Een kerkelijk (straf)register uit de late middeleeuwen

Heemkronijk jaar:1994, jaargang:33, nummer:3, pag:109 -128

EEN KERKELIJK (STRAF)REGISTER UIT DE LATE MIDDELEEUWEN

door: Peter Dekkers

 

Er is lange tijd een bijzondere bron voor de geschiedenis van ons heemgebied onopgemerkt gebleven. In 1968 en 1970 zijn de twee delen verschenen van De oude dekenaten Cuijk, Woensel en Hilvarenbeek in de 15de en 16de eeuwse registers van het aartsdekenaat Kempenland door G. Bannenberg, A. Frenken en H. Hens.

Waarschijnlijk is deze zo lang onopgemerkt gebleven omdat het hier de uitgave van een bron betreft die helemaal in het Latijn is geschreven. Voor ons heemgebied wil ik de informatie uit deze bron nu voor een breed publiek toegankelijk maken.

De aartsdiakenale registers dienden voor de registratie van bepaalde inkomsten ('schikkingen'), die verschuldigd waren voor bepaalde vergrijpen of overtredingen die onder de jurisdictie van de bisschop vielen. Daartoe behoorden het toezicht op de pastoorsaanstellingen, de altaarbeneficies (fondsen waarvoor missen gelezen werden), huwelijkszaken en zaken van de sexuele moraal van geestelijken én leken. Maar ook kwesties inzake testamenten, woeker en eed vielen onder de geestelijke rechtspraak.

Het bisdom Luik was tot 1559 ingedeeld in een aantal aartsdiakenaten, die onder supervisie stonden van een aartsdiaken, die daar namens de bisschop gezag uitoefende. Deze aartsdiakens waren allen uit hoofde van hun beroep tevens kanunnik van het domkapittel van Luik (Sint-Lambertus), dat voorgezeten werd door de bisschop. Onze streek lag in het aartsdiakenaat Kempenland, dat zich grofweg uitstrekte over de huidige provincies Noord-Brabant, Limburg en Belgisch Limburg en een klein stukje Westfalen. Deze streek hoorde daarin tot het dekenaat Woensel, waar de hoofdzetel stond. Dit dekenaat liep van Berlicum in het noorden tot aan Peer in het zuiden; van Zeelst tot aan Deurne.

Door deze bestuurlijke indeling waren er aartsdiakenale registers, waarin inkomsten stonden, die aan de aartsdiakens toekwamen, en bisschoppelijke registers, waarin de inning der inkomsten van de bisschop werd genoteerd. In de bisschoppelijke registers staan ook inkomsten uit het aartsdiakenaat Kempenland.  Deze registers liggen nu verspreid over archieven in Nederland en België.

De jaren in de registers zijn geen kalenderjaren, maar lopen van het feest van Sint-Jan (24 juni) tot Sint-Jan. De vroegste vermeldingen betreffen het jaar 1400 en de laatste 1566. Vele registers zijn echter verloren gegaan, zodat er veel hiaten zijn.

 

1 De pouillés: lijsten met altaren, kapellen en bedienaars per parochie

Alle rekeningen bestaan uit notities, waarin telkens werd omschreven van wie en uit welken hoofde de ontvangsten afkomstig zijn, met daarachter het verschuldigde bedrag. Alle kerkelijke straffen konden namelijk worden afgekocht. Als dit bedrag is voldaan, staat er een datum van de voldoening bij. Daarnaast zijn er ook zogenaamde 'pouillés° bewaard gebleven: dit zijn enigszins alfabetische lijsten van per dekenaat gerangschikte parochies met vermelding van de daaronder behorende kerken en kapellen met hun diverse altaren en kosterij. Dit waren allemaal fondsen, van waaruit de bedienaars betaald werden. Deze fondsen bestonden uit cijnzen of renten in geld of natura (veelal graan) uit grondpercelen of huizen die aan dat fonds toekwamen. Soms waren de bedienaars absent en hadden zij een plaatsvervanger aangesteld, die in feite de pastoor ter plaatse was.

