Tijdingen over taveernen: De kroegbazen van Heeze, Leende en Geldrop in 1587

Heemkronijk jaar:1990, jaargang:29, nummer:3, pag:83 -91

TIJDINGEN OVER TAVEERNEN: DE KROEGBAZEN VAN HEEZE, LEENDE EN GELDROP IN 1587

door: J.W. Hagen

 

Kroegen zijn er, net als mensen, in soorten. Men kan zich daar op verschillende manieren van overtuigen. De meest aangewezen methode lijkt wel de proefondervindelijke, kennisname ter plekke en in eigen persoon. In kleinere plaatsen zou men daarbij misschien nog tot op de bodem kunnen gaan, zonder één adres te missen, maar voor de grotere is dat ondoenlijk. Sinds korte tijd is daar echter in voorzien door het uitgeven van kroegenboeken.

Ook die zijn er in soorten. Over het hedendaagse kroegenboek wil ik het hier niet hebben. Wel over een van meer dan vier eeuwen geleden. Uit 1580 stamt een Antwerps kroegenboek dat, hoewel slechts in één exemplaar bewaard, toch vrij gemakkelijk raadpleegbaar is. De tekst ervan, amper acht bladzijden lang, is volledig opgenomen in de dissertatie van Herman Pleij en enige jaren geleden is er zelfs een zeer uitvoerig becommentarieerde afzonderlijke editie van verschenen (1). Behalve 32 verschillende wijnen en 30 verschillende biersoorten worden er niet minder dan 92 Antwerpse kroegen in genoemd. De vorm waarin het gegoten is is heel bijzonder, die van een pseudo-plakkaat of "spotmandement".

Hoewel lang niet alle grappen en grollen hun betekenis meteen prijsgeven is wel duidelijk dat alle tappers er voor dienen te zorgen voldoende "wijn ende bier inne te hebben”, opdat de onderdanen van Bacchus niets te kort zullen komen. Gegeven is het plakkaat in het jaar “1500 en gheenentachentich”, ondertekend onder meer door secretaris Grofbescheet.

Zoals al gezegd betrof het hier een pseudo-plakkaat. Kroegen zijn in die jaren echter ook vaak het onderwerp geweest van serieuze plakkaten. Het boek van Hermesdorf over De herberg in de Nederlanden staat er vol van (2). Toch is één plakkaat in dezen hem ontgaan. En juist dat stuk is in de Meierij niet zonder gevolgen gebleven. Uit de berg papier die het heeft veroorzaakt, aanwezig in het zo goed als ongeordende archief van de schepenbank van Den Bosch, zou een omvangrijk Meierijs kroegenboek anno 1587 zijn samen te stellen. Verderop zij onthuld hoeveel kroegbazen daar ongeveer in genoemd worden en wie precies voor Heeze, Leende en Geldrop. Maar eerst het plakkaat zelf aan de orde gesteld.

Zo luidt de volledige titel van het aangetroffen gedrukte exemplaar van het stuk in kwestie (3). Aan alle ordebewaarders in Brabant en Overmaze ("rechteren, justiticieren, ende officieren”)  wordt erin te kennen gegeven dat er een dagelijks toenemende terreur van vrijbuiters, knevelaars, straatschenders en andere kwaaddoeners te bespeuren viel. Overal beroofden ze passanten en wat nog erger was, ze ontvoerden deze ook naar de vijandelijke gebieden, waar ze door middel van losgelden tot de laatste cent toe uitgeperst werden. Dat was die boeven alleen maar mogelijk omdat ze precies wisten in welke herbergen en huizen op het platteland ze zich schuil konden houden, om op het juiste moment toe te kunnen slaan.

Kooplui die beesten, granen of andere waren te vervoeren hadden durfden dat alleen nog maar te doen onder speciaal geleide, wat zware kosten met zich meebracht. Een en ander was medeverantwoordelijk voor de grote duurte van die dagen.

