’ of klompen. Later kreeg hij de beschikking over een fiets; een z.g. doortrapper. Hij herinnerde zich nog de pijnlijke momenten als hij zijn linkerbeen over het reusachtige, schuin oplopende zadel slingerde en zijn jongeheer even in de knel kwam. Na zijn werk fietste hij naar Waalre, jarenlang, om bij een hoofdonderwijzer les te halen. Later studeerde hij o.a. hogere wiskunde, economie en talen. Kortom, hij was een echte autodidact. Behalve lessen in exacte wetenschappen, ging hij vioollessen halen bij Rontgen in Amsterdam; dat ging in één moeite door, vond hij.

De Eerste Wereldoorlog van 1914-1918 onderbrak tijdelijk zijn carrière. In het leger bracht hij het tot sergeant-majoor. Dat was in die tijd iets buitengewoons. Alle legerrangen waren immers voorbehouden aan telgen uit gerenommeerde geslachten. Ik heb nog een prachtige statiefoto van hem in mijn bezit, die ik wellicht later onderbreng in de Heemkunde-kamer.

 

 

De varkens van Biggekerke

Een bijzonder voorval tijdens de militaire carrière van mijn oom vond plaats in het Zeeuwse plaatsje Biggekerke tijdens de mobilisatie van 1914. Het onderdeel waarbij mijn oom diende, was gelegerd op een boerderij. Degene die bekend is met de gebruiken in militaire dienst, kent het trompetsignaal, waanneer aangeduid wordt dat het etenstijd is. Om toerbeurt halen etensdragers het voedsel op. De keuken stond op het erf van de boerderij. Zodra de trompetter zijn geschetter liet horen, snelden al de loslopende varkens naar de plek waar het eten gedistribueerd werd.

Er bestond een stilzwijgende afspraak tussen de boer en het officiers-corps dat het overgebleven voedsel de toegesnelde varkens toegeworpen werd. De slimme varkens legden onmiddellijk verband tussen het signaal en voedsel. Dit ritueel herhaalde zich driemaal per dag. Het ging er nogal chaotisch aan toe. Mijn oom, een man van orde en tucht, ergerde zich mateloos over deze gang van zaken en schreef een brief rechtstreeks aan H.M. Koningin Wilhelmina. Zelf militaristisch van inborst - ze was een uitstekende amazone - had ze een gevoelig plekje voor haar onderdanen, die noodzakelijkerwijs de wapenrok hadden moeten aantrekken.

Dat de koningin de brief van mijn oom ontvangen had, bleek uit het feit dat zij, in gezelschap van een aantal wat men noemt ’hoge pieten’, zoals generaals en hofdignitarissen, te paard het onderdeel in Biggekerke kwam inspecteren, juist op het moment dat de trompetter het etenssignaal blies.

Het gezicht van de aanstormende varkens deed Harer Majesteits gelaat verbleken. De hoogste bevelvoerende officier kreeg een geweldige uitbrander en ook de boer, wiens varkens gratis vetgemest werden, voelde de toorn van Wilhelmina op zich neerdalen. Met sardonisch genoegen vertelde ome Toon hoe snel deze Augiasstal gereinigd werd.

 

In het bezit van een automobiel   

Na zijn diensttijd ging het met zijn carrière snel in opwaartse lijn. Hij stond zij aan zij met Anton en Frits Philips in het laboratorium om proeven te nemen met gloeilampen. Na verloop van tijd werd hij chef van de diamantboorderij. Zoals men misschien weet, werden de draden van de gloeilampen getrokken door minuscule openingen in de granietharde diamanten. De daarvoor benodigde diamanten betrok men o.a. uit Lyon in Frankrijk.

Inmiddels vestigden oom Toon en tante Ant zich in Philipsdorp in de buurt van de Trudokerk na eindelijk in het huwelijk te zijn getreden. Als bruidsschat kreeg hij wat versleten ondergoed mee, en hij moest onmiddellijk gaan bijdragen aan het levensonderhoud van zijn moeder. Uit allerlei opmerkingen bleek duidelijk een zekere minachting voor zijn moeder. Toen het kersverse paar zich in Eindhoven vestigde, schafte ome Toon zich een Ford aan; zo’n vierkante bak met treeplanken; in gangster- films, zo rond 1936, zag je veel van die auto’s.