Zo was in de periode 1510-1524 kardinaal Willem van Enckevoirt (uit Mierlo) pastoor (rector) van Leende, maar hij streek alleen de inkom- sten op en dat was ruimschoots genoeg om een plaatsvervanger van te betalen. Om zijn stand op te houden had zo'n kardinaal verschillende van zulke pastoorsplaatsen. Men had daar wel toestemming van de bisschop voor nodig, welke toestemming gekocht moest worden (pro absentia). Door het concilie van Trente (1548-1563) zouden deze misbruiken uiteindelijk verboden worden. De 'patroon' van een kerk was degene die de pastoor mocht benoemen. In de vroege middeleeuwen was dat vaak de plaatselijke heer, die de kerk gesticht had. Later werden deze rechten overgedragen aan geestelijke instellingen.

Aan de hand van deze pouillés konden aartsdiaken en bisschop de toe- stand der parochies kennen en de geestelijkheid in de parochies controleren. Deze kanonieke kerkvisitaties moesten jaarlijks gehouden worden door de aartsdiaken of namens hem door zijn beambten, de zogenaamde 'foranei' of 'collectoren’. De pastoors moesten bij zo'n visitatie een lijst van kerkelijke fondsen ('beneficies' of 'officies') ten behoeve van zielmissen en dergelijke inleveren.(1)  Deze lijsten heetten 'rescripties” en werden dan vergeleken met de pouillé van het voorgaande jaar. Zo nodig werd er een altaar bijgevoegd of geschrapt, hoewel dat laatste weleens vergeten werd. Sommige altaren werden begunstigd ten behoeve van meerdere heiligen; soms kwam er op één altaar een heilige bij, dankzij een aanvulling van het altaarfonds door een vrome donateur.

Verder moesten de parochiekerken om de vier jaar twee kerkelijke belastingen betalen. Het cathedraticum was bedoeld als een huldiging van en onderwerping aan de bisschopszetel. Met het obsonium kocht de parochie de plicht af om de visiterende aartsdiaken of zijn gevol-machtigde kost en onderdak te verschaffen. Met het oog op deze belastingen waren alle kerken ingedeeld in drie welstandsklassen: hele, halve en kwartkerken. De kerken van Geldrop, Heeze en Leende waren alle halve kerken.(2)  

Behalve fondsen voor altaren en kapellen had iedere kerk ook een kostersfonds (matricularia), een soort basisinkomen voor de pastoor.

 

1.1 Geldrop en Riel  

De S.(3) Brigidakerk had tien altaren en een hospitaal (1459)(4): SS. Maria en Brigida (voor 1400); S. Begga (1441); SS. Maria, Catharina en Barbara (1497); de broederschap van de H. Geest en S. Maria (1523); SS. Sebasti- aan en Antonius (1520); SS. Antonius en Severinus (1523); SS. Maria en Joris (1497); SS. Joris, Nicolaas, Helena en Lucia (1556); S. Anna (1520); SS. Petrus en Paulus (1556).

Daarnaast waren er nog twee kapellen: een Sint-Joriskapel en een kapel te Riel, waarvan de heilige niet bekend is. De patroon van de kerk was tot 1462 de heer van Geldrop; daarna de commandeur van de Duitse Orde in Aldenbiezen (België).

                                          RECTOR

1349                     Rutger van Hoeschot

1400-1404            Hendrik van Geldrop

1409-1417            Philip van Geldrop

1417-1464            Johannes Philips van Geldrop(5) *

1468                     Ludovicus uyter Hellicht alias de Elsbroeck

1470-1485            mr. Godenolus Jansz. van Elderen(6)  

1510-1511            Arnold Demers(7)

1512-1555            Servaas J .S. Weers alias Cox(8)  

1556-1580            Conrad Moren

 

                                      BEDIENAAR

1400                     Thomas

1417-1421            Walter van Bruheze *

1427                     Dirk de Hoghe alias van Helmond

1436-1463            Jan Gozewijns

1460-1485            Gozewijn Jansen *

1517                     Arnold Egidiusz. Arnolds

1523                     Egidius van den Dijk

1530                     Johannes Hendriks van Geldrop

* Zie in dit artikel onder: 2.1 Het celibaat.

