Kampbelevenissen van een Leendse burgemeester, 1944-1945 (4)

Heemkronijk jaar:1995, jaargang:34, nummer:2, pag:59 -85

KAMPBELEVENISSEN VAN EEN LEENDSE BURGEMEESTER, 1944-1945 (4)

door: G.J.A. Manders (†)

 

Inleiding

(De vorige delen van de kampbelevenissen van wijlen G.J.A. Manders (1901-1978) zijn verschenen in de Heemkronyk, jrg. 33 (1994), nr. 3, blz. 85-104; nr. 4, blz. 135-154; jrg. 34 (1995), nr. 1, blz. 5-31. De schrijver van de inleiding is J.J.F. de Waal. De persoonlijke tekst van Manders, die hij op 23 mei 1946 heeft voltooid, begint op bladzijde 69.)

 

Omstreeks 20 april 1945 werd concentratiekamp Neuengamme bij Hamburg wegens bedreiging door de geallieerden geheel ontruimd. Zodoende vertrok de Leendse burgemeester G.J.A. Manders met een transport vanuit dit kamp naar een haven in de buurt van Lübeck. In een buitencommando van Neuengamme was zijn collega mr. M.Ch.O.M.R. Magnée de Horn, burgemeester van de gemeente Bergeyk en van de gemeente Luyksgestel, enkele maanden eerder omgekomen.

Neuengamme was in 1938 opgericht als een bijkamp van Sachsen-hausen. Op 4 juni 1940 werd het een zelfstandig concentratiekamp. Er verbleven in dat jaar 2000 gevangenen, van wie 80 procent Duitsers die voor de oorlogsindustrie moesten werken. Tot 1945 zouden er 95.500 gevangenen worden opgenomen. Op 10 april 1945 telde het hoofdkamp 13.500 bewoners, de ongeveer zestig buitencommando’s een iets groter aantal. Een andere opgave vermeldt dat van de 100.000 ingeschrevenen in Neuengamme er 50.000 zijn omgekomen. Tot hen behoorden bijvoorbeeld de honderden slachtoffers van het afschuwelijke drama van Putten op de Veluwe en de joodse broertjes Edo en Lex Hornemann uit Eindhoven, die er het slachtoffer van medische experimenten werden; een monument in het naar hen genoemde plantsoen bij de Eindhovense Edenstraat herinnert aan hun lijden en dood.

 

Ook de Leendenaar Harrie Weijers is in dit gruwelkamp omgekomen. Hij stierf er op 22-jarige leeftijd, uitgeput, in de vroege morgen van 30 januari 1945. Harrie was in Leende ondergedoken om aan de tewerkstelling te ontkomen; zijn verblijfplaats werd waarschijnlijk verraden. Nadat hij in mei 1944 was opgepakt, heeft hij korte tijd vastgezeten in Eindhoven en vervolgens tot september in kamp Amersfoort. Tijdens zijn verblijf in Amersfoort onderhield de familie nog verschillende malen contact met hem. In september 1944 werd de Leendenaar op transport gesteld naar Neuengamme, zijn moeder, de weduwe J. Weijers, en meerdere broers en zussen verdrietig achterlatend in zijn geboorteplaats.

De gevangenen van concentratiekamp Neuengamme moesten zwaar werk verrichten onder erbarmelijke levensomstandigheden. Aan de rivier de Elbe legden ze een eigen kleine haven aan, ze maakten moerassen droog en werden ingezet bij de wapenproduktie. Over Neuengamme zijn weinig gegevens bekend. Bestaande sporen werden uitgewist. Op de plaats van het vroegere kamp staat nu een gevangenis; ook is er een monument.

Verscheidene buitencommando's van Neuengamme lagen in Hamburg. Burgemeester Magnée van Bergeyk en van Luyksgestel blijkt al op 8 december 1944 in een van deze buitencommand’s te zijn gestorven, zoals zijn overlijdensbericht tenminste aangeeft. Hij ligt begraven in de Hamburgse wijk Ohlsdorf, ten noordoosten van het centrum van de stad. Daar bevindt zich een van de zeven Nederlandse erevelden in Duitsland, het Hauptfriedhof Ohlsdorf, waar 353 vaderlandse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog te ruste zijn gelegd en worden herdacht.

De burgemeester van Bergeyk en van Luyksgestel had vóór zijn arrestatie in Vught, evenals zijn opgepakte collega-burgemeesters, resoluut geweigerd mannen aan te wijzen om als dwangarbeider voor Duitse verdedigingsobjecten te worden ingezet; in samenwerking met de inmiddels overleden gemeentesecretaris Th. van Grootel liet hij ook vertrouwelijke waarschuwingen uitgaan, zodra verhoogde controle-activiteiten van de bezetter werden vermoed. Mr. M.Ch.O.M.R. Magnée was in Leende van 1 november 1940 tot en met 31 januari 1941 plaatsvervangend burgemeester geweest. Hij werd er door G.J.A. Manders opgevolgd.