Een rijbewijs halen was toen nog niet nodig. Na drie basislessen werd men geacht een volleerd autobestuurder te zijn. Oom beschikte zelfs over een garage! De auto werd door de week niet gebruikt. Wel op zondag, ja, uitsluitend op zondag. Hij ging dan dikwijls vissen in de Waal bij Zaltbommel. Ons gezin, toen bestaande uit zes personen, mocht dan ook mee; ook de w.c.-pot werd niet vergeten.

Oom Toon ving uitsluitend grote voorns; meestal een stuk of vijftig.

’s Avonds werden die bij mij thuis gebakken. Dat was me een feest. Ook viste hij graag in de Noordervaart. Aan tante werd nooit gevraagd Wat zij graag wou. Ik geloof niet dat het voor haar veel uitmaakte.

Eenmaal in het bezit van een automobiel maakte hij zakenreizen naar het buitenland. Soms mochten mijn vader en een nichtje, Ciska Verhoeven, ook mee. Uit die tijd, zo rond 1936, zijn foto’s afkomstig uit Versailles en afbeeldingen van de Mont St.-Michel en een kruikje met calvados. Zo’n reis zal over de kinderkopjes niet bepaald comfortabel geweest zijn. Maar harder dan 60 km reed hij nooit. Ook later niet. Nooit heeft hij ongelukken veroorzaakt en dat kunnen velen niet zeggen.

 

Rapporten

Ook de zondagavonden werden door oom Toon en tante Ant bij ons thuis - Korte Kerkstraat 3 - doorgebracht. Ome Toon en mijn vader gingen dan een tijd ’smousjassen’, een of ander kaartspel voor twee personen, dat op rikken lijkt. Daarna werd er gezongen. Niet zó maar. Duetten, trio’s, kwartetten, wat niet al. Veel operafragmenten, maar ook wat men tegenwoordig smartlappen noemt. Ome Toon had een prachtige, volle stem; een mooie bariton. Daarna moesten wij zingen; of je wou of niet. Na afloop kreeg elk van de kinderen 2 cent en renden we naar het snoepwinkeltje van Fie Swinkels in de Langstraat. Voor 1 cent had je een puntzakje met koekjeskruim. Ik herinner mij nog dat ik dikwijls daarvan het zuur kreeg. Ik geloof dat oom Toon en tante Ant, die zelf geen kinderen hadden, mijn ouders in de crisistijd nogal gesteund hebben. De sinterklaasspullen waren van hen afkomstig; daar zijn we later achter gekomen. Ook bezorgde oom mijn vader, die kleermaker was, in slappe tijden werk door opdrachten te geven om vier kostuums te maken. Het gaan eten en logeren bij oom Toon in Eindhoven zag ik als een soort ondersteuning. Wat je daar at, werd thuis bespaard. Na afloop kreeg je een z.g. rapport mee, waarop de resultaten van je eetlust vermeld stonden.

Als de tijd daar was, werden de rapporten van de school door ome Toon uitvoerig bekeken en becommentarieerd. Wee, de ongelukkige die een minder goed rapport had. Hem of haar werd de huid in alle toonaarden volgescholden. Zo’n rapport leverde altijd geld op, want het was steeds zo dat oom vond dat je gestimuleerd diende te worden om goede cijfers te halen. Voor een negen kreeg je 9 cent; voor een acht 8 cent enz. Maar voor een onvoldoende moest je geld inleveren. Ik herinner me nog goed dat ik bevreesder was om mijn rapport aan hem te tonen dan aan mijn ouders.

  

Schaapjes op het droge

Hij eiste het allerhoogste; niet alleen van zichzelf, maar ook van ons; ook van zijn personeel bij Philips. Maar hij kwam ook op voor de belangen van zijn werknemers. Was hij bij Anton Philips, dan brak hij een lans voor zijn arbeiders; was hij met zijn arbeiders bezig, dan brak hij een lans voor Philips. Anton Philips zei weleens: "Je neemt het altijd op voor je personeel." Dan zei oom: "Als ik bij mijn mensen ben, dan neem ik het voor jou op." Oom was strikt eerlijk en rechtvaardig op alle fronten. Hij spaarde niemand. Toen hij druk uitoefende op zijn superieuren, met name Staal en Otten, moest hij wijken voor gewiekstere machten. Hij verdween in 1938 met een gouden handdruk bij Philips en verhuisde naar Geldrop. De rest van zijn lange leven sleet hij in het rentmeestershuis aan de Mierloseweg, recht tegenover het begin van de J. Peijnenburgweg.

