Laat-Romeinde nederzetting te Geldrop

Heemkronijk jaar:1990, jaargang:29, nummer:3, pag:67 -73

LAAT-ROMEINSE NEDERZETTING TE GELDROP

door: Willem Beex

 

In het najaar van 1989 werden door het Instituut voor Prae- en Protohistorie te Amsterdam (I.P.P.) opgravingen verricht op een door nieuwbouw bedreigd terrein te Geldrop (Noord-Brabant), in de omgeving van de R.K. begraafplaats 't Zand. Tijdens eerdere ontgrondingen in het gebied, in 1968, waren waterputten uit de Karolingische tijd en de Late Middeleeuwen gevonden, alsmede vermoedelijke paalkuilen van gebouwen uit dezelfde perioden. Op grond van deze gegevens besloot de gemeente Geldrop tot het toekennen van een subsidie ter documentatie van de te verwachten archeologische overblijfselen. Het onderzoek werd uitgevoerd door drs. J. Bazelmans en drs. W. Beex, onder wetenschappelijke leiding van dr. F. Theuws en drs. J. Deeben.

Tijdens de opgravingen werden naast gebouwen en waterputten uit de twaalfde en elfde eeuw en de Karolingische tijd, ook de restanten aangetroffen van een Laat- Romeinse nederzetting. In dit artikel zal alleen deze laatste periode worden besproken.

De Laat-Romeinse periode is op de Zuidnederlandse zandgronden slecht vertegenwoordigd. In tegenstelling tot de direct vooraf-gaande fase van het uitgebreide Romeinse Imperium in zijn hoog-tijdagen, zijn uit deze periode maar enkele vindplaatsen bekend. In de meeste gevallen gaat het hierbij om losse vondsten van munten of aardewerk. Daadwerkelijke bewoningssporen, naast de grote centra als Nijmegen, Cuyk en Maastricht, werden in het gebied alleen waargenomen in Neerharen (Belgisch Limburg), Gennep (Nederlands Limburg) en Bergeyk (Noord-Brabant).  En slechts te Neerharen, opgraving van de N.D.O., en Gennep, opgegraven in het voorjaar en de zomer van 1989 ook door het I.P.P., konden gebouwen worden geregistreerd.

De vondst van de nederzetting te Geldrop is dan ook zeldzaam te noemen. Het aantreffen van deze sporen hangt samen met de uitzonderlijke conservering van de bodem, waar vanaf de veertiende eeuw een dikke eslaag opgebracht werd. Deze eslaag, ter plaatse meer dan een meter dik, heeft de vaak vage sporen in de daarop volgende eeuwen afdoende beschermd tegen intensieve landbouwactiviteiten. Van de nederzetting kon slechts een gedeelte worden onderzocht, waarbij naar drie kanten toe de begrenzing kon worden gevonden. De bewoning concentreerde zich aan de oostzijde van een voormalig ven, tot in de vorige eeuw het “Hagelven” geheten. Op een daarlangs gelegen hoge zandrug vestigden zich de toenmalige bewoners. De aard van de grondsporen laat zich in vier categorieen opsplitsen. Allereerst zijn er losstaande kuilen. Ten tweede is er een spieker aangetroffen. Ten derde is er een viertal hutkommen en ten vierde is er een deel van een gebouw. Uit al deze sporen kwam aardewerk, dat een datering mogelijk maakte. De vier groepen en de bijbehorende vondsten zullen hieronder nader beschreven worden.

De losstaande kuilen lieten zich gemakkelijk identificeren. Temidden van een in het horizontale vlak ` vertroebelend beeld van diergangen, tekenden zich in de coupes door hun omvang en diepte enige kuilen af. Vaak gaven de vorm en de kleur, alsmede het terugvinden van houtskoolresten van te voren een indicatie. In de sporen werden restanten van het aardewerk uit de periode gevonden. Opvallend was, dat maar in een geringe hoeveelheid restanten van luxe-vaatwerk aan het licht kwamen.

In de meeste gevallen ging het om handgevormd aardewerk, dat vaak met kwarts gemagerd (vermengd) was. Mogelijkerwijs ligt hierin een verklaring voor het ontbreken van gegevens over deze periode, daar dit type scherven vaak a priori in de Vroege of Midden Bronstijd wordt gedateerd. Het baksel is echter veel harder dan dat uit die periode en de vormen zijn, indien waar te nemen, gelijk aan die van de Late IJzertijd. Bij het andere handgevormde aardewerk werd vooral gecalcineerd bot als magering gebruikt. Interessant was, dat een deel van de gebruikte magering vermoedelijk alleen in Noord-Nederland gewonnen kon zijn, op grond van geologische gegevens. Daarnaast kwamen fragmenten van (hergebruikte?) Romeinse dakpannen voor.

