Monumentenzorg in breder perspectief

Heemkronijk jaar:1989, jaargang:28, nummer:3, pag:86 -96

MONUMENTENZORG IN BREDER PERSPEKTIEF - PERSPEKTIEF VOOR MONUMENTENZORG?

door: A. van Liempt

 

Sinds 1984 is de relatie van Monumentenzorg en Ruimtelijke Ordening onderwerp geweest van studiedagen, artikelen en de bekende NIROV-publikatie.

De nieuwe Monumentenwet bracht een belangrijk deel van de bevoegdheden op het gebied van Monumentenzorg naar de gemeente; hetzelfde bestuursorgaan dat ook de bevoegdheden heeft om ruimtelijke ordeningsplannen op te stellen. Een belangrijk gegeven, waarbij we ons echter afvragen: Vanwaar die belangstelling voor elkaar? Of is die belangstelling slechts eenzijdig? Kan Ruimtelijke Ordening wel iets voor Heemzorg betekenen?

Om de raakvlakken van de Ruimtelijke Ordening, met de heemkunde te schetsen zal ik u eerst vertellen wat Ruimtelijke Ordening inhoudt, welke instrumenten zij gebruikt en hoe dat alles toegepast kan worden waar het zaken van heemkundige aard betreft. Ook monumentenzorg wordt kort besproken, met daarbij aandacht voor de gemeentelijke mogelijkheden.

 

HET KULTUURHISTORISCH BELANG IN DE RUIMTELIJKE ORDENING

Ruimtelijke Ordening is zoeken naar en realiseren van de beste aanpassing van ruimte en samenleving. Monumentenzorg is gericht op instandhouding van monumenten van geschiedenis en kunst.

Bij Ruimtelijke Ordening worden behoeften van de samenleving ruimtelijk vertaald. Dat gebeurt op velerlei manieren, zoals:

-  behoefte aan kommunikatie en transport leidt tot wegen;

-  behoefte aan landschapsbescherming leidt tot beheersover   eenkomsten met de gebruiker van de grond;

- behoefte aan woningen wordt vertaald in woningbouw plannen.

Het raakvlak is de aanpassing van de ruimte en de instandhouding van monumenten.

Wat is nu belangrijk in de zaak van het kultuurgoed?

Raken kan zowel samengaan als botsen betekenen. In de praktijk komen beide voor.

U moet zich voorstellen dat in de Ruimtelijke Ordening (uitgaande van een optimale situatie) een totale belangenafweging plaatsvindt. Daarbij kan het kultuurgoed ondergeschikt blijken aan andere facetten. Elke belangengroep kan daarover meepraten. Het is mogelijk dat een facetbelang als kultuurgoed niet erkend wordt. Dat kan twee oorzaken hebben; een objektieve of een subjektieve.

Objektief in de zin van het niet weten dat het belang bestaat; subjektief in de zin van het belang anders beleven en inschatten. Dat laatste kan weliswaar vormen als kultuurbarbarisme of politieke verzuiling aannemen; er is echter een mogelijkheid dat het facetbelang wordt meegewogen. Bij onwetendheid ontbreekt elke kennis; twijfelachtig is het zelfs of er in zo'n geval herkenning van het belang plaatsvindt. Bij onwetendheid is het dus voor honderd procent zeker dat het kultuurhistorisch belang niet wordt meegewogen. Daarom is het zaak ervoor te zorgen, dat de onwetendheid bij de R0-beslissers verdwijnt. Dat is te doen, doch het vraagt om een professionele aanpak.

Voorkomen moet worden dat de kultuurhistorische inbreng als amateuristisch, persoonsafhankelijk en komend-op-ongelegen- tijdstippen wordt ervaren.

Afwegingsprocessen moeten helder en zakelijk zijn: de kultuur-historische dimensie in zo'n proces moet haar maatschappelijk relevantie waarmaken.

Het kultuurhistorisch belang versterkt haar positie door niet alleen de wetenschappelijke en edukatieve funktie te belichten; met name de esthetische, economische en oriëntatiefunktie zijn in het Ruimtelijk Ordeningsproces van eminent belang.