Toen hij ging rentenieren, zei hij tegen zijn vrouw: "We zullen wel brood mee spek hebben", waarmee hij in bedekte termen wees op het feit dat hij zijn schaapjes op het droge had en er wellicht in zou slagen zijn vermogen gestadig te doen toenemen. Achteraf beschouwd is het een wijs besluit geweest om te verhuizen, want twee jaar later bij het uitbreken van de oorlog werd de wijk, waar ome Toon woonde, gebombardeerd.

Aangezien hij de politiek intensief volgde, zag hij de Tweede Wereldoorlog aankomen. Aanvankelijk was hij in bepaalde opzichten pro-Duits, zulks vanwege een aantal succesvolle economische maatregelen die het nazi- regime invoerde, met name de bestrijding van de werkloosheid en de grondige verbetering van de infrastructuur door middel van de aanleg van de ’Autobahne’. Toch gaf hij Hitler-Duitsland geen schijn van kans na een bezoek aan de Amerikaanse industrie. Oom kreeg gelijk; tegen de Verenigde Staten moest Hitler-Duitsland het loodje leggen; net zoals Duitsland in de Eerste Wereldoorlog verloor.

Voorraden aanleggen

Oom en tante gingen hamsteren; ze sloegen enorme hoeveelheden voedsel, genotmiddelen en textiel in. Ze konden er nagenoeg de hele oorlog mee uitzingen.

Oom was en bleef tot aan zijn dood een verwoed roker. Zijn favoriet merk heette Turmac Nestor; ovaalvormige sigaretten uit Turkse tabak bereid en met een gouden mondstuk. Later ruilde ik voor ome Toon fruit uit zijn uitgebreide boomgaard tegen losse tabak van een schoolmakker, wiens vader bij Mignot en De Block werkte. En tijdens de bevrijding in 1944 kwam in september de officierskeuken van de Engelse bevrijders bij hem terecht. Toen de Engelsen na enkele maanden vertrokken, had ome Toon weer talrijke voorraden aangelegd. Ook hield ome Toon wel tegen de honderd konijnen. Door verkeerde voeding kregen vele konijnen een verstopte buik en gingen dus dood. Niettemin at hij de konijnen toch op. "In het vlees zit geen ziekte", zei hij dan.

Gevoelig als hij was, had hij er een grondige hekel aan zijn konijnen te slachten. Ook werd er enorm veel geweckt door oom een tante. Ik heb nu - 1995 - nog enkele weckflessen uit zijn voorraad bij mij in de kelder staan. Die flessen met inhoud zijn dus ruim vijftig jaar oud; voorwaar, een aardig souvenir uit de oorlog. Ook zorgden oom en ik ervoor dat er genoeg hooi in voorraad was voor de nogal strenge winters om zijn konijnen te voeren. We verbouwden met wisselend succes tabak. Op de zolder boven de badkamer was de droogruimte. Tot ver na het einde van de oorlog lag er hooi en hingen er lange slierten gedroogde tabaksblaren op de zolder. Zowel oom Toon als ik kwamen er zonder kleerscheuren van af. Ik hielp oom bij allerlei karweitjes en voltooide mijn studie; soms geholpen door oom Toon, die overal verstand van had; althans in mijn ogen.

 

Dierenliefhebber

In 1947 ging ik in dienst en in november van genoemd jaar naar Indonesië. Op 1 juni 1950 keerde ik behouden en vele ervaringen rijker terug. Al die jaren schreef mijn oom iedere week een lange brief; niet gevuld met beuzelpraat, maar met pittige beschouwingen. Als liefhebber van dieren hield oom honden, maar niet lang, want zijn straathonden werden stuk voor stuk dood gereden op de steeds drukker wordende Mierloseweg. Toen ging hij over tot het installeren van een grote volière. Wij bevolkten die met kauwen, eksters en hanekauwen ofte wel Vlaamse gaaien.

