Herdelijke twist in Sterkels arcadie en een grenskwestie tussen Heeze en Sterksel

Heemkronijk jaar:1993, jaargang:32, nummer:1, pag:5 -17

HERDERLIJKE TWIST IN STERKSELS ARCADIE EN EEN GRENSKWESTIE TUSSEN HEEZE EN STERKSEL

 door: Peter Dekkers

 

Het eerste deel van dit artikel is verschenen in het vorige nummer (jrg. 31 (1992), nr. 4, blz. 159-169).

 

Nog steeds geen rust

In 1525 waren de poppen echter alweer aan het dansen. Er staat voor dat jaar een geschil geregistreerd tussen de abdij met Henricus Gheenen, schaapherder van Heeze, die zijn schapen op diverse plekken in de Sterkselse heide had geweid.(18)  Hoe de vork aan de steel zat, zullen we wel nooit weten, aangezien het desbetreffende archiefstuk verloren is. Enige jaren later liep er weer een klacht voor het schenden van de Sterkselse heide tegen enige Heezenaren.(19) Er kon ook gemakkelijk verwarring ontstaan doordat men in Sterksel geen doopvont had en men de Sterkselse kinderen in de omtrek moest laten dopen. Dat gebeurde veelal in Heeze (de kapelaan van Sterksel woonde in Heeze), waardoor al gauw de indruk kon ontstaan dat Sterksel tot de parochie van Heeze hoorde. Niettemin had Sterksel een eigen kapel met een eigen bediening, ingehuurd door de pachters van Sterksel.

Inmiddels waren de verhoudingen met de Heezenaren danig bekoeld. Een witheer van Averbode noteerde in 1529 bij de Sterkselse pachtkontrakten: "in toecomende tyden en sal men egheen wynnen aennernen die van Heeze zijn oft die daer gegoet oft geerfft zijn. Ende oft zij daer goet oft erve coepen, dat alsdan de voerwaerde [= pachtkontrakt] uuytgaen sall totten [= per] naesten halff meerte."

En dan volgt er een onduidelijk zinnetje in het Latijn, dat ik als volgt vertaal: Omdat onder de schijn daarvan, die onze pachters daar hebben (nl. dat zij de hoeven in Sterksel in erfpacht hebben. P.D.), zij tijdelijke goederen als erfgoederen trachten te ontrukken en daarom etc.(20) 

De Sterkselse hoeven werden om de twaalf jaar verpacht, maar sommige pachters zaten er al vele generaties en daarom leek het wel op erfpacht. Kennelijk probeerden Heezenaren een vaste voet in Sterksel te krijgen; Sterksel werd als het ware een gehucht van Heeze. Dat bleek eens te meer toen twee jaar later Joos Jan Mertenssoen in Sterksel kwam. Joos was bedeheffer van Heeze, wat betekende dat hij de belastinginning van Heeze had gepacht. Hij had daarvoor een bepaald bedrag betaald aan de ontvanger van de vorst in Brabant en hij mocht dan de belasting innen. De kunst was om meer belasting te innen dan men aan pacht betaald had. De vorst hield zich het recht voor om te beslissen in conflicten tussen dorpen en bedezetters. En zo kwamen Joos en zijn helpers, onder wie 'Jan Willemss., "bedeheffere ende die bedesetters van Heze", ook naar Sterksel om er de belasting op te halen, omdat hij vond dat Sterksel bij Heeze hoorde. Er woonden daar immers heel wat pachters uit Heeze. Maar Sterksel was van de abdij van Averbode en was als abdijbezit vrij van belastingheffing. Sterker nog: belastinginners mochten er niet eens een voet op de bodem zetten; "exempt" heette dat.