Om aan deze toestand paal en perk te stellen werd nu bepaald dat niemand op het platteland nog een taveerne of herberg mocht beginnen zonder vooraf "speciael consent in gheschrifte” te hebben verworven van de magistraat van de naastbijgelegen stad. Maar ook wie al een herberg had diende een vergunning aan te vragen om daarmee door te mogen gaan en wel binnen acht dagen na publikatie van het plakkaat. Die vergunningen mochten niet zonder meer afgegeven worden, er diende eerst te worden nagegaan of de herbergiers wel eerlijke, katholieke lieden ”van goeden name en fame” waren, die zelf nooit soortgelijke acties hadden ondernomen of daarbij behulpzaam waren geweest. Wie verdachten aangaf, kon op een flinke beloning rekenen, gepakte delinquenten dienden levend geradbraakt te worden.

Opgesteld was het plakkaat in Brussel, op 18 november 1585. Een maand later, op 14 december, werd het in Den Bosch publiekelijk vanaf de pui van het stadhuis voorgelezen. Maar ook in de omgeving diende het bekend te worden, in alle dorpen van het omliggende platteland. Hier nu lag een taak voor de Bossche ”boecprenter” Jan Scheffer. Om precies te zijn, Jan Scheffer de Tweede. Sinds 21 april 1580 was deze in het bezit van het octrooi alle plakkaten die er in Den Bosch aankwamen te mogen drukken, verkopen en verspreiden (4). In 1586 heeft hij zulks ook met het plakkaat in kwestie gedaan. Op welke datum van dat jaar het boekje precies van de pers is gekomen,  - het plakkaat was gedrukt als een klein boekje van zeven bladzijden -,  is niet bekend, maar eind december '86, begin '87 zal het over de dorpen verspreid zijn. Hoogstwaarschijnlijk in de allereerste dagen van 1587. Daar zijn twee redenen voor aan te voeren.

Boden die plakkaten te bezorgen hadden, hadden recht op een nieuwjaarsgift, die meestal ook gegeven werd. Uit meerdere 17de-eeuwse dorpsrekeningen uit de Kempen kan worden afgeleid dat 1 en 2 januari de favoriete bezorgdagen van het jaar waren, net als tegenwoordig nog bij krantenjongens. Bovendien is er één plaats uit de Meierij bekend die inderdaad ook de gevraagde verklaringen over het gedrag van zijn herbergiers aan Den Bosch heeft doen toekomen. Dat betrof Lieshout. Opgesteld waren die verklaringen op 5 en 6 januari 1587 (5). Nieuwjaarsdag of de dag daarop als datum van bezorging aldaar aannemend, kan men niet anders concluderen dan dat men het plakkaat en de daarin gestelde termijn van aangifte binnen acht dagen in Lieshout ernstig heeft genomen.

Geen enkel ander dorp heeft echter, bij mijn weten, gereageerd zoals Lieshout, of überhaupt gereageerd. Bij de hoog- en laagschout van Den Bosch, Jacob van Brecht, moet deze collectieve insubordinatie verkeerd gevallen zijn. Of misschien juist heel goed, daar ze hem grote kansen op inkomsten bood. Op weigering de vereiste 'tapvergunning' in Den Bosch aan te vragen was namelijk een boete van 50 gulden gesteld, die voor het derde deel aan Van Brecht zou toevallen. Wat hem betrof kon het aantal te verbaliseren kroegbazen niet hoog genoeg oplopen. Reden genoeg om er administratief meteen een aparte serie rollen voor aan te leggen, naast de al bestaande gewone criminele rol. Rollen der zaken van verzuim van consentaanvragen voor het houden van herberg, ingevolge het plakkaat d.d. 18 november 1585 zijn ze bij inventarisatie later genoemd (6).

Voor elk van de vier kwartieren is er een gekomen, lopende over de volgende perioden:

kwartier Oisterwijk         18 december 1586-26 mei 1587

kwartier Kempenland    13 januari 1587-29 maart 1588

kwartier Peelland           13 januari 1587-29 maart 1588

kwartier Maasland          13 januari 1587-29 mei 1588.   