In een haven in de buurt van Lübeck werd Manders op de vrachtboot Athen geladen; later moest hij overstappen op de luxe oceaanstomer Cap Arcona, die eveneens in de Lübecker Bocht lag. Manders vergist zich in de naam van dit schip dat hij consequent Cap Acona blijft noemen. De oceaanstomer ontleende zijn naam vermoedelijk aan het noordelijke punt van het Duitse eiland Rügen in de Oostzee, de Kap Arkona.

In de baai van Neustadt in Holstein, een onderdeel van de Lübecker Bocht, hebben zich aan het einde van de oorlog hartverscheurende taferelen afgespeeld. De weergave ervan in het verslag van Manders is tamelijk onvolledig; vanuit zijn positie als gevangene heeft hij de gebeurtenissen ook maar beperkt kunnen volgen. Manders' uitlating:  "Gelukkig stierven er elken dag velen, zodat op den duur de ruimte iets groter werd", spreekt evenwel boekdelen over de barre omstandigheden van zijn verblijf in het ruim van het vrachtschip.

In Elseviers Weekblad van 25 mei 1946 doet de oud-gevangene van concentratiekamp Neuengamme, dr. A. van de Poel, gedetailleerd verslag van wat er plaatsvond op dit deel van de Oostzee. Zijn uitvoerig artikel is aangrijpend om te lezen. Een beknoptere versie van het drama, dat hier moeilijk kan worden samengevat, komt voor in het verhaal 'Hans van de Poststelle' uit T. Wibaut-Guilonard, Ed Mager, Kamp Vught, 1943-1944. Eindpunt  of tussenstation. De geraadpleegde bronnen verschillen alle in opgaven van aantallen slachtoffers, wat gegeven de omstandigheden van toen begrijpelijk is.

A. van de Poel meldt in Elseviers Weekblad dat er tijdens het drama in de Lübecker Bocht vier grote schepen dicht bij elkaar lagen: de Deutschland, de Cap Arcona, de Thielbeck, de Athen. Ze hadden gezamenlijk 14.000 gevangenen aan boord!

De Deutschland werd door de geallieerden met bommen bestookt, maakte slagzij, kwam met stuurboord boven liggen en verging binnen korte tijd met man en muis. Later bleek het schip vol gevangenen te hebben gezeten, onder wie veel vrouwen. Niemand overleefde.

Ook de Thielbeck met bijna 3000 gevangenen - 200 van hen waren Nederlanders - werd door bommen getroffen en verdween vervolgens in minder dan tien minuten onder de waterspiegel. Toestellen van de Royal Air Force bombardeerden de Cap Arcona, die in brand raakte. Nadat gevangenen de SS aan boord hadden gedwongen om de witte vlag te hijsen, merkten de geallieerde vliegers deze niet op ten gevolge van de ontploffingen en de waternevel. Ze vielen de als vijandelijke doelen beschouwde schepen met nog groter felheid aan. Want Engelse bommenwerpers hadden de opdracht om alle scheepstransporten op de Oostzee te verhinderen. Slechts de Athen, met Manders als gevangene aan boord, bereikte de kade van Neustadt.

Volgens een schatting zijn op die middag van 3 mei 1945 tussen de acht- en tienduizend gevangenen jammerlijk omgekomen. Het aantal geredden uit het ijskoude water in de baai van Neustadt bedroeg hoogstens vierhonderd vijftig personen. De talrijke aangespoelde of uit de Oostzee opgeviste lijken liggen op het 'Cap Arcona-kerkhof” te Neustadt begraven.

Een jaar na de voltrekking van de ramp bezocht verslaggever en oud-gevangene van concentratiekamp Neuengamme, dr. A. van de Poel, de plaats des onheils. Hij schreef: "... sta ik ineens aan het strand van het Holsteiner land, bij een hogen, breden, bladerlozen boom midden in het zand op tien meter afstand van het water der zee en zie in de verte vóór mij, log als een walvis in de baai een roestige scheepsromp liggen, het reusachtige metalen hunnebed boven het massagraf der geëvacueerde gevangenen van Neuengamme." En hij pleitte ervoor om het gevaarte van het vergane schip te laten liggen als zinnebeeldig mausoleum van de onbeschrijfelijke ellende die daar was geleden.

Vanuit Oudenbosch keerde Manders op 24 juni 1945 via zijn geboorte plaats Princenhage, sinds 1942 deel uitmakend van de gemeente Breda, na bijna een jaar afwezigheid ten slotte bij zijn gezin in Leende terug. Geleidelijk hernam het leven zijn gewone loop. Op 23 mei 1946 zou hij het verslag voltooien, waarvan hierna hieronder het laatste deel volgt.