 

WIE MAKEN DE RUIMTELIJKE ORDENINGS-PLANNEN?

Het is de overheid die het RO-beleid ontwikkelt. Daartoe vindt voortdurend onderzoek plaats. De beleidsvorming gebeurt binnen de drie (en, als het gewest een taak heeft gekregen, vier) bestuursniveaus, elk met zijn eigen taak en planvorm en steeds op democratische wijze.

Het Rijk ontwikkelt rijksbeleid. Dat beleid wordt voorbereid door de Rijks Planologische Dienst (RPD), die ressorteert onder het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM). Het meest recente beleidsstuk is de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening. Op rijksniveau ontwikkeld beleid is van nationale orde en betreft de grote, landelijke lijn. Begrippen uit de Vierde Nota zijn de Stedenring, de Knooppunten en de Regio's op Eigen Kracht. Relevante maatschappelijke vraagstukken zijn richtinggevend voor het beleid: de Vierde Nota heet wel ekonomisch bepaald te zijn.

Ook de Provincie maakt RO-beleid. Dat wordt neergelegd in Streekplannen. Dat zijn er voor Brabant twee, voor West- en Midden-Oost Brabant.

Het huidige beleid is gericht op een gebundelde deconcentratie. Dat betekent bundeling van een aantal menselijke aktiviteiten in stedelijke gebieden en het openhouden van de gebieden daar-buiten voor specifieke niet-stedelijke funkties. Wanneer de lijn wordt doorgetrokken mag men, met de Vierde Nota in het achterhoofd, verwachten dat de bundelingstendens zich nog zal voortzetten.

De Brabantse Streekplannen zeggen weinig of niets over kultuur-historische waarden van de bebouwde omgeving; wel over die in het buitengebied. Overigens hanteert het Streekplan het begrip milieudifferentiatie. Dat houdt een pleidooi in voor het behoud van het eigene, het plaatselijk karakteristieke, bij de opzet van nieuwe plannen.

Het Streekplan is voor Gedeputeerde Staten een leidraad bij het goedkeuringsbeleid van gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Streekplan kan worden uitgewerkt. Uitwerkingsplannen, waarin de kultuurhistorische komponent nadrukkelijk is meege-nomen, zijn bijvoorbeeld het plan voor het Dommeldal en de Dorpenplannen.

In de praktijk van de Heemkundebeoefening zult u het meeste te maken krijgen met het gemeentelijk niveau. Dat is het niveau, waarop lokaal onderzoek wordt gepleegd en lokale planvorming plaatsvindt. Zulke plannen zijn het struktuurplan en het bestem-mingsplan.

Bij de opstelling van die plannen is een groot aantal disciplines betrokken. Ook eerdere beleidsuitspraken, bijvoorbeeld uit een verkeerscirculatieplan, worden erbij betrokken. Maar een bestemmingsplan is ook mensenwerk. Van mensen die minder, maar meestal méér, betrokken zijn bij het stukje gemeente dat onderwerp is van zo'n plan.

Ambtenaren, adviesburo's, raadscommissies, B. en W. en de gemeenteraad: allen met hun drijfveren en interesses.

Laat al die neuzen maar eens in één richting wijzen! En daar komen in een later stadium nog insprekers en bezwaarmakers bij.

U zult het met mij eens zijn dat het tijdens zo'n ingewikkeld proces weinig zal opleveren om nieuwe, strukturele informatie in te brengen. Beter kan deze vooraf worden gegeven.

 

HET BESTEMMINGSPLAN:  EN HOE ZIET HET ER UIT?

Het bestemmingsplan is, zoals gezegd, een gemeentelijk RO- plan. Het bindt burger en overheid, maar kan herzien worden. Het kent een procedure van totstandkomen, waarbij inspraak en beroep bij wet geregeld zijn. Op de procedurele kant van de zaak ga ik overigens niet nader in.