De pachters in Sterksel weigerden te betalen, want dit was iets heel nieuws. Daarop namen Joos en zijn helpers een paard mee, dat aan de Sterkselse boer Jan Horckmans en de abdij van Averbode gezamenlijk toebehoorde. "Nyettegenstaende dat die goeden van Stercxsel voirss. nyet en liggen int voirss. dorp noch in de prochie van Hese noch dair yet gemeyns en hebben, turberende [= storen] alsoe die supplicanten [= de abdij van Averbode] in de voirss. huere possessie, allet tot hueren grooten achterdeele, prejudicie ende verdriete.(21) 

In de Meierij was het de gewoonte dat men in één dorp werd aangeslagen voor al het onroerend goed dat men bezat, ook hetgeen onder andere dorpen gelegen was. Maar aangezien Sterksel exempt was, werden de Sterkselnaren over hun bezittingen elders dáár aangeslagen waar zij grond hadden liggen, maar dus niet in Heeze. Zo was het tot nog toe steeds gegaan. Joos Jan Mertenss. had nu een paard van Jan Horckmans gepand voor belasting op grond die Jan bezat onder Lierop en Mierlo.(22)  Bovendien hadden de bedezetters de meier van Sterksel, Henrick Thys, gearresteerd vanwege belasting die hij schuldig zou zijn voor grond die hij buiten Sterksel bezat. De bedezetters hadden deze grondbelasting of "bede" ginds al voor Henrick betaald, "pretenderende dat die voorss. goeden tot Stercxsele souden gelegen zyn bynnen hueren dorpe van Heze ende dat zy alsoe dese dieners van denselven suppliant [= de abt van Averbode] als ingesetenen van Heze in deselve bede souden moegen setten, gelyck zy nu gedaen hadden met groote nyeuwicheyt, te voeren nyet gesien.(23)  

De Raad van Brabant stelde Joos Jan Mertenssoen in het ongelijk en beval hem alle schade te vergoeden. Als hij weigerde, moest hij voor de Raad verschijnen. Op 5 april 1531 reed vervolgens deurwaarder Van der Heyden vanwege de Raad naar Heeze. Hij zocht uit of het allemaal klopte, bevond dat Sterksel inderdaad niets met Heeze te maken had en beval Joos de schade te vergoeden, op straffe van 100 gulden.

Joos verzette zich en werd dus gedaagd om in Brussel te verschijnen, op woensdag 27 april. Joos meende dat alle Heezenaren onder zijn  belastinginning vielen, waar ze ook woonden. Dat was echter een vergissing: men behoefde slechts daar belasting te betalen, waar men onroerend goed had liggen.(24)  De abt werd in het gelijk gesteld, maar Joos bleef zich verzetten. De ganse gemeente van Heeze had onderhand genoeg van Joos' halsstarrigheid en dwong hem middels een gezamenlijk opgestelde akte om procureurs aan te stellen om voor de Raad van Brabant in te stemmen met de eisen van de abt.(25)  

Op 9 oktober 1532 werd Joos eindelijk veroordeeld tot de kosten van het proces: 37 ponden en 10 schellingen.(26)   Maar Joos betaalde niet en er moest een deurwaarder aan te pas komen. Deze bleef twee dagen in Heeze wachten - op Joos' kosten natuurlijk - totdat Joos over de brug zou komen en daardoor bleven de kosten stijgen. Tenslotte schold de abt van Averbode de gemeenschap van Heeze en de bedezetters de schuld kwijt en hij betaalde ook nog eens de deurwaarder voor hen. Het was immers duidelijk geworden wie het gelijk aan zijn zijde had.(27)  

Eigenlijk ten overvloede nog verklaarden de schepenen, kerkmeesters, armmeesters en de gezworenen van Heeze en Leende in 1544 "dat de hoven ende goeden van Stercksel, bijnnen honnen eijghen limiten ende paelen ende buyten den dorpe van Heeze geleghen, egheen gemeijnschap oft nagebuerschap van rechtswegen oft anderssins en hebben noch behoeren te hebben metten dorpe ofte ingesetenen van Heeze, noch met hon te schote ende lote en staen, noch oick ennichssins met hon te doene en hebben."

In verband met de oorlog tegen Gelre waren met Kerstmis 1543 enige troepen van de keizer gelegerd geweest in Heeze en ook in Sterksel, in de veronderstelling dat Sterksel bij Heeze hoorde. De keizer kon zeker recht doen gelden op Heeze, dat een leengoed was, doch niet op Sterksel, dat allodiaal eigendom van de abdij van Averbode was. De Heezenaren verklaarden dat een en ander buiten hun medeweten gebeurd was.