Waarschijnlijk heeft de Leendse burgemeester zijn belevenissen op schrift gesteld na een op 27 november 1945 in het gemeentehuis van Geldrop gehouden bijeenkomst van vertegenwoordigers van een groep gemeenten uit Zuidoost-Brabant. Tijdens deze bijeenkomst werd besloten om bewijsstukken te verzamelen teneinde een gezamenlijke aanklacht tegen oorlogsmisdadigers in te dienen. Toch zou G.J.A. Manders Leende weer spoedig verlaten. Hij werd op 1 maart 1947 burgemeester van Zundert. Deze gemeente maakte hem ereburger en noemde een straat naar hem. Manders werd bovendien dijkgraaf van het Heemraadschap van Mark en Dintel en lid van zowel Provinciale als van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. Na zijn overlijden herdacht de toenmalige burgemeester R.O.M. Waelput van Leende hem tijdens de gemeenteraadsvergadering van 2 maart 1978. Waelput wees op Manders' betrekkelijk korte burgemeestersperiode in Leende, waarna hij sprak: "En toch is het merkwaardig dat hij in Leende sterk in de gedachten en verhalen is blijven voortleven. Dat lag niet alleen aan zijn minzame persoonlijkheid en aan zijn betrokkenheid met de inwoners, alhoewel Leende bij hem altijd in ere is gebleven..... Voor velen ín Leende was burgemeester Manders haast een levend monument ter herinnering aan de barre oorlogstijd van 1940-1945."

G.J.A. Manders haalde na het slot van zijn wederwaardigheden het gedichtje aan, dat voorkomt op de geboorteaankondiging van zijn inmiddels vijftig jaar geworden en naar hem genoemde zoon Friedje. Zijn jongste kind kwam in Leende ter wereld terwijl hij zelf in Duitsland gevangen zat. Het laatste woord: PAX, Latijn voor VREDE, moet de burgemeester van Leende uit het hart gegrepen zijn, als we letten op de eerste zin van zijn kampbelevenissen en op het slot dat aan dit gedichtje voorafgaat. De overeenkomst tussen het Latijnse pax en Manders' roepnaam Fried, die samenhangt met Frieden, Duits (!) voor 'vrede', lijkt toevallig, maar krijgt hier een wel zeer bijzondere betekenis. Zou de burgemeester van Leende destijds hebben beseft hoezeer zijn eigen doopnaam Godefridus, wat immers zeggen wil: Gods vrede, juist datgene symboliseerde waarnaar hij gedurende zijn gevangenschap in de Duitse concentratiekampen zo had gesnakt?

J.J.F. de Waal

 

 

Mijn belevenissen in de concentratiekampen van 6 Juli 1944 tot mijn bevrijding op 3 Mei 1945 en het tijdvak daarna tot mijn thuiskomst op 24 Juni 1945

(Vervolg van de Heemkronyk, jrg. 34 (1995), nr. 1, blz. 31)

 

"De Athene"

" We werden daar in een boot "De Athene" geladen. Allen beneden in een groot ruim met enkele duizenden menschen. Deze dagen op de boot zijn de verschrikkelijkste geweest tijdens m'n geheele kampleven en ik zal trachten U dit enigszins te beschrijven.

'n Groote vrachtboot. Alle ruimen volgeladen. Niets dan ijzer, de grond en de wanden. Allen op de grond liggen was onmogelijk. Gehurkt en zittend tegen elkaar den geheelen dag en nacht met een klein electrisch licht, bijna zonder eten en drinken. U kunt zich dit niet voorstellen. Er werd gedronken zeewater en het condenswater van jaren her. Men had een plaat van den bodem losgebroken. Het water daaruit geschept vermengd met de urine werd gedronken. Men zat in elkanders vuiligheid. Den geheelen dag gekerm en geschreeuw. Zieken en dooden met tientallen. Waschgelegenheid was er niet. De dooden werden des morgens met een touw naar boven geheschen. En ofschoon ik dacht, dat de lijken in zee gelaten werden, kwam ik later tot de ontstellende ontdekking, dat de lijken in de ovens van de boot werden opgestookt als stook om het water te doen kooken voor de S.S., ofschoon de boot midden in de Oostzee lag. Getrapt en geslagen werd er vreeselijk veel, vooral door de Russische gevangenen, die languit in de boot wilden liggen, ofschoon er voor allen slechts een beperkte zitplaats was op 't koude ijzer. Gelukkig stierven er elken dag velen, zoodat op den duur de ruimte iets grooter werd. Na ongeveer 10 dagen in dat ruim op de meest beestachtige wijze te hebben doorgebracht, ankerden we langs een andere boot "De Cap Acona".