Er konden echter meerdere geestelijken aan een kerk verbonden zijn als bedienaar van een bepaald altaar. Zo was in 1521 de bedienaar van het altaar van Maria en Brigida, Hendrik Raso, overleden en opgevolgd door Gozewijn Sweers. Overigens woonde ook de pastoor van Blaarthem in Geldrop: Johannes Braxatoris (= Brouwers) alias Sheren (1469-1475: bedienaar). Hij was ook rector in Tongelre (1479).(9)

 

 

1.2 Heeze en Sterksel

De kerk van SS. Martinus en Agatha had vier altaren:(10)  SS. Maria en Agatha (voor 1485); S. Jacob (1510); SS. Anna, Jacob, Brigida en Dymph- na (1510); SS. Maria in Smarten en de H. Geest (1510).

Daarnaast ressorteerden er nog drie kapellen onder deze kerk: de kapel van SS. Joris en Antonius in Emmerik (tegenover het kasteel); de kapel van S. Johannes in Emmerik en de Catharinakapel in Sterksel. De kapel van SS. Joris en Antonius had drie altaren: S. Joris en H. Kruis (1510); SS. Petrus en Paulus (1510); S. Agatha (1524). De kerk van Heeze had in 1510 een altaar, dat verzorgd werd door de broederschap van S. Jacob, terwijl in de kapel van Leenderstrijp een altaar stond van het gilde van S. Anna. Omstreeks 1576 zijn beide broederschappen gefuseerd en vormden vanaf dat moment het schuttersgilde van S. Jacob en S. Anna. In de zeventiende eeuw konden hiervan nog broeders én zusters lid worden. Dit rooms-katholiek gilde werd in 1750 heropgericht en bestaat nog steeds.(11)  

De patroon van de Sterkselse kapel was de abt van Averbode. De pa- troon van de kerk van Heeze was tot 1285 de heer van Heeze; daarna de priorin en het convent van het klooster Keizerbos in Neer, een dochterklooster van de abdij van Averbode. Het altaar van Anna, Dymphna en Brigida was een 'reisaltaar', een draagbare steen, die reeds in 1489 ingewijd was door de ontvanger van de bisschop van Luik. Voor dergelijke reisaltaren was een speciale vergunning vereist, omdat men hierdoor overal in het bisdom missen kon opdragen. Door dergelijk ongecontroleerd gebruik konden parochies veel inkomsten, verbonden aan het opdragen van H. Missen, mislopen.

 

                                                RECTOR

1418-1426            Otto van Wijtfen  *

1426-1428            Matheus Wilhelm de Beke(12

1428-1462            Johannes Borchgreve alias de Tilia (13)

1462                     Hendrik Staels

1465-1487            Godfried Willems de Voerloe / de Voerloen / de Voerle / de Vaerloe(14)

1497-1544            Gerard Parle alias van Vlodrop

1556-1569            Michiel Michiels

 

                                                BEDIENAAR

1436                     Judocus van Uitwijk                       

1438-1439            Hendrik van Goer *

1442                     Hendrik Peters 

1445                     Dirk van Onstaden                          

1459-1462            Willem Raet alias Raets

1470-1471            Hendrik Coelen

1473-1487            Hendrik van Baexem(15) * 

1510                     Egidius van den Hostat

1519- 1537           mr. Michiel Gerards Swoesten

* Zie in dit artikel onder: 2.1

 

Omdat de Sterkselse kapel een andere patroon had dan de kerk van Heeze, kon daar iemand anders als kapelaan worden aangesteld. Meestal was deze kapelaan ook pastoor of kapelaan in Heeze; de beneficies van de Sterkselse kapel waren waarschijnlijk te weinig om van te leven. In de volgende lijst staan de bedienaars van de Sterkselse kapel, die zich in de Averbodense archivalia laten traceren. Slechts drie van hen zijn ook langs andere weg bekend als pastoor in Heeze. Mogelijk waren ook onder de overigen Heezer pastoors, maar de abt kon in Sterksel ook een kanunnik van Averbode als kapelaan aanstellen.