 

Een compromis

In 1549 verscheen wederom de grenskwestie tussen Heeze en Sterksel voor de Raad van Brabant en wederom werd Averbode in het gelijk gesteld, al duurde dat even. Joos Geenen alias Scheper en Godevaert Jan Dirixss., schaapherders van de gemeente Heeze, hadden weer eens illegaal hun schapen op de Sterkselse heide laten grazen. Omdat zij weigerden de aangerichte schade te vergoeden, werden zij voor de Raad van Brabant gedaagd. Op 10 augustus was de tweede zitting en was de heer van Heeze, Merten van Hoorne, inmiddels voor de Heezenaren in de bres gesprongen. Hij achtte de abt niet ontvankelijk. Over en weer dienden de partijen verweerschriften in bij de Raad. Uiteindelijk liet de Raad beide partijen commissarissen aanwijzen om de zaak te onderzoeken. Dat was in 1549 en pas in 1571 deed de Raad een uitspraak.

Jonkheer Philips van Nunhem, meester tot Hoedonck, en meester Jan Coensen bemiddelden toen tussen Heeze en Averbode. De abdij herhaalde nog eens de rechtstitels, die zij met betrekking tot Sterksel had: acht oorkonden vanaf 1172 die het alleenrecht van Averbode op Sterksel aantoonden.(28)   Daarop antwoordden die van Heeze dat ze wel wilden geloven dat Sterksel aldus verkocht was aan Averbode, zoals in de oorkonden vermeld stond, maar dit betrof volgens hen enkel de eigendom, niet het recht van overpad en weiding van die van Heeze. Met de eigendom hadden zij immers niets te maken, want dat was een kwestie die hun heer, de heer van Heeze en Leende, aanging. De abt bleef er echter bij dat de oorkonden hem wel degelijk ook het vruchtgebruík toekenden.

Een belangrijk punt was bovendien dat de abt wel steeds sprak van het grenspunt "Schoerke" in de oorkonden, maar niemand had dat punt ooit kunnen aanwijzen. En als de abt zei dat het "Schoerke" lag aan de weide van Wreyske Oelen, dan kon hij dat niet bewijzen, omdat dit zou betekenen dat een groot stuk cijnsgoed van Heeze tot Sterksel getrokken zou worden, "die welcke die naegeburen van Heeze Heeze verthijnst hebben teeghen den heere van Heeze ende Leende ende met schonen merkelyken paelen hoen toe gepaelt zijn, ende gesceyden van aerde ende heyden, mijnen heere van Gaesbeeke, Heeze ende Leende toebehoerende. Welcke paelen coemen van Strabrechtdyck, lynie recht d'een vervolgende nae den anderen, all tot eenen pael toe, staende tot Oevelwegen, bij die Aa, daeraff den gront ende proprieteyt toe behoert den naegebueren van Heeze alleen ende niet mynheere den prelaet noch oeck den heere van Gaesbeeke, Heeze ende Leende toebehoerende, alsoe geacht ende gehouden is geweest oever x, xx, xxx, xl, l, lx jaeren ende meer ende alsoe lange dat egheen memorie en is contrarie.”(29) 

De gevolmachtigde van de abt zei hierop dat hij wel aan kon wijzen waar dat het Schoerke vanouds gelegen had. Bovendien was er volgens de Heezenaren sprake van een nieuwigheid. Zij hadden op dat stuk heide altijd hun schapen gehoed en nooit eerder had de abt van Averbode of zijn voorganger daar moeite mee gehad. De Sterkselnaren of de abt leden er geen enkele schade door.

De Heezenaren verdachten enige kwaadwilligen, die sinds kort raadgevers van de abt waren, ervan de abt ertoe aangezet te hebben hen van deze heide te verjagen. Wie zij met deze aantijging op het oog hebben gehad blijft onbekend. Als zij er al iemand mee op het oog hebben gehad, want het is een gemeenplaats om in een dergelijke situatie een hooggeplaatst persoon te waarschuwen tegen zijn slechte raadgevers, die niet op de hoogte zijn van "heilige" tradities. Dit werd trouwens (terecht) ontkend door de procureur van de abt, aangezien er in het verleden toch wel degelijk met de Heezenaren over dit stuk heide geprocedeerd was. Door die van Heeze was het gebruik van die heide eenvoudig "in tyden van oirlogen ende ander onsalige tijden geusurpeert geweest ende anders nijet".  Op 10 februari 1571 werden de Heezenaren door de Raad van Brabant veroordeeld tot vergoeding van de aangerichte schade en van de proceskosten.  