Oom en ik reden naar de bossen ergens in de buurt van Meijel en ik haalde de jongen uit. In de grote, verwaarloosde vijver vonden we wel eens een jong katje dat onverlaten kwijt wilden. Oom bracht het diertje dan naar W. Stas, wiens vrouw een echte kattenvriendin was en nog is. Op gezette tijden ging oom Toon naar de familie Stas, die nu nog op een boerderijtje woont, om daar gezellig te buurten. Zijn gevoel voor rechtvaardigheid noopte hem om een proces aan te spannen tegen het waterschap omdat werklieden van het waterschap zonder voorkennis slik uit de Dommel deponeerden op de weilanden van Stas. Hij won het geding en Stas kreeg een schadevergoeding. Hij was trouwens altijd erg gelukkig in het voeren van processen.

Toen ik in 1948 ernstige klachten had over het gedrag van een pelotons-commandant in Indonesië, maakte hij er werk van bij het ministerie van Oorlog, zoals dat destijds nog heette. Precies weet ik de gang van zaken niet, maar de luitenant werd overgeplaatst.

 

Breukers

Wat mij ook bijgebleven is, is het feit dat oom Toon gevaar liep zijn rijbevoegdheid kwijt te raken, omdat hij zich hinderlijk zou gedragen in het verkeer. Ik moet toegeven dat hij wel erg langzaam reed. Tijden veranderen, maar ooms rijstijl niet. Hij moest zich laten keuren. De keuringsarts - tevens neuroloog - keurde oom goed. Op zijn vraag, wie het honorarium moest betalen, antwoordde de arts: "Jij niet! "  "Reken dan maar dubbel", zei oom. Door ervaring wijs geworden, was hij nogal sceptisch geworden tegenover zijn medemensen. Als iemand bijvoorbeeld zei: "Die man is een fijne kerel", dan zei oom: "Dat moet je eens aan zijn vrouw vragen! "

Wanneer zijn broer Piet, aan wiens vrouw hij een gepaste hekel had, oom uitnodigde om naar zijn nieuw ameublement te komen kijken, zei ome Toon: "Alleen als je het zelf gemaakt hebt! " Hij hield niet van snoevers. Hij had een apart woord voor opscheppers: ’breukers’ noemde hij ze.

Vleierij doorzag hij onmiddellijk. Wie geld probeerde te lenen bij hem, had het voorgoed bij hem verbruid. Toen ik nog onderwijzer was aan de Franciscus Xaveriusschool te Braakhuizen, verzocht hij mij een lijst op te stellen van nooddruftige gezinnen. Aan de hand daarvan gingen we op 5 december zakken vol spullen plaatsen bij arme lieden. Niemand heeft ooit geweten wie de milde gever was. Maar hij kon ook pinnig zijn. Als ik de goten schoongemaakt had in de winter, wat een tamelijk gevaarlijk, tijdrovend karwei was, stopte tante mij een gulden toe met het uitdrukkelijk verzoek niets tegen oom Toon te zeggen.

 

Erg godsdienstig

Oom speculeerde graag en veel. Tante wist daar niets van. Het legde hem geen windeieren. Iemand die zijn gevraagd beursadvies negeerde, lag bij hem voorgoed uit de gratie. Pastoor Pessers, die ook nogal eens speculeerde, had een goede gesprekspartner aan oom Toon. Ze ontmoetten elkaar weleens op straat. Als later nieuwsgierige mensen vroegen waar ze het over gehad hadden, zei ome Toon: "Niet over Onze Lieve Heer."

 

Oom was erg godsdienstig, al ging hij zelden of nooit naar de kerk. Hij bad 's avonds vóór het slapen gaan. Hij was een grote Maria-fan. Testamentair vermaakte hij een legaat aan O.L. Vrouw van Handel. Enkele weken voor zijn dood, toen we 's nachts op de bedrand zaten, zei hij: "Als er later niks is, heb ik er geen weet van; als er wel iets is, hoop ik ook mee te delen! " Hij had altijd uitspraken “to the point”. Als iemand nadrukkelijk opgaf over iemands loyaliteit, zei hij: "Heb je er al eens mee gedeeld?"