 

 

"De Cap-Acona"

Deze schuit was een geweldige luxe driepijper, zooals in ons land "De Statendam", welke vaarde op de lijn Hamburg-New York. De boven-afdeeling stond vol met luxueuse bedden. Schitterende lampkronen, prachtige trappen, kortom alle luxe, welke men denken kan. Wij werden van de "Athene" op de Cap-Acona overgeladen. Met ongeveer 150 man werden we opgepropt in een bagageruimte, welke vol zat met keurige stoelen, kachels, tafels enz. Ruimte om te liggen was er niet. Dus maar op stoelen zitten. In dit kleine hok zijn we ongeveer 4 dagen opgesloten geweest. Op zekeren dag werden we weer overgeladen met 'n 600 man op de "Athene" in een ruim, dat meer dan 1 voet onder water stond. Een nieuwe ellende zou gaan beginnen. Na ongeveer 2 dagen vaarden we af. Van onze boot werd na eenige uren heftig geschoten. Een verpleger, die zich uitgaf voor dokter, om voldoende eten te krijgen, mocht boven op het dek komen. Toen hij beneden kwam deelde hij mede, dat de "Cap-Acona" met zijn 11000 opvarenden, het geheele kamp Neuengamme, in brand stond. Later is van dit aantal een 300 tal gered, waarvan er nog velen aan de gevolgen van brandwonden of vlektyphus zijn overleden. De overigen zijn verdronken, gestikt of verbrand. Wat een geluk, dat ik op de "Athene" overgeladen was. Daar ik geheel verzwakt was, trachtte ik nog op de "Cap-Acona" terug te komen, omdat daar een Revier op was, maar ik werd door de capo van de trap geslagen en uiteindelijk is dat m'n geluk geweest. Volgens overlevenden is de "Cap-Acona" door de Duitschers in brand geschoten om de gevangenen te vernietigen.

Na eenige uren brak aan boord  van onze boot een tumult uit. De capo's vlogen naar boven. De Duitsche wacht had de gevangenen niet meer in zijn macht. Uiteindelijk kwam ik ook boven op het dek. Wat zag ik? Op een afstand van eenige kilometers lag de "Cap-Acona" heftig te branden en onze boot lag aan den wal. Langs een touw ben ik naar de kade gegleden. We wisten niet wat er aan de hand was, want berichten hoorden we niet. Met Pietje Stokkermans, een buschauffeur uit Tilburg, liep ik met vele anderen de wal op.

 

3 Mei 1945 te 18.00 uur

Het was op 3 Mei des middags te 18.00 uur. De vrijheid begrepen we niet. Met onze baarden van ongeveer 6 weken, ofschoon ze niet hard groeiden, in lompen gekleed, liepen we de eerste straten van Neustadt aan de Lübeckerbocht binnen. Wat komt er aan? Tanks met Engelschen. We zijn vrij. We omhelsden en kusten elkaar in al onze vuiligheid. We zijn vrij. We huilden als kinderen. Van de Engelschen kregen we suiker en vruchten in blik. Ik heb direct minstens een kilo suiker opgegeten. Ik was geheel onderkomen en had niet lang meer te leven. Ik had zoovelen naast me zien sterven, dat ik precies wist hoever de dood van me af was. De bevrijding had geen 3 dagen later moeten komen.

Loopende langs de kade in Neustadt zag een Belgische schippersvrouw mij loopen. Ze heeft me aan boord genomen, voor een warm bad gezorgd, ik heb me geschoren, ik ben geheel gekleed geworden door haar en 's avonds lag ik [in] een door haar opgemaakt bed in het ruim van het schip te slapen. Wat een rust te kunnen liggen op een bed.

Deze schipper heeft zich buitengewoon voor mij uitgesloofd. Jammer genoeg heb ik hem niet zijn kleeding enz. kunnen teruggeven, daar dit alles enkele dagen later bij mijn intrede in het ziekenhuis verbrand geworden is. Twee dagen ben ik op deze boot gebleven. Ik was zeer zwak en woog nog slechts ruim 60 pond. Na veel moeite ben ik in een ziekenhuis opgenomen geworden.

 

Ziekenhuis Neustadt

Daar kreeg ik een heerlijk warm bad en werd van ondergoed voorzien en van --- een zakdoek. Dit groote gemis werd dus hersteld. Nauwelijks in het ziekenhuis at ik 4½ bord havermout pap op. Ik kon goed eten en na eenige dagen hoopte ik weer zoover te zijn, dat ik met het eerste transport naar huis zou kunnen gaan. Maar na ongeveer 10 dagen kreeg ik vlektyphus, zooals bijna alle anderen, die van de boot kwamen. Gelukkig ben ik ook deze zware ziekte doorgekomen, ofschoon ik zoo zeer verzwakt was, dat ik niet meer kon staan en door de verpleegsters geholpen moest worden om in m'n bed overeind te komen.

Met vele injecties, pillen, enz. kwam ik zeer langzaam bij, en mijn uitstekende maag en m'n goede gezondheid van vroeger hebben mij er weer bovenop geholpen, ofschoon ik vaak heb gedacht Leende nooit weer terug te zien. Door de Duitsche artsen werden wij zeer goed behandeld. Zij stonden onder geregelde contrôle van de Engelsche artsen. Als merkwaardigheid mag ik U wel vertellen, dat ik steeds de volle aandacht had van de Engelsche artsen, daar mijn lichaam geheel uitgedroogd was en het wel geleek op een gedroogde stokvisch, waarop enkele aderen lagen. Elken avond kwamen de Engelschen in het ziekenhuis voor de zieken 3 cigaretten brengen.