Twee aspekten van het bestemmingsplan zijn wel interessant om verder te bespreken, namelijk de aard ervan en de juri- dische vorm die het plan kan hebben.

 

De aard.

We onderscheiden bestemmingsplannen met een ontwikkelings- of met een beheerkarakter. Een combinatie is ook mogelijk. Het ontwikkelingsplan kenmerkt zich doordat er kort gezegd in een bepaald gebied iets nieuws moet komen. Dus een woonwijk of een bedrijventerrein waar eerst agrarische gebied was. Bij de keuze van het gebied zou eigenlijk al kultuurhistorische informatie betrokken moeten zijn, want ook de plaatskeuze van van ontwikkelingen vraagt om gewogen besluitvorming als de inrichting en opzet ervan.

Heeft de plaatskeuze eenmaal plaatsgevonden, dan kan kultuurhístorische informatie betrokken worden bij de opzet van zo'n plan. Belangrijk is dan over gegevens te beschikken over wat ruimtelijk en funktioneel manifest is (of was). Dat kan aanknopingspunten opleveren voor de inrichting van het plan. Tenslotte kan ermee bepaald worden wat behouden moet blijven, in welke vorm en funktie dan ook. Op deze wijze kan de oriëntatiefunktie, die het kultuurhistorisch erfgoed zeker heeft, behouden blijven.

Zo kun je aspekten en artefacten in stand houden, maar vergeet u niet dat er altijd een verandering plaatsvindt. Soms blijft er niet meer dan 'n naam over, of een weggetje, verkaveling, boom of gebouw. En daarmee bent u er nog niet. Deze artefacten komen weliswaar de oriëntatie en identiteit ten goede, maar zonder kennis van de achtergrond ervan blijven het wezens-vreemde, uit hun verband gerukte elementen. Wil de historie levend blijven, dan moet ook de kennis over de achtergronden van die overblijfselen worden overgebracht.

 

Het beheerplan, strekt zich in de regel uit over een bestaand gebied. Er wordt bestemd volgens de bestaande funkties en verschijningsvorm. Veranderingen, die in de tijd dat het plan geldt, verwacht kunnen worden en aanvaardbaar lijken, worden er mogelijk gemaakt. Het kultuurhistorische gegeven kan in zo'n plan heel goed gedijen. De bescherming stadsgezicht bijvoorbeeld is alleen maar te effektueren met een bestemmingsplan.

Realiseert u zich wel dat er ook een vraag bestaat naar een andere, wellicht 'moderne' identiteitsvorming. Zorg voor het kultuurgoed beperkt zich daar tot de aantrekkelijke oude gevel met een ekonomisch belang, weerspiegeld in een trendy gla(n)sgevel. (Moderne identiteit; wellicht een toekomstig veld van heemzorg?). vraagstukken Laat ik echter niet afdwalen naar dit soort vraagstukken.

Terug naar Dorpsstraat, Ons Dorp.

Het bestemmingsplan kan een goede aanvulling betekenen op het monumentenbeleid. Monumentenbeleid zelf is puur objekt- of ensemblegericht. Het is  -en kan niet anders zijn-  zeer selektief en laat zich niet in met gebruik en omgeving van het objekt.

Het bestemmingsplan is breder, kan regels geven over behandeling van andere objekten en strukturen dan die, welke via de monumentenverordening beschermd zijn. Het kent geen financiële bijdrageregeling, geen gedetailleerde toetssteen. Wel kunnen sloop en buitensporige verandering worden tegengegaan. Hoewel . . . gesloopt is wég, voorschriften ten spijt.

Omdat het bestemmingsplan burger en overheid bindt en een beleidsinstrument is dat bij elke vraag om verandering wordt gehanteerd, ligt het voor de hand. Het geeft een groot rendement, om het kultuurhistorisch aspekt hoe dan ook er in tot uitdrukking te laten komen.