Oom las enorm veel: Camus en Teilhard de Chardin waren zijn geliefkoosde auteurs. Dat ik destijds Frans studeerde, kwam mooi uit. Talloze karweitjes verrichtte ik op woensdag- of zaterdagmiddag, bijvoorbeeld gras maaien met behulp van twee motormaaiers. Een tijdrovend karwei was de tientallen meters lange heg knippen en in de herfst de bladeren verzamelen. Op zijn verzoek gooide ik de bladeren in de Dommel. Hij vond dat geen vervuiling, en terecht. Wel kon hij zich mateloos ergeren aan het feit dat een naburige expediteur afvalolie loosde op een sloot, die tevens de afscheiding vormde.

Oom was erg gesteld op privacy. Wanneer een onbekende achterom kwam in plaats van aan de voordeur, dan verwees hij die persoon beslist naar de voordeur om aldaar aan te bellen. Wee, degene die het hek vergat te sluiten! Bij het hek stond een reusachtige beukeboom. Als kinderen ongevraagd beukenootjes kwamen rapen, joeg hij ze weg, veegde de nootjes bij elkaar en gooide ze op straat. Als kinderen netjes vroegen of ze beukenootjes mochten rapen, vond hij dat goed. Hij stond niet toe dat zijn huisnummer op een gegeven moment veranderd werd. Alles bleef dus bij het oude, maar toen hij eens een keer op vakantie was, hebben ze van de gemeente het huisnummer gewijzigd.

 

Respect voor het gezag

Respect voor autoriteiten had hij weinig, tenzij ze hun autoriteit konden waarmaken. Voor burgemeester Fleskens nam hij zijn hoed af, als hij die tegenkwam. Ook placht hij zijn hoed af te nemen als hij het standbeeld van Anton Philips passeerde. Toen hij eens bij de burgemeester ontboden werd, zei oom tegen de gemeentebode: "Zeg maar tegen je baas, dat als hij me wenst te spreken, hij bij mij terecht kan."

Hij adoreerde Wiegel en verguisde Den Uyl. Hij haatte de welzijnsmaffia. Hij had talloze gevleugelde uitspraken. 25 jaar geleden voorspelde hij al de teloorgang van de Kerk. "Een failliete boel", zei hij. Hij was gek op verkiezingsuitslagen. Als er weer eens Kamerverkiezingenwaren, moest ik van het begin tot het eind alle uitslagen van alle stembussen opschrijven. Halverwege gaf hij al haarscherp de uiteindelijke uitslag aan; was die in zijn ogen gunstig uitgevallen, dan namen we een stevige borrel.

 

Op 31 januari vierden we in besloten kring zijn verjaardag. Die werd steevast gevierd in de ”goei” kamer. Het ging er altijd zeer vrolijk aan toe; er werd veel gelachen en gezongen. Ome Toon vertelde dan talloze pikante, ware gebeurtenissen, die door zijn trant van vertellen niet als ordinair overkwamen. Tantes verjaardagen stelden weinig voor. Ze was wat saai, wat dociel. Lachen deed ze zelden. Als de melkboer kwam, en ze lachte hem wat toe bij het afrekenen, dan zei oom naderhand: "Ge laacht tegen ne vrimde, laacht tegen uwen eige mens!" In feite had hij gelijk. Hij sprak meestal dialect; `Geldrups` dus, maar als de jonkers Van Tuyll van Serooskerken op bezoek kwamen, sprak hij met feilloze stem ‘A.B.`.

Behalve de gewone activiteiten bij ome Toon aan huis, kwam er in de loop der jaren het stoken van de centrale verwarming bij en het sneeuw ruimen. Hij heeft tot aan zijn dood cokes gestookt. De ketel stond in de badruimte. Er stond ook een bad in, dat nooit gebruikt werd.