 

Dinsdag 19 Juni '45

Op Dinsdag 19 Juni '45 lag ik des middags rustig te slapen na mijn middagmaal gebruikt te hebben. Plotseling werd ik gewekt door de hoofdverpleegster, die in gezelschap was van een Engelsch militair. Hij vroeg mij of ik mij sterk gevoelde. "Ja, dat gaat wel", zei ik, ofschoon ik practisch nog niet uit mijn bed was geweest en m'n beenen me nog geen 10 meter achter elkaar hadden gedragen. De volgende vraag was: "Wil je naar Holland". Nu begreep ik volkomen de bedoeling van zijn komst. Een enthousiast "ja" was het antwoord. Over een half uur moest ik m'n pak gaan halen en me kleeden voor de reis. Maar was m'n ja geroep te groot geweest. Ik moest een trap af, eenige meters loopen en weer een trap op om m'n costume te halen. De treden van deze trap kon ik niet op, en daar er geen leuning aan was, viel ik bij de eerste trede achterover. Gelukkig echter in de handen van een jodin, die daar stond en mij opving. Aan haar arm ben ik naar boven gesleept. Gelukkig had de Engelschman dit alles niet gezien. Boven gekomen kreeg ik ondergoed, 'n blauw costume, 'n paar sokken, schoenen, 'n zakdoek, ‘n schipperspet en een kort regenjasje. Hoewel het aankleeden me vrij goed lukte, toch was het aantrekken van mijn schoenen mij te zwaar. Daar komt de bewuste Engelschman weer aan. Met 'n onderzoekende blik kijkt hij me aan, neemt m'n voet op zijn knie en trekt een schoen aan. Ik beefde echter zoo vreeselijk van vermoeienis en zwakte, dat hij zeide: "Ik geloof, dat je maar hier moest blijven". Krampachtig steunde mijn voet op zijn knie en ik drukte daarop met alle kracht om niet te beven. Met het aantrekken van den tweeden schoen heeft gelukkig een verpleegster me geholpen. In dit nieuwe tenue ging ik naar den hoofdingang van het ziekenhuis, alwaar nog zes Hollanders op vervoer stonden te wachten. Omstreeks twee uur werden we ingeladen in een ziekenauto. Daar begon de tocht via Lübeck naar Lüneburg, alwaar we omstreeks 7 uur aankwamen. Daar werden we goed ontvangen; het loopen viel me ontzettend zwaar. 'n Flinke maaltijd met ruimschoots brood en pap kregen we in dit kamp. Den volgenden morgen om 8.00 uur zouden we weer vertrekken. Per auto werden we naar het vliegveld gereden. Omstreeks 11.00 uur stegen we met een dertigtal personen in een vliegtuig van het Belgische Roode Kruis naar Brussel, waar we na twee uur vliegen aankwamen. Eindelijk hadden we het ellendige moffenland den rug toegekeerd en in ieder geval zou ik toch niet op Duitschen bodem begraven worden.

 

Aankomst in Brussel

De ontvangst in Brussel was buitengewoon verzorgd. Door de zorg van het Belgische Roode Kruis kregen we heerlijke melk, chocolade en koeken. Vooral de concentrationairen werden goed onthaald. Per auto werden we naar een tehuis gebracht voor repatrieerenden. Hier zijn we gebleven tot Zaterdagavond. Het eten was er buitengewoon goed en hier voelde ik me aansterken. Ik was nog ontzettend duizelig en kon niet slapen van het geweldige transpireeren. Per man ontvingen de concentrationairen 100 franc om de stad in te gaan. Dit was me echter nog niet mogelijk. Zaterdagavond werd het vertreksein gegeven. Aparte trams vervoerden ons naar het spoorwegstation "Midi" in Brussel. Om tien uur vertrok de trein naar Holland. Om 1.00 uur liepen we het station Roosendaal binnen. We hadden op Hollandsche grond voet gezet. ‘Rilling ging ons door de ledematen. Om twee uur 's nachts waren we in Oudenbosch, het repatrieeringsbureau.

Vele broeders van het pensionaat St. Louis waren aanwezig om ons te ontvangen. Ik was totaal uitgeput en kon niet meer naar het klooster loopen. Geen nood; ik werd op een stootkar geladen en weg. Broeder-directeur was direct bij mij. Hij heeft me ontzettend goed gedaan. Ik had een zeker voorrecht, omdat m'n jongste broer aan dit instituut onderwijs geeft.

