In de ban van gisteren. Een verhaal over beleving van het verleden

Heemkronijk jaar:1992, jaargang:31, nummer:1/2, pag:68

IN DE BAN VAN GISTEREN

Een verhaal over beleving van het verleden

door: Guusje Veldhuizen

 

Heemkunde is voor mij synoniem met geschiedenis. Van alles van vroeger, maar niet alles. Voor oorlogen bijvoorbeeld stop ik het liefst mijn kop in het zand. Eens bezocht ik de niet-te-vatten eindeloze oppervlakte met graven en witte houten kruisen van gesneuvelde jongens in Verdun; met monumenten als paleizen en op ooghoogte bergen knekels en doodshoofden ....walgelijk! Nooit meer! Nooit meer?

Bedriegelijk anders is een wandeling over de glooiende hellingen bij Waterloo. Eens streden hier Napoleon en zijn kleurrijke leger met paarden, trommels en vlaggen. Veel fantasie is nodig om je voor te stellen dat diezelfde plek eens een stinkend slagveld was, bezaaid met gruwelijk verminkte stervende en dode mannen en dieren.

Dat dus niet! Wat me wel boeit en bezighoudt zijn de gewone mensen en hun dagelijks leven in de context van hun tijd. Hun woningen en leefomstandigheden, hun gedachten, doen en laten, hun middelen van bestaan. Het leven van een halve eeuw geleden was op alle gebied al zo verschillend van nu, dat de jongeren van, pakweg, 25 jaar er geen idee van hebben.

 

Hoe is die belangstelling ontstaan?

Zeker is dat ik die interesse van huis uit heb meegekregen, al lag dat weer op een ander vlak. De ouderlijke woning was overdadig gevuld met kunst en antiek. Prachtige schilderijen bedekten de wanden van de woonvertrekken, hal en trappehuis, waarvan de geschilderde portretten van de voorouders een grote plaats innamen. Bovendien was mijn vader zelf een verdienstelijk schilder en tekenaar, en maakte hij de mooiste kunstwerkjes van hout en klei. Beide ouders kwamen uit een kunstzinnig geslacht; van zowel schilders als musici, zodat vanzelfsprekend het artistieke met de zondagse soep werd ingenomen.

Vóór de oorlog gingen we niet op vakantie maar uit logeren. Het liefste ging ik naar Maastricht, waar ik de lange zomervakantie mocht doorbrengen in het immens grote herenhuis van de grootouders. In de vele hoge kamers, de grote keuken (mèt dienstbode), de zolders, wijnkelders, de romantische tuin met perebomen en stokrozen proefde ik nog de dromerige sfeer van de 19de eeuw. Mijn huidige belangstelling voor oude huizen kan hier geboren zijn.

Bij ons thuis werd ook veel over vroeger verteld, vooral in de winter na de zondagse maaltijd, tijdens het zogenaamde natafelen. Mijn vader was een gezellig causeur - een ras-Bosschenaar - en op verzoek van zijn kinderschare ("hé, vader, vertel nog eens over vroeger“) kwamen de verhalen los, waar in de loop van de tijd wel het een en ander werd bijverzonnen. We hielden er een gevleugeld gezegde aan over. Als we iets niet helemaal geloven, dan zeggen we nog: "Het speult in Den Bosch". Ik laat u even meegenieten!

De waterspuit

Plaats: een grote zaak op de Hoogesteenweg, vlak bij de Markt in Den Bosch, rond 1900. Tijdens een drukke marktdag kroop hij met zijn broertjes in de kelder, wachtte met een gevulde waterspuit (winkelruitensproeier) bij de kelderroosters totdat enkele boerinnen op de roosters stonden om de etalages te bekijken. Grote lol om dan een flinke straal water onder de rokken te spuiten, waarna de geschrokken boerinnekes gillend wegvluchtten en ook de deugnieten maakten dat ze wegkwamen. Dat leverde menigmaal een "fleer" om de oren op, doch het was de lol wel waard!

 

De Ruwenberg

De spannendste verhalen kwamen uit de tijd van de "Ruwenberg", de kostschool van de Tilburgse fraters in St.-Michielsgestel. Al in zijn tijd liep daar een echte heilige frater rond en daar was ons vader heel trots op. Diverse jongens hadden hun eigen kauw, die tijdens het speelkwartier direct op de schouder van het baasje neerstreek en zelfs Franse woordjes kon spreken. In die tijd was Frans op kostscholen de voertaal en aangezien de meeste fraters Brabanders waren en de taal ook alleen maar kenden van horen zeggen, was het Frans daar legendarisch. Als men iemand beleefd voor wilde laten gaan, dan zei men voor de grap: "Allez votre corridor"... Toen ’n Bosschenaar eens in Parijs in een winkel stond en de man naast hem iets hoorde vragen, keek hij de man aan en zei: “Gij bent zeker ook op den Ruwenberg in de leer geweest!"