Deze kuilen, waarbij in vele gevallen brandsporen werden aangetroffen, zijn vermoedelijk het resultaat van ambachtelijke activiteiten binnen de nederzetting. Binnen de hoofdconcentratie van sporen uit deze tijd werd een vierpalenconstructie gevonden, die zeer wel als spieker te identificeren valt (afb.1).

Er werden in de paalkuilen weliswaar geen daterende vondsten gedaan, maar alle aanknopingspunten als afstand, oriëntatie, ligging en voorkomen van dergelijke structuren in de periode pleiten voor deze interpretatie. Deze constructie heeft waarschijnlijk als een graanopslagplaats voor de nederzetting gediend. Binnen de begrenzing van voornoemde sporen lag een viertal zogenaamde hutkommen, waarvan er één herbouwd moet zijn. Vergelijkbare gebouwtjes kwamen aan het licht te Wijster (Drenthe), Neerharen en Gennep.

Duidelijk waren de drie palen in elk van de korte zijden en de vaak nog aanwezige verkleuringen van de planken (afb.2). Deze structuren leverden bovendien het meeste vondstenmateriaal op. In een hutkom werd, in scherven, een bijna compleet glazen schaaltje uit de vierde eeuw teruggevonden. In een andere hutkom werden fragmenten van Rädchen Sigillata aangetroffen, alsmede delen van Terra Nigra vaatwerk. Ook een groot stuk van een maalsteen werd hieruit geborgen. Naast deze zaken kwam het handgevormde aardewerk in relatief grote hoeveelheden voor. Op enige afstand van de voornoemde sporen werd een gebouw gevonden met een eigenaardige vorm (afb.3). Deze structuur kon door de aanwezigheid van een moderne schuur en opslagplaats niet volledig onderzocht worden. Het bleek een éénschepig gebouw te zijn, met kleine ondiepe vierkante wandpalen, waarbij aan de zuidzijde een aanbouw geweest moet zijn, zich aftekenend door een wand-greppel met een ingang. Zeer waarschijnlijk gaat het om een gebouw uit dezelfde periode. Slechts een paar scherven van poreus aardewerk konden worden aangetroffen in de paalgaten en de uitbouwgreppel, van een zeer gering formaat, maar uit een centraal gelegen haardkuil kwamen diverse hergebruikte Romeinse dakpan-fragmenten, die deze datering staven.

De constructie is afwijkend van de huisplattegronden uit de 'volle' Romeinse Tijd. Zeer waarschijnlijk gaat het hierbij om een gebouw van de Laat-Romeinse nederzetting. Parallellen met Gennep geven aan, dat het vermoedelijk om een deel van een boerderij gaat.

Geconcludeerd kan worden, dat het in het geval van Geldrop om een landelijke nederzetting handelt uit de Laat-Romeinse periode. Een tijd waarin de invloed van het Romeinse Rijk langzaamaan plaats maakt voor de machtsverhoudingen uit de Vroege Middeleeuwen. De combinatie van 'Romeinse' produkten en die van een duidelijk andere traditie laat dit zien. Behalve het opnieuw geïntroduceerde handgevormde aardewerk, het nieuwe type huizen en bijgebouwen in deze streken, duidelijk anders dan in de eraan voorafgaande eeuwen met villae en tweeschepige boerde-rijen, komt nog steeds glas en aardewerk voor, vervaardigd in de centrale plaatsen van het Imperium en volgens oude traditie.

Voor de nederzetting te Geldrop kan niet expliciet gezegd worden of het om kolonisten, dan wel om reeds vroeger aanwezige bewoners gaat, die zich hier (weer) vestigden. Het materiaal laat in ieder geval een interactie tussen de nieuwe en de gevestigde orde zien.  De nederzetting is zeker niet compleet opgegraven. De huidige situatie laat echter nog maar een beperkt verder onderzoek toe. Slechts twee kleinere percelen zijn in de toekomst toegankelijk voor onderzoek, aangezien de rest van het potentiele areaal reeds door wegen en fabrieken is overbouwd. Het ligt echter in de bedoeling, indien mogelijk, deze in de loop van dit jaar op te graven. Daarnaast is zeker, dat ook de komende door de nieuwbouw bedreigde percelen zullen worden bekeken.

Gezien veldverkenningen en vondsten van ouder materiaal in Middeleeuwse kuilen gedurende deze campagne verwacht het l.P.P. hier meer overblijfselen uit Romeinse en Prehistorische tijden.

Ga terug