Na ingeschreven te zijn, werd ik gekeurd. De doktoren stonden verbaasd van mijn vermagerd en uitgeteerd lichaam. Ik kreeg een heerlijk bad, boterhammen met melk en voor het eerst sinds een jaar kroop ik omstreeks 4.00 uur 's morgens in een heerlijk, kraakzindelijk bed op een kamer alleen.

 

Zondag 24 Juni

Des morgens om 10 uur ontwaakte ik in pensionaat St. Louis. Broederdirecteur en de doktoren, die mij onderzocht hadden, hadden voor een auto gezorgd en omstreeks 11.00 uur startte ik vanuit Oudenbosch naar huis. In Princenhage heb ik mijn jongste broer en mijn zuster opgeladen en op een snikheete dag, waarbij ik nog een dikke overjas had aangetrokken, ging ik naar Leende. Het Brabantsche landschap deed me goed. Het verlangen naar Leende was intens groot, de plaats, welke ik gemeend had nooit meer terug te zullen zien.

Omstreeks half drie was ik in mijn woning. Hoe het wederzien was behoef ik U niet nader te omschrijven. Ofschoon ik meende me goed in de auto verschuild te hebben, was ik toch herkend geworden. Na eenige oogenblikken vlagde practisch de geheele gemeente, hetwelk een week geduurd heeft. Ik ben ontvangen geworden op een wijze, welke niet onder woorden is te brengen. Op alle mogelijke manieren heeft men getracht om het lichaamsgewicht weer op peil te brengen, waarin de bevolking ook volkomen is geslaagd. Dagelijks nam ik ruim 4 ons in gewicht toe. Oorspronkelijk had ik 4 kussens per nacht noodig, omdat ze steeds doortrokken waren van het zweet. Maar alles veranderde snel [en] wel zoodanig was ik in korten tijd aangesterkt, dat ik reeds des Zaterdags de huldiging van de bevolking in ontvangst kon nemen. Dit is een grootsche huldiging geweest, als het ware niemand is daarbij achtergebleven. Nooit zal dit door mij of door mijn gezin vergeten worden.

 

Slot

Ik hoop U hiermede eenig inzicht te hebben gegeven van de folteringen en de gruweldaden door de moffen tijdens den oorlog bedreven. Mogen zij nooit vergeten worden en aan eenieder een afkeer geven van een regeerstelsel op dictatorialen grondslag.

Leende, 23 Mei 1946   

 

Als bijzonderheid mag ik U nog vermelden, dat ik als groote uitzondering en hetgeen gij waarschijnlijk bij niemand van de teruggekeerden uit de concentratiekampen zult weervinden, m'n trouwring heb kunnen behouden. De kapo's en de S.S.ers waren fel op alles wat eenige waarde had. Indien iemand gouden tanden had, dan kon hij zeker zijn, dat hij bij ziekte nog eerder zou sterven, dan normaal het geval zou zijn. Mijn trouwring heb ik bij contrôles, wanneer men z'n geheele kleeding moest afgeven, verborgen in mijn mond en bij mondcontrôles, zooals in Sachsenhausen, ook wel eens op een andere plaats onzichtbaar voor het oog weggeduwd. Normaal had ik hem verborgen in een dubbel genaaide plooi van mijn bretels.

Tijdens m'n gevangenschap is op 25 Februari 1945 geboren een zoon Friedje en ik sluit dan ook met het korte gedichtje, dat op zijn geboorte aankondiging stond en dat zoo schoon weergeeft, wat er in het moeder hart leefde:

Welkom kindje, in ons huis,

In Uw wiegje met 'n kruis,

"Friedje“ zoo als Vader heet,

Die ver weg het nog niet weet.

Maar die toch aan jou wel denkt,

En als ie komt, iets mee en brengt,

 Ach, kom toch gauw, ach Vader kom,

En kus uw kindje "Wellekom".

PAX.

 

 

BIJLAGE

Bericht uit de Deurnsche Courant van (?) juli 1945 naar aanleiding van de terugkeer van G.J.A. Manders uit de Duitse concentratiekampen.

 

EEN MOEDIG BURGEMEESTER

De burgemeester van Leende, de heer Manders, is in zijn gemeente teruggekeerd na een langdurig verblijf in Duitschland. Hij werd indertijd gevangen genomen, omdat hij weigerde spitarbeid voor de Duitschers te doen verrichten. Dit was niet het eenige wat hij weigerde. Aan alle Duitsche Mitteilungen, opdrachten, bevelen en oekases had hij lak. Hij beantwoordde ze niet, nam ze mee naar huis en sneed ze in partjes voor W.C. papier, het eenige juiste gebruik, dat er volgens hem van kon worden gemaakt. Toen hij weigerde voor de Duitschers te doen spitten was de maat vol. De Duitschers lieten hem gevankelijk naar Duitschland overbrengen. Daar moest hij in gevangenenkleeding den zwaarsten en meest afbeulenden arbeid verrichten met de dagelijksche kwelling van appèl en marschen naar en van het werk in elk weer, en gevoed met een snee brood 's morgens, een snee ‘s avonds en 's middags wat koolsoep. Tot zestig pond viel hij af.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Maar net heeft hij het leven eraf gebracht, toen hij, op het oogenblik, dat de geallieerden zijn Lager naderden, met zijn medegevangenen in de haven van Kiel [= Lübeck. J.d.W.] op een schip werd gestouwd, waarop elfduizend ten doode opgeschrevenen opeen gepakt zaten, doch later met nog twee honderd man aan dit schip in een kleine boot werd overgebracht, vlak voor het groote schip met de 11.000 opeen gepakte gevangenen aan boord door de Duitschers in brand werd geschoten. Door de geallieerden bevrijd is de burgemeester bevrijd later op transport gesteld en, met de teekenen van zijn lijden nog en broodmager, weergekeerd naar Leende.