 

              BEDIENAARS VAN DE STERKSELSE KAPEL, 1382-1493

1382                     dominus Rutghers(16)

1383                     dominus Wilhelmus(17)

1410                     dominus Petrus Heselmanis de Loemel(18)

1414-1430            dominus Otto [van Wijtfen](19)  *

1430                     dominus Henricus(20)

1434                     dominus Ludovicus(21)  

1439                     dominus Henricus [de Goer](22)  *

1440                     dominus Gherardus(23)

1478                     dominus Tilmannus(24) *

1493                     dominus Henricus Baex [alias van Baexem](25)  *

1510                     Jacop Bocx (26)

* Zie in dit artikel onder: 2.1 Het celibaat.

 

 

1.3 Leende en Leenderstrijp

De kerk van Sint-Petrus' Banden had vier altaren:(27) SS. Maria in Smarten en Catharina of Barbara (1459); de H. Drieëenheid (1510); SS. Maria en Antonius (1520); SS. Maria, Trudo en Clemens (1510). Daarnaast stond er in Leenderstrijp een kapel van SS. Johannes de Doper en Johannes de Evangelist met twee altaren: H. Kruis (1524); S. Anna (1524). Ook van de Leender kerk waren de priorin en het convent van Keizerbos in Neer patroon.

 

                                                RECTOR

1418-1421            Hendrik Bleder

1427                     Franco van Wynarden

1436-1438            mr. Bartholomeus Hollen alias van Hamont *

1438                     Hendrik Muter

1442-1457            Peter Scoloeker alias van Bree 1

1457-1499            Hendrik van Veen alias van Leende *

1510-1524            mr. Willem Godfried Hendrik van Enckevoirt(28)

1530-1537            Johannes Meerwijck

1550-1553            Johannes Polart alias van Baexem

1556-1566            mr. Hieronymus Sartoris alias Coussenaer(29)

 

                                                BEDIENAAR

1418-1421          Egidius Willems Egidiusz. de Campo alias van Son(30)

1427-1428          Hendrik Bout alias Bont  *

1436-1438          Gerard van Budel *

1475                   Martin van Riethoven

1510                   Hendrik van der Meer

1524-1530          Jacob Boex/Boux/Bax

1536-1566          Frans van Veen alias van Leende(31)  

* Zie in dit artikel onder: 2.1 Het celibaat.

 

Daarnaast is ook de geestelijke Hendrik Berchmans uit Leende bekend. Hij was in 1500 veroordeeld tot een strafbedevaart naar Straatsburg. Misschien was hij als priester verbonden aan een altaar, maar mogelijk had hij ook slechts de lagere geestelijke wijdingen ontvangen. Servaas Gobben was priester en woonde in 1518 ook in Leende, maar genoot geen altaarbeneñcies en was dus zogezegd werkeloos.

2 De strafregisters

De inkomsten die in de pouillés vermeld staan, waren voor leges voor ontvangen wijdingen, voor absentieverlof, voor bepaalde ontheffingen, voor het (schrijven en) bezegelen van bepaalde oorkonden, maar ook voor boetegelden wegens begane misdrijven (‘excessus'), zowel begaan door geestelijken als door leken. Dit konden geweldsdelicten zijn, maar ook inbreuken op de celibaatsplicht (dit is misschien wel de meest voorkomende post), het breken van trouwbeloften, het sluiten van clandestiene huwelijken (informele huwelijken), incest, absolutie van excommunicatie en afkoop van opgelegde pelgrimstochten. Hendrik Aleiten en Egidius Boelen, kerkmeesters van de parochie Heeze, werden in 1418 veroordeeld tot een boete van 2 gulden omdat zij het kerkhof niet omheind hadden (of misschien hadden zij het hek laten openstaan), waardoor beesten in- en uitliepen over het kerkhof en daarmee de kerkgrond hadden verontreinigd. Als agent van de kerkelijke rechtbank moest de dorpspastoor in de zondagspreek de namen afkondigen van hen die een kerkelijke straf hadden opgelopen. Hij mocht echter niet vertellen voor welk vergrijp zij deze straf hadden verdiend. De Luikse synodale statuten waren uiterst streng en bepaalden dat vrijwel elk vergrijp werd gesanctioneerd met excommunicatie. Deze straf werd op verschillende zondagen en in verschillende kerken afgekondigd. Geestelijken mochten niet voor lekenrechtbanken verschijnen.