Het cachot

Hoe komt een import-dorpelinge, zoals ik ben, nu aan de geschiedenis van voor mij totaal vreemde mensen, bedrijven of huizen?

Op de eerste plaats door ogen en oren altijd goed open te houden en je belangstelling kenbaar te maken. Toen ik bijna 18 jaar geleden in Heeze kwam wonen en ik als klant bij de schoenmaker - de onlangs op 98-jarige leeftijd overleden Harrie Boelens - binnenstapte en op een roodpluche huiskamerstoel plaatsnam om schoenen te passen, hadden we het al snel over zijn zaak en huis. Rap vertelde hij me dat zijn pand nog vooraan in deze eeuw deel uitmaakte van de marechausseekazerne: "Kom maar eens mee naar achter kijken naar mijn werkplaats, dat was vroeger het cachot". En warempel, het raampje met de tralies zat er nog in.

Niet lang daarna had ik zijn levensverhaal op mijn recordertje vastgelegd en uitgewerkt (1).

 

Een rare stoep

Zo vond ik de stoep voor de drogisterij/slijterij even verderop zo hoog en zo scheef. Toen ik hier eens naar vroeg, bleek dat een overblijfsel te zijn van een vroeger boterfabriekje op die plek. Het wekte mijn interesse voor de boterfabricage in Heeze en leidde tot een artikel over de boterfabriek "Heeze-Leende" (2).

 

Trien Engelen

Dikwijls dook in Heeze de naam op van de legendarische figuur van Trien Engelen. Op oude foto’s en schilderijen kwam ik haar tegen, maar ook in gesprekken viel haar naam zo vaak dat ik steeds nieuwsgieriger werd. Ze was al meer dan vijftig jaar dood, reden waarom ik op mijn tocht naar iemand die haar goed had gekend een bezoek bracht aan het bejaardenhuis. Iedereen had haar gekend, maar over haar vertellen... " Ja, ze was vies en stonk en ze liep altijd te schooien; ze droeg nooit een onderbroek en deed haar behoefte op straat, net waar ze toevallig was". Allemaal details, maar geen verhaal.

Totdat ik na lang zoeken en vragen - telefoneren of aanbellen bij wildvreemden - terechtkwam bij een tachtigjarige vroegere overbuurvrouw van Trien, die jaren en jaren met haar had meegeleefd in goede, maar meer nog in slechte tijden. Een schot in de roos. Met plezier vertelde ze uren en uren in sappig Brabants de ene story na de andere, zoals die nu niet meer kunnen plaatsvinden. Daar kon ik een levendig verhaal van maken met kop en staart (3).

Het Jan Deckershuis, toen dit oude schoolhuis in de steigers werd gezet, wilde ik daar zoveel mogelijk van weten, zodat ik gewoon de eigenaar belde. Helaas wist deze niets van de geschiedenis. Toen ik de notulen van de gemeenteraad uit de vorige eeuw moest doorsnuffelen, kwam snel de nodige informatie boven: bouwjaar, voor wie en waarom, architect, aannemer, bestek etc. Het kostte me ook ’n reisje naar het rijksarchief in Den Bosch en nadat het huis van binnen en van buiten schitterend was gerestaureerd, leidde de heer des huizes mij trots rond en wees op de interessante details, die ook ik in mijn verhaal kon invoegen. Weer kon ik een geschiedenis optekenen van voor het begin (afbraak vorig pand), bouw, bewoners gedurende ’n eeuw met naam en toenaam tot nu toe (4).

 

Tot slot

Iemand die een van mijn verhalen leest, denkt misschien gemakkelijk over het schrijven ervan. Het lijkt zo simpel, maar... "er zit heel veel zweet in dat je niet ruikt".

Als mij wordt gevraagd iets te zeggen over de gegeven vragen en stellingen, geef ik eerlijk toe: daar weet ik niet zoveel raad mee. Maar de lokale geschiedenis heeft mij in haar ban, dat weet ik wèl. En ik wil er dolgraag anderen over vertellen!

 

(1)     In gesprek met... Harrie Boelens, in: Heemkronijk, jaargang 21 (1982), nr. 3/4, blz. 81-87.

(2)     De boterfabriek "Heeze-Leende", in: Heemkronyk. jaargang 27 (1988), nr.2, blz. 36-50.

(3)     Trien van Engelen: een geschreven portret, in: Heemkronijk, jaargang 26 (1987), nr. 4, blz. 104-113.

(4)     Het Jan Deckershuis in Heeze, in: Heemkronijk, jaargang 27 (1988), nr. 4, blz. 110-120.

Ga terug