Daar hebben de menschen zich niet onbetuigd gelaten. Men begreep de hooge plichtsopvatting van dezen moedigen en koppigen Brabantschen burgemeester en de draagwijdte van zijn trouw, waarvoor hij leed en desnoods den dood was ingegaan. De boeren, die voor hem een bijvoeding in plan zetten, waaraan zij allen deel hebben, antwoordden, toen hij die vriendelijkheid afwees:

Maar ge hebt het toch voor ons gedaan?

De ontvangst in zijn gemeente zal den waarlijk trouwen, karaktervasten plattelandschen burgervader goed hebben gedaan.

Hij moge aan de juistheid, aan de hoogheid zijner daad van vaderlandschen trouw niet twijfelen, ook al zou zijn omgeving hem leeren, dat hij ze evengoed achterwege had kunnen laten, wanneer hij immers ziet, dat burgemeesters, die pasten en maten met de Duitscher en wèl voor hen opriepen en lieten spitten, in precies hetzelfde aanzien zijn bij autoriteiten en ingezetenen.   

 

GERAADPLEEGDE LITERATUUR EN ANDERE BRONNEN

Hieronder staat achter elke opgave vermeld voor welk deel van de gepubliceerde kampbelevenissen in de Heemkronyk de literatuur en andere bronnen zijn geraadpleegd.

Lambert van de Kerkhof uit Bakel, die over het getypte manuscript met de kampbelevenissen van G.J.A. Manders beschikt, attendeerde mij (J.J.F. de Waal) in 1994 op het bestaan van Manders' verslag. Lambert, zelf een gedreven beoefenaar van de plaatselijke en regionale geschiedenis, was zo welwillend - als steeds - om mij de tekst in de Heemkronyk te laten publiceren. Daarvoor blijf ik hem uiterst erkentelijk.

 

Literatuur:

-        J.H.M. Aerts, 'De burgemeesters van Heeze' in A. van Oirschot red.), Heeze, een heerlijkheid in Brabant, z.pl., 1963, blz. 15-17, (deel 1 en 3).

-        A. Bogaart e.a. (red.), Ach lieve tijd. De boeiende historie van Eindhoven, de Eindhovenaren en de Tweede Wereldoorlog, 15 dln., Zwolle, 1990-1992; dl. 7, blz. 164, (deel 2); dl. 3, blz. 69, en dl. 7, blz. 162, (deel 4).

-        W.A. Brug, Hun naam leeft voort...! Oorlogsslachtoffers verleenden hun naam aan straten en gebouwen, Alphen aan den Rijn, 1989, blz. 113-114, (deel 1) blz. 141 (deel 2) blz. 58, 165, 186, 192-193, 219-220, 232, 238, (deel 3) blz. 133, (deel 4).

-        J. Coenen, Alles wat hier leeft, spint, twernt of weeft. Geschiedenis van Geldrop en Zesgehuchten, Geldrop, 1987, blz. 145, 270-271, (deel 1) blz. 266, 279, (deel 3).

-        J.H.T. Colleije, 'Mauthausen. Het kamp van de sluipmoord', (niet uitgegeven typoscript), z.pl., z.j. (het laatste hoofdstuk (hoofdstuk 5, blz. 51-90) gaat over Mauthausen; H. Veeneman wordt hierin genoemd op blz. 62 en 78 (i.v.m. Amstetten)), (deel 3).

-        J. Didden en M. Swarts, Einddoel Maas. De strijd in zuidelijk Nederland tussen september en december 1944, Weesp, 1984, blz. 22-26, (deel 2).

-       Duitsland verliest op alle fronten, [door C.W. Star Busmann], basisteksten: E. Bauer; samenstelling en bew. [naar het Engels] door D. van Koten, C. van Maurik, R. van Zon e.a., Rotterdam, 1978, blz. 47-60, (deel 2) blz. 94-95, (deel 3).

-        L. van Eck (ook gespeld als: L. Vaneck), Het boek der kampen. "De herinnering', 10de gew. dr., Mol, 1990, blz. 125-136, (deel 2) blz. 39, 42, 83, 86, 89, 91-92, 161, 163-167, 314, (deel 3) blz. 83-88, (deel 4).