 

Gerookt vlees

Een groot deel van zijn leven bestond uit eten en roken; meestal tegelijkertijd. Hij at altijd in de keuken, voor niet-ingewijden een ritueel. Vlak voor het eten stak hij nog een sigaret op; na de aardappels, vlees en groenten stak hij weer op; ook na de pudding of een ander toetje. Hij eindigde het middagmaal met soep. "Om de gaatjes te vullen", zei hij dan. 98 procent van zijn leven bracht hij door in de keuken. Op zondagavond ging ik met hem schaken; tientallen jaren lang. Hij speelde of zijn leven ervan afhing. De tijd tussen twee zetten nam ooit een kwartier in beslag. In die tijd zette ik `dikke” thee, dat wil zeggen heel sterke thee. En oom maar roken. Hij begon met een loei van een sigaar aan te steken; als die een eind opgerookt was, legde hij die in de asbak en stak een sigaret op; als die op was, was zijn sigaar nog niet uit. Als iemand er wat van zei, sneerde hij: "Gerookt vlees bederft niet. "

Toen hij eens veertien dagen niet gerookt had, zei hij: "Waarom zou ik mijzelf kwellen?", en ging weer onverdroten door; tot in het ziekenhuis toe tijdens zijn laatste levensdagen. Oom Toon had buitengewoon veel op met mijn vrouw. Ik zoek de oorzaak in het feit dat mijn vrouw viool speelde en nog speelt. Op woensdagavond ging ze met ome Toon duetjes spelen. Aangezien hij twintig jaar niet gespeeld had, was het in het begin hommeles, maar met het fanatisme hem eigen leerde hij snel. Mijn vrouw erfde later alles wat met muziek te maken had. Hij speelde liever viool dan schaak. Bij het schaken verloor hij weleens; zeker toen hij over de tachtig jaar was. Het gevolg was dat hij 's nachts nog zat ”na” te schaken.

 

Weerbaar tot het laatst

Met het klimmen der jaren werd een en ander minder; hij had er maar één woord voor: af-grij-se-lijk!! Vooral na het overlijden van zijn vrouw werd hij moeilijker, maar bleef weerbaar tot het laatst.

Toen hij allerlei kwalen kreeg, o.a. kanker, en drie artsen hem geregeld bezochten, begon hij te zinspelen op zijn erfenis, wat ik een pijnlijke zaak vond. Later bleek dat er van de oorspronkelijke vijftien erfgenamen er vier overgebleven waren, hetgeen de familie van zijn kant zeer verdroot, want die erfde namelijk geen stuiver. Dat was wel logisch, want hij had er geen plezier aan beleefd. Na het overlijden van tante Ant kwam een zuster van ome Toon bij hem in huis, maar dat werd een doffe ellende. Hun karakters botsten zozeer, dat een goede verstandhouding tot de onmogelijkheden behoorde.

Jaren vergleden; heel langzaam ging oom Toon achteruit. Het schaken hield op; het viool spelen werd slechter. De eenzaamheid sloeg toe. De politie hield een oogje in het zeil. Dikwijls kwamen agenten tijdens slapeloze nachten bij hem buurten en thee drinken. De laatste maanden sliep zijn nicht Ciska bij hem in huis. Hij werd niet bedlegerig; hij had, geloof ik, weinig pijn. In een van zijn laatste gesprekken sprak hij over zijn grote devotie tot Maria.

Op donderdagmiddag rond drie uur werd hij door de ambulance opgehaald. Hij nam nog een slof sigaretten mee. Hij zwaaide voor de laatste maal ten afscheid naar zijn tuin. Voor de eerste de beste arts die hem opzocht had hij zijn mening al klaar. "Je hebt wel een baard", zei hij tegen de arts, "maar je ziet er fatsoenlijk uit."

Vrijdagmiddag moest ik nog de beursberichten voorlezen. Tot het laatst wilde hij op de hoogte blijven. Zaterdagmorgen overleed hij; in comateuze toestand had hij nog even zijn linkerhand opgeheven. Voor een laatste groet? Wie zal het zeggen? Een markant mens was heengegaan. Behalve de herinnering resten mij nog enige erfstukken, onder meer een wortelnoten kast met geheime laadjes, waarin hij zijn bescheiden bewaarde. Hij had de kast van Anton Philips gekregen, toen hij 25 jaar bij Philips in dienst was.

Toen de grafrechten verliepen, kon ik dat niet zo maar op zijn beloop laten. Twee jaar geleden heb ik de grafrechten verlengd en bij leven en welzijn zal ik dat in het jaar 2002 weer doen. Ik ben dat aan zijn nagedachtenis verschuldigd.

Ga terug