 

 

Alle herbergiers die in gebreke waren gebleven en die men had weten te achterhalen, staan erin vermeld, tot zes keer toe zelfs. Zulks omdat ze drie keer gedagvaard zijn en dat tot twee keer toe. Begin 1587 drie keer en begin 1588 drie keer (voor Oisterwijk liggen de data iets anders). Niet allemaal heb ik ze geteld, wel die van Peelland. Daar had men er in totaal 170 weten op te sporen, waarvan 4 in Heeze, 6 in Leende en 8 in Geldrop. Toch waren dat in Peelland niet de dorpen met de meeste herbergiers. Zowel Someren, Veghel als Schijndel lagen hoger, terwijl Asten de kroon spande met maar liefst 21 stuks. Daarnaast zijn er ook dorpen waarvan er niet meer dan 1 of 2 genoemd worden. Die zullen kans gezien hebben namen te verzwijgen. Waarschijnlijk heeft het werkelijke aantal kroegbazen in Peelland in 1587 veel hoger gelegen dan de geregistreerde 170.

De rollen van de drie andere kwartieren hebben ongeveer dezelfde omvang als die van Peelland. Wat het totale aantal voor 1587 in de Meierij met naam en soms toenaam bekende herbergiers op zo'n 6 à 700 brengt. Naast de rollen zijn er echter ook nog een paar honderd ter rolle ingediende dingtalen bewaard gebleven, stukken waarin de te behandelen zaak omschreven stond (7). Op de namen van de gedagvaarden en deurwaarders na zijn die wel allemaal letterlijk hetzelfde, maar juist in dat namenbestand zitten soms belangrijke aanvullingen, doordat ook de naam van de herberg van de betrokken kroegbaas wordt genoemd. Alles bij elkaar genomen voldoende materiaal om er een Groot Meierijs Kroegenboek anno 1587 mee samen te stellen. Zo'n boek zou er mijns inziens ook moeten komen. Geen gemakkelijke opgave overigens, maar wel een zinnige en amusante, lijkt me.

Bij deze alvast de kroegbazen van Heeze, Leende en Geldrop uit genoemd jaar:

 

Heeze         Andries Wuesten, secretaris tot Heeze

                    Jannen Guebels

                    Jannen Papen oft Jan Eijmberts

                     Herman de Mulder, de zoon van de mulder tot Heeze

Leende         Sannen van Hersel

                     Michiel Vriesen

                     Anthonis Delen

                     Peeter Bitters

                     Mathijs den Duijtsch

                     Marten Henricx

 

Geldrop        meester Melchior Gobels, secretaris tot Geldrop

                     Claes Goris

                     Henrick Waegemans van Weirdt, inden Wildeman

                     Frans den Olijeslaegher, in Den Swaen

                     Jannen den nijewen weert

                     Joerden den muelder

                     Andries Pauwels Hogaerts

                     Herman van Gestel opt Braexken 

Bij deze opgave is zowel geput uit de rollen als de bijbehorende dingtalen, waarbij soms een keuze gemaakt moest worden. De schrijver van de schout is bij het alsmaar overpennen van de namenlijsten nogal slordig te werk gegaan. Hogaerts wordt in latere lijsten Bogaerts en van Herman de Mulder wordt niet duidelijk of hij nu de zoon van de mulder van Stiphout is geweest, zoals eerst gesteld wordt, of van die van Heeze. Gekozen is voor het laatste.

Van de voor Heeze genoemde kroegbazen zijn er twee redelijk goed uit de literatuur bekend: Andries Wuesten en Jan Pappen(8). Eerstgenoemde zou in 1605 met zijn drie toenmalige collega's uit het dorp een verklaring laten opstellen die, vergeleken met het hiervoor over Lieshout verhaalde, te mooi in tegenstelling staat om te worden weggelaten. In Lieshout hadden de herbergiers de hulp van de pastoor ingeroepen om hen van een verklaring van goed gedrag te voorzien. In Heeze lag de zaak net omgekeerd. Daar nam de pastoor zijn toevlucht tot de kroegbazen om hemzelf van goede getuigschriften te voorzien (9).