 

De vorm

De wetgever laat een aantal juridische vormen van bestemmen toe. De belangrijkste en meest gebruikte vormen laat ik de revue passeren. Het gedetailleerde bestemmingsplan regelt alles tot in de puntjes. Daar bent u tevreden mee? Ik niet, want het is een draak van een plan. Het geeft schijnzekerheid en is verstikkend voor initiatieven. Ambtelijke en bestuurlijke regelzucht komen er geheel aan hun trekken. Het uiteindelijke resultaat is niet beter dan dat van een andere planvorm. Sterk gedetailleerde plannen zijn slechts zinvol als er sprake is van een duidelijke toegevoegde waarde.

Die komen echter sporadisch voor.

Ik stel dit mogelijk wat ongenuanceerd, maar ik zeg dit zo nadrukkelijk omdat in kringen van monumentenzorgers de ge- dachte nogal eens leeft, dat wanneer je alles maar goed gede-tailleerd regelt er niets wordt aangetast. Alsof dat de enige drijfveer zou mogen zijn!

In het globale bestemmingsplan bepaalt de Raad globaal programma en hoofdopzet. Aan B. en W. worden regels gege- ven, waaraan zij zich bij uitwerking van de globale opzet moeten houden. In die regels kunnen kultuurhistorische belangen worden omschreven.

Het gedetailleerde bestemmingsplan dat globaal van opzet is, is een moderne planvorm met bepaalde voordelen. Kenmerkend is, dat er niet méér in wordt geregeld, dan uit oogpunt van goed ruimtelijk beleid nodig is. Het plan omvat een toelichting, een globaal aandoende kaart, terwijl de voorschriften een beschrij-ving in hoofdlijnen in zich hebben. Daarin is verwoord, hoe het plan in zijn essentie in elkaar moet steken en waarvoor het dient. Konkrete bouwplannen kunnen er direkt, zonder uitwerking, aan getoetst worden.

Deze planvorm biedt goede vooruitzichten. Waar je als zorger voor het heem alert op moet zijn, is niet alleen het plan zelf, maar ook de wijze waarop er mee wordt omgesprongen. Er is een goede kennis van de intenties van het plan nodig om goed op bouwaanvragen te kunnen reageren.

Deze planvorm kan desondanks van betekenis zijn voor het kultuurhistorisch erfgoed. De beschrijving in hoofdlijnen, zonodig ondersteund door de kaart, kan ondubbelzinnig aangeven wat de kultuurhistorische achtergronden zijn en waaraan de toetser zich te houden heeft. Informatie en voorbeelden van deze planvorm zijn te vinden in de brochure ”Bestemmen met Beleid” van het ministerie van VROM.

eze planvorm heeft een grote toekomst, omdat hij inspeelt op ideeën over beperking van overheidsinvloed en op meer eigen verantwoordelijkheid.

 

HET GEMEENTELLIJK MONUMENTENBELEID

Nog niet zo lang geleden was monumentenzorg geheel centraal geregeld. De Rijksoverheid wees monumenten aan en regelde zaken als subsidies en restauratievergunning. De monumentenzorg is nu echter gedecentraliseerd; de gemeente heeft meer bevoegdheden gekregen. Echter: onder de voorwaarden dat ze beleid voert dat is vastgelegd in een monumentenverordening en dat er een monumentencommissie is ingesteld. Zoja, dan kan de gemeente zelf beslissen over vergunningen ingevolge de monumentenwet. Niet alle gemeenten zijn gelukkig met deze decentralisatie, niet in het laatst omdat naast de lusten ook de lasten worden doorgeschoven. Het hebben van een monumentenverordening is van belang voor het voeren van een eigen, gemeentelijk monumentenbeleid. Het betekent dat niet alleen de door het Rijk aangewezen (en in de toekomst mogelijk in aantal te verminderen) Rijksmonumenten beschermd zijn, maar ook gemeentelijke monumenten aangewezen, beschermd en gesubsidieerd kunnen worden. Het aanwijzen van monumenten betekent altijd het maken van een keuze. Gaat u er maar van uit dat een gering percentage van monumentwaardige panden bescherming krijgt. Je kunt nu eenmaal niet verder springen dan je financiële en organisatorische stok reikt.