Tenslotte probeerde men eindelijk eens duidelijkheid te scheppen. Op 10 augustus 1571 kwamen de partijen bij elkaar op het plein tegenover de kerk in Sterksel (nu: kruising Averbodeweg-Pastoor Thijssenlaan).

 

Let wel: dit was precies zes maanden na de uitspraak van de Raad, wat betekende dat die uitspraak nu definitief was geworden en die van Heeze zich erbij hadden neergelegd. Namens Heeze verschenen daar dertien mannen, die in Sterksel Ghilis Heyns, abt van Averbode, ontmoetten.(30)  Er werd afgesproken dat die van Heeze voortaan de Sterkselse heide niet meer zouden schenden, maar dat gedeelte, waarover nu al decennia lang strijd was, zouden huren voor acht gulden per jaar. Dit gebeurde op verzoek van de Heezenaren en de abt ging akkoord, in de hoop dat zij de Sterkselnaren vriendelijk gezind zouden zijn en hen zouden beschermen tegen schade van ruiters en knechten aan de landerijen. Een goede buur is immers beter dan een verre vrind; de abt kon niet om de haverklap bijspringen.

De overeenkomst werd gemaakt met de gemeenschappen van Ven, Emmerik en Euvelwegen,(31)  zodat meteen duidelijk wordt, waar de Heezer grensschenders al die tijd precies vandaan kwamen.

Aan de overeenkomst waren enige voorwaarden verbonden:

-     De Heezenaren moesten die van Sterksel binnen vijf weken helpen het stuifzand te stoppen. Dat deed men gewoonlijk door er berken aan te planten.

-     De abt of zijn pachters behielden het recht om op dat verpachte stukje heide te maaien, turf te steken of te plaggen.

-     Bovendien mochten de Heezenaren niet plaggen of maaien op het stuk heide “van Hoenderboom tot Keelzant, van Keelzant tot       buyten 't Rontvenne, vandaer totten Biesvenne ende vandaer totten Schuerken, zoo die hoepken gemaickt zijn".(32)

-     Een stuk broekland bij Euvelwegen was taboe voor de Heezenaren "al tot op *t venneken oft blexken, vandaer tot op 't drie eycxkens,  staande over dese [= Sterkselse] zyde der Braker heesters, tot  Maeshutte, van Maeshutte tot Meeusvenneken,(33)  van d”Meus-   venneken nae de tommen [ = zandhopen] van Someren ende Stercsel. Ende hier en moeghen zy nyet over coemen, maer coemen zy met honnen beesten daerover, zoo sullen zy geschut woirden van den meyer van Stercsel op 't behoirlyck schoot [= boete]. Ende opdat dese plaetsen te beter souden onderhouden woirden, zoo sullen die van Heese schuldich zyn terstont te maken berghen, d'een van d'ander zoo verre men gesien kan, van der eender plaetsen totter ander, ten byzyne van den meyer van Stercsel ende heere Joost Verbraken."(34)

De heide werd verpacht voor een normale termijn van twaalf jaar. Er zijn enkele verlengingen bekend. In een Heezer schepenakte van 1614 staat dat toen enige heren van Averbode in Heeze kwamen informeren of men nog belangstelling had voor verlenging van de pacht en zo ja, of men dat dan gauw wilde laten weten. In 1620 werd deze pacht opnieuw verlengd, voor tien gulden per jaar. De kwestie leek daarmee geregeld.

Maar Sterksel was daarmee nog niet veilig. Sterksel was klein en onbeschermd en de abt van Averbode, hoe machtig hij misschien ook was in juridische aangelegenheden, woonde ver weg. Als Sterksel schade leed door een of andere onverlaat, dan moesten de pachters hem eerst identificeren, hem vervolgens melden bij de abt, die vervolgens naar de Raad van Brabant stapte om zijn recht te halen. Dit bleek weliswaar effectief, maar het was ook tijdrovend.