Nog een opmerking tot slot.

De einddatum op de reeds meermaals genoemde “rollen van verzuim”, 1588, zou doen vermoeden dat de zaak in 1588 ook is afgedaan. Toch is dat niet het geval. Bij de op het Bossche stadhuis in 1589 ingekomen stukken bevindt zich een aantekening van l2 april 1589 waaruit blijkt dat de kroegbazen van Heeze, Leende en Geldrop toen kennelijk nog geprobeerd hebben hun verhaal te halen inzake de Bossche bemoeienis met hun doen en laten.

Inhoudelijk wordt men er niet veel wijzer van. Slechts het opschrift is duidelijk. Dat luidde: Jan van Hersel ende consorten, herbergiers van Heeze, Leende ende Geldrop, impetranten, tegen de wethouderen van sHertogenbossche, gedaagden, en joncker Jacob van Brecht, schouteth aldaar, geïnthimeerde (10).     

 

NOTEN

(1)             Herman Pleij, Het gilde van de Blauwe Schuit: literatuur, volksfeest en burgermoraal in de late Middeleeuwen (Amsterdam 1979)  253-255;  Paul Verhuyck en Corine Kisling, Het Mandement van Bacchus: Antwerpse kroegentocht in 1580 (Antwerpen/Amsterdam 1987).

(2)             B.H.D. Hermesdorf, De herberg in de Nederlanden: een blik in de beschavingsgeschiedenis (Van Gorcum’s Historische Bibliotheek, nr. 53) (Assen 1957). Voor de latere periode zie: H. Soly, "Kroeglopen in Brabant en Vlaanderen", Spiegel Historiael 18 (1983) 569-577 en 606-607.

(3)             Gemeentearchief 's-Hertogenbosch (GAsH), Collectie gedeelte bibliotheek van huize de Mattemburgh, inv.nr. 200. Cabarettier of cabarethouder(e) is gewoon een ander woord voor kroeghouder. Cabaret staat voor kroeg, wijnhuis of drinkhuis. Het Middelnederlandsch Woordenboek geeft er talloze bewijsplaatsen voor, waarvan ik u deze niet wil onthouden:  “Soo voer hij int cabaret, daert bordeel was”. (E. Verwijs en J. Verdam, Middelnederlandsch Woordenboek, deel 3 ('s-Gravenhage 1894 .

(4)             C.J.A. van den Oord, Twee eeuwen Bosch' boekbedrijf 1450-1650: een onderzoek naar de betekenis van Bossche boekdrukkers, uitgevers en librariers voor het regionale socioculturelel leven (Tilburg 1984) 171.

Het hier besproken plakkaat, met alle andere bekende vindplaatsen, op pag. 168 (nr. 209).

(5)             J.W. Hagen, "Waarom de kroegbazen van Lieshout in 1587 in Den Bosch een tapvergunning aanvroegen: kanttekeningen bij een zeldzaam plakkaat” D’n Effer 2 (1988-89), nr. 7 (april 1989) 27-32.

(6)             GAsH, Archief Schepenbank Den Bosch, inv.nrs 53 t/m 56.

(7)             Idem, ínv.nrs. 57 t/m 60.

(8)             Voor Andries Wuesten zie: Th.3. van der Poel Die Woeste-Poel  (Hillegom 1979) naamregister Swuesten; voor Jan     Pappen: A.F.N. van Asten, "De Roskam: een herberg in Heeze 1582-1795", Heemkronijk 12 (1973) 34-37. 

(9)             Als bij noot 5.

(10)          GAsH, Oud Archief, inv.nr.  A 328,  doos 1114.

Impetranten zijn eisers, een geïnthimeerde is een opnieuw gedaagde.

 

Ga terug