Is het erg, dat niet alles beschermd wordt?

Mijn opvatting is dat er ruimte moet zijn voor redelijke maatschappelijke behoeften. Het kan niet zo zijn dat al onze ruimtelijke behoeften in het buitengebied gerealiseerd gaan worden. Ook daar zijn kultuurhistorische waarden, maar nog andere redenen om daar zoveel mogelijk van af te blijven. De aanwezige bebouwing in de steden en dorpen is bij lange niet toereikend, noch aanpasbaar genoeg om de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan bebouwde ruimte op te vangen. Er moet nieuw weefsel kunnen komen. De oude botten zijn nodig om dat aan vast te hechten. Vernietigen is overigens nét zo'n grote kunst als bewaren. Beide aktiviteiten moeten in samenhang plaatsvinden; op kreatieve wijze en met Liefde.

De monumentenwet geeft ook de mogelijkheid om ensembles te beschermen door ze aan te wijzen als stads- of dorpsgezicht. Net als bij monumenten.

Bij monumenten is er sprake van een objektzorg, het is tastbaar en men houdt er zich bezig met vorm, materiaal, kleur en techniek. Er wordt precies omschreven waarom het beschermd wordt. Bij gezichten gaat deze omschrijving ook op, met dien verstande dat er geen objekt beschermd wordt. De bescherming wordt er echter anders geregeld, namelijk door middel van een op bescherming gericht bestemmingsplan. Verder kan de status van beschermd gezicht aanleiding zijn om voor bepaalde subsidiëring in aanmerking te komen. Het is dus zo dat een en dezelfde soort overheid, in dit geval de gemeente, de beschik-king heeft over elkaar aanvullende instrumenten om beleid te voeren op het gebied van monumentenzorg. Dat biedt uitge-breide mogelijkheden. Of die altijd benut kunnen worden, is maar de vraag. Net als bij monumenten het geval is, moet ook bij het aanwijzen van stads- en dorpsgezichten een keuze gemaakt worden.

Voorbeeld is het Rijksbeleid: er ligt vast dat het aantal beschermde gezichten een bepaald aantal niet overschrijdt.

Konklusie is dat er altijd waardevolle objekten en ensembles blijven, die geen bescherming krijgen. In die gevallen kan het bestemmingsplan, met goede en toepasbare regels, bijdragen aan het behouden van de uitstraling ervan.

 

TENSLOTTE  EEN  MOGELIJK PERSPECTIEF

Als je alles overziet, springt het volgende in het oog:

1.  Monumentenzorg is te selektief voor een kompleet kultuurhistorisch beleid;

2.   Ruimtelijke Ordening brengt, onder voorwaarde van een behoorlijke inbreng, het kultuurhistorisch belang "in kompetitie" met andere facetbelangen, waardoor er kompromissen ontstaan;

3.   R0-plannen kunnen zodanig worden opgezet, dat zij een ondersteuning zijn van niet- beschermde objekten en ensembles;

4.   Er is kennis en beleid, om nog maar niet te spreken van liefde, nodig om kultuurhistorie als facet aan het RO- beleid deel te laten nemen. Geen kultuurhistorisch weetje, maar enkel goed geformuleerd beleid biedt kansen voor dat wat u na aan het hart ligt.

 

Dat brengt mij op de volgende gedachte:

De grondslag voor het invoeren van de kultuurhistorische komponent in RO-plannen zou moeten liggen in een "facetplan kultuurhistorie", dat zich over een hele gemeente uitstrekt. Een dergelijk plan moet door de Raad als beleidstuk worden vastgesteld, en gehanteerd worden bij de opzet van RO-plannen en Monumentenbeleid. Dit facetplan volgt op de inventarisatie, die het basismateriaal levert. Het facetplan moet er zijn op het moment, dat er een nieuw RO-plan wordt ontworpen. Het moet dezelfde status krijgen als ander gemeentelijk facetbeleid.

 

Ga terug