In 1610 was het weer zover. In een oorkonde van de Raad van Brabant van 18 maart van dat jaar heet het dat "eenige van Leende, Heze, Someren ende andere daerontrent geseten, hen vervoorderen somtyts eenige boomen oft houte, op de voorschreven hoeven ende goet staende, aff te houwen ende ewech te vueren".

De abt wilde nu een oorkonde van de Raad tegen dit vergrijp, waarmee hij in voorkomende gevallen de schout van Den Bosch of de kwartier- schout van Peelland kon charteren om de boosdoeners te arresteren. Een bode van de Raad spijkerde vervolgens - voor rekening van de meier van Sterksel - een kopie van de oorkonde aan de kerkdeuren van Leende, Heeze en Someren. De kwestie was toch nog niet echt geregeld. Heeze stond nu weliswaar schaak, maar de grens tussen beide heerlijkheden stond niet vast.

 

Een grenssteen tussen Heeze en Sterksel

Langs het erf van Peelven 13 in Sterksel ligt nu nog steeds een steen met daarop het jaartal "1618" gebeiteld. In het archief van de abdij van Averbode ligt het een en ander gedocumenteerd. In 1618, zo staat daar geschreven, zijn "paelen gestelt in de vroente of heijde met saemen consent van den heer De Renesse als heer van Heze en van onzen prelaet als heer van Sterksel, met hunnen respective mijers en schepenen".

Pas in 1618 was de situatie ernaar dat die grens gezamenlijk kon worden vastgesteld. De nieuwe abt van Averbode was, in tegenstelling tot zijn voorgangers, een voortvarend man. Bovendien waren er vanwege het 12-jarig Bestand in de 80-jarige Oorlog (1609-1621) al een tijd lang geen oorlogshandelingen meer geweest. Op 19 juni 1618 was het dan zover: "Matthijs Valentijns, prelaet des goidtshuijs van Everboode, met sijner proviseur ende laten [= pachters] van Sterxel ter eender zijden ende heere René van Renesse, grave van Warfuze, baenderheere van Gaesbeke, heere van Heeze ende Leende etc., met sijne schouteten ende andere assistenten ter andere zijden" zouden hun gemeenschappelijke grens gaan vaststellen. Dat gebeurde onder verwijzing naar de kwestie die er in 1571 van geweest was.

Op gezamenlijke kosten paalde men met hulp van een ingezworen landmeter de betwiste heide af, vanaf het Schoerke bij Euvelwegen, in een rechte lijn, tot aan de Hoenderboom; dat was voortaan de grens. Men zou zandhopen opwerpen en grenspalen zetten met aan de ene kant het wapen van de abt en aan de andere kant het wapen van de heer van Heeze en Leende. Eén zou moeten komen midden in de heide en één "recht voor het Scoorken aan den gracht van het eussel [= weide] van der Braecken".  De zandhopen langs de grens moesten elke drie of vier jaren door de schout van Heeze en de meier van Sterksel vernieuwd worden. De mensen uit de beide heerlijkheden mochten elkanders heide niet betreden om ze te gebruiken.

Niettemin stond de abt uit welwillendheid toe dat die van Heeze hun schapen mochten drijven langs het Schoerke, tot aan de zandhopen die rond de weide van hoeve Ter Braken naar Hoenderboompaal lagen. Doch dit stuk heide was eigendom van Averbode en die van Heeze mochten er dus niet plaggen, turven of heide maaien. Het was o.a. dit stukje heide dat die van Heeze van de abt in pacht hadden.

 

Het jaar daarop, op 12 september, werd de grens nog eens nagegaan. De abdij machtigde haar secretaris en provisor om de beide grenspalen, die inmiddels gereedgekomen waren, op de grens in de heide te plaatsen. Daarbij waren de volgende personen aanwezig: de meier en de pachters van Sterksel, en van de kant van de heer van Heeze en Leende diens rentmeester en schout, jonker Godart van Lanckvelt, en de secretaris met de schepenen van Heeze en Leende.