-        P. Hooglugt, "We wisten niet wat oorlog was.....", Bakel, 1994, blz. 21-24, (deel 3).

-        L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 8, 's-Gravenhage, 1978, blz. 15, 21-22, 76, 88-89, 93-94, 105-106, 116-117, 538, 574-575, (deel 2) blz. 38, 117, (deel 3) blz. 117, (deel 4).

-        L. Joosten, 'Joost van de Mortel of de moed van de jeugd' in G. Kobes en J. Penders (red.), Opdat wij niet vergeten... Fusillades in Midden-Brabant 1942-1944, Goirle, 1992, blz. 21-25.

-        Ed van de Kerkhof, 'Het grote neen! der burgervaders', in het Eindhovens Dagblad, 13 augustus 1994, blz. 25-26, (deel 1 en 3).

-        J. van Lieshout, De aal van Oranje. Een biografie van pater "Lodewijk" Bleijs (1906- 1945), Venlo, 1988, blz. 25, 28, 30-32, 243, 246-258, 260-265, 267, 497, 597-598. 616, (deel 3).

-        P. Mooren; m.m.v. K. Ghonem-Woets, Oorlog onderweg. Brabant in de Tweede Wereld- oorlog, ‘s-Hertogenbosch, 1994, blz. 53, (deel 2).

-        A. van Oirschot e.a. (red.), Encyclopedie van Noord-Brabant, dl. I, Baarn, 1985, blz. 283, (deel 1).

-        G. Puchinger, Nederlandse minister-presidenten van de twintigste eeuw, Amsterdam, 1984, blz. 143, 145, 231, 347-348, (deel 3).

-        A. Ruitenberg, 'Kamp Vught', in G. Kobes en J. Penders (red.), Opdat wij niet vegeten... Fusillades in Midden-Brabant 1942-1944, Goirle, 1992, blz. 31-35, (deel 2).

-        L. Vaneck (zie bij L. van Eck).

-        T. Wibaut-Guilonard en E. Mager, Kamp Vught 1943-1944. Eindpunt of tussenstation, Amsterdam, 1994, blz. 63, (deel 2); blz. 85-91, (deel 4).

-        J.R. van der Zanden en J.H.M. Aerts, Kent u ze nog... de Leendenaren, Zaltbommel, 1973, nr. 12, (deel 3).

-        Kranten: Deurnsche Courant, (?) juli 1945, (deel 4). Elseviers Weekblad, 25 mei 1945, nummer 21, (deel 4). Dagblad De Stem, 6 februari 1978, (deel 1 en 4). Trouw, 6 augustus 1994, (deel 1).   Eindhovens Dagblad, 7, 8, 9, 10, 15, 16, 17 (bijlage: Brabant bevrijd, 1944- 1994, blz. 5) september 1994, (deel 2).

-        Provinciale Almanak voor Noord-Brabant 1994, 's-Hertogenbosch, 1994, blz. 358, (deel 1 en 4).

 

Andere bronnen:

-        Streekarchief Regio Eindhoven, Eindhoven. Archieven van de gemeente Leende, 1563- 1945, inventarisnummer 603, (deel 1 en 4).

-        Provinciehuis Den Bosch. Bibliotheek. Notulen van de vergaderingen van Provinciale Staten van Noord-Brabant, 29 mei 1970, blz. 70-71, (deel 1 en 4).

-        Gemeentehuis Leende. Notulen van de vergadering van de gemeenteraad van Leende, 2 maart 1978, blz. 1-2, (deel 1 en 4).

-        Papieren, foto's en inlichtingen van: Lambert van de Kerkhof, Bakel, (deel 1, 2, 3, 4) en A.W.M. Veeneman-Winters, Son, (deel 3).

-        Inlichtingen, schriftelijk of telefonisch ontvangen van: Peter van den Bosch, Hoogheem-raadschap West-Brabant, Breda, (deel 1 en 4 ). Mevrouw De Lepper-Weijers, Leende, (deel 4).        Gemeentehuis te Bergeyk (A. van Limpt), (deel 4). Oorlogsgravenstichting, Den Haag, (deel 4).

-        Bidprentje van burgemeester K. van der Putt uit Geldrop (via C. Smit, Heeze), (deel 3).

-        lnformatiebord van de ANWB op de Fusilladeplaats te Vught, (deel 1).

-        Folder van de Stichting Vriendenkring Nationaal Monument Kamp Vught, Stichting Nationaal Monument Kamp Vught en Stichting Oudheidkamer Vught, Vught, april 1994, (deel 1).

-         Foto's gereproduceerd door Peter en Sjef Rutten, Leende: op blz. 142, (deel 2) op blz. 18 en 30, (deel 3) op blz. 63, 64, 65, 69, 72, 82, (deel 4).

Ga terug