Sindsdien waren er geen strubbelingen meer tussen Sterksel en Heeze. In 1621 gaf de abt de meier van Sterksel toestemming om "policieagenten" aan te stellen om de grens te bewaken.(35)  Daarmee is echter niet gezegd dat voor Sterksel de rust voortaan verzekerd was. In 1697 gelastte de abt zijn meier een of twee dienaren aan te stellen om te beletten dat sommige lieden schade toebrachten aan het goed van Sterksel met plaggen en het weiden van vee. De abt kon dit doen op grond van zijn privilege van 1448, waarmee hij een veldwachter kon aanstellen (zie boven).(36)  Van de kant van Heeze zou Sterksel niet veel meer te duchten hebben; in de achttiende eeuw werd het echter gedurig lastig gevallen door de mannen van Someren. Maar dat is een ander verhaal.

 

NOTEN

Gebruikte afkortingen

AAA:    Archief van de Abdij van Averbode

ARA:    Algemeen Rijks Archief

 

(18)     AAA, 1, reg. 280, p. 357.

(19)     AAA, 1, reg. 44, f. 169v; tegen Jacob Theeus, Sander Henrics, Hendrik Jan Gobbels.

(20)     "Quia sub colore illius qui coloni nostri habent ibidem hereditaria nituntur extorquere precarias et pro consequens etcetera." ARA, Brussel, Kerkelijke Archieven Brabant, nr. 5020: Liber Contractuum (1522-1530), f. 4v [de Bril].

(21)     AAA, I, charter 3263: 18 maart 1531.

(22)     De familie Hurkmans of Horckmans kwam oorspronkelijk uit Lierop.

(23)     AAA, 1, charter 3201: 9 oktober 1532.

(24)     AAA, I, charter 3302: 8 november 1531.

(25)     Akte d.d. 2 oktober 1532. Procureurs waren Jan Wouterss., schout van Heeze, Leende en Geldrop; Willem Crokaert; Ingelbrecht Colnus en Willem Zeegers, procureurs bij de Raad van Brabant.

(26)     AAA, I, charter 3329: 23 februari 1535 (er staat 1534, maar de oorkonde is gedateerd in de paasstijl).

(27)     AAA, 1, charter 3329a: 7 maart 1536.

(28)     De oorkonde van 1172 is een vervalsing van omstreeks 1220. Zie H.P.H. Camps (bew.), Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312. I. De Meierij' van 's-Hertogenbosch ( met de heerlijkheid Gemert), 's-Gravenhage, 1979, p. 106.

(29)     ARA Brussel, Kerkelijke Archieven Brabant, inv.nr. 5068: 1570.  AAA, I, reg. 18, f.105, 208, 211: vonnissen resp. int petitoir en int maintenue, beide d.d. 10 februari 1571.

(30)     "Peter Vrysen, schouthet van Heeze, Leend ende Geldrop; Henrick van Gastel; Henrick Zuesten, scepenen van Heeze; Marten Hensen; Sander van Gastel, geswoeren des voirs. doirps van Heeze; Theeus Ghinderover, heylichgheestmeester, Henrick van Velthom; Art Heesen; Arien van Velthom; Dierick Hannen; Goert Thielens; Frans Zuyesten; Nelis Diericx ende meer anderen, representeerende de ganse gemeynte van Heeze." (AAA, I, charter 3561: 10 augustus 1571)

(31)     Op de kaart van Cornelis Lowis (1660-1680) staan op Euvelwegen vier huisjes getekend.

(32)     Keelzant = "wit zand"; duidt op een zandverstuiving, waarschijnlijk nabij Hoenderboom.

De grenslijn volgend van Hoenderboom naar Schoerke op de kaart van Lowis, ontmoeten we nabij Hoenderboom twee vennen, die respectievelijk het Rontven en het Biesven zouden kunnen zijn.

(33)     De enige van deze veldnamen die traceerbaar is: het "Meuwenven" is het kleine ven boven het grote Peelven; het grote Peelven (het "Peelken") staat op de kaart van bowis met "88"        aangegeven.

(34)     Joost Verbraken was kapelaan van Sterksel, maar woonde in Heeze.

(35)     AAA, I,  lias 90:  9 september 1621.

(36)     AAA, I,  lias 90:  9 september 1697.

Ga terug