Als een geestelijke werd gearresteerd, kon het hele dekenaat onder interdict worden geplaatst, wat in feite betekende dat iedereen die daar woonde tijelijk geëxcommuniceerd was; het houden van missen was dan verboden.(32)

Vanwege de opstapeling van de delicten in deze bron bestaat het gevaar dat we ons een eenzijdig beeld van de late middeleeuwen gaan vormen. Het alledaagse leven was echter niet de moeite waard om opgeschreven te worden - dat is vandaag de dag niet anders. Onderstaande opsomming mag dan soms het karakter van een 'chronique scandaleuse' hebben, saai is zij in elk geval niet. Men moet zich deze voorstellen als de dossiers van een strafrechter, en ze laten toch een glimp - zij het een eenzijdige - zien van het gemeenschapsleven in onze dorpen vijf eeuwen terug.

 

2.1 Het celibaat

Het celibaat was een heet hangijzer. Veel priesters woonden samen met hun huishoudster (famula). Hiervoor duiken dezelfde priesters jaar na jaar in de pouillés op (incontinentia), zodat hun gedrag een jaarlijkse afkoopsom tot gevolg had. In de lijsten van de vorige paragraaf zijn de geestelijken die beboet zijn voor het overtreden van de celibaatserplichtingen, gemarkeerd met een *. De gebruikelijke boete hiervoor was 1 of 2 gulden. Een enkele keer springt het boetebedrag hier ver boven uit en dan was er sprake van een bijzondere omstandigheid. Zo kreeg een pastoor van Leende een boete van 6 gulden en 6 stuivers omdat hij de biechtvader was van de vrouw, met wie hij had geslapen.(33)

” In Heeze was de vrouw een achternicht van de pastoor en was er een kind uit de verbintenis geboren, waarvoor een hoge boete van 8 gulden werd opgelegd.(34) Van de straffen die aan geestelijken werden opgelegd, werd 90 procent opgelegd wegens ongeoorloofde omgang met vrouwen.

 

2.2 Het huwelijk

Voor een goed begrip van het volgende moet ik iets vertellen over de trouwprocedures in de vijftiende en zestiende eeuw. Wie trouwplannen hadden, moesten eerst ten overstaan van de gehele kerkgemeenschap trouwbeloften doen (sponsalia of affidatio). Men was dan verloofd (sponsalia nuda). De trouwbeloften golden als bindend; voor verbreking was vergunning van bisschop, aartsdiaken of officiaal nodig. De plechtige huwelijkssluiting volgde later in de kerk en door tussenkomst van de Kerk. Huwelijken die zonder tussenkomst van de Kerk werden gesloten, waren weliswaar geldig, doch clandestien en dus verboden; men liep excommunicatie op en men werd ervoor beboet. "Trouwen in 't hooi, dat's mooi, maar trouwen in de kerk, dat's eeuwig werk."

Een clandestien huwelijk vond plaats als men iemand beloofde te trouwen en vervolgens gemeenschap met haar had: dit huwelijk was dan wel geldig.(35)

Men kon echter worden ontslaan van trouwbeloften. Daarvoor moest betaald worden en vaak was er protest van de man of vrouw, die meende nog recht te hebben op de beloftepartner. Trouwbeloften ten opzichte van twee personen tegelijk waren reden voor een boete evenals het te lang uitstellen van een plechtige huwelijkssluiting. Gemeenschap voor de plechtige mis en overspel waren eveneens strafbaar. Na de plechtige mis kon een huwelijk onder enkele voorwaarden nog ongeldig worden verklaard (als er geen kinderen waren) of kon men scheiden van tafel en bed. Vóór het huwelijk moesten vele mensen dispensatie krijgen vanwege ontoelaatbare bloedverwantschap. De kerkelijke leer was hier erg streng in: trouwen binnen de zevende graad was verboden, maar toch was (is) dit gebruikelijk en omdat voor de dispensatie, die alleen de H. Stoel kon verlenen, betaald moest worden, was dit een rijke inkomstenbron voor de Kerk. Zo moesten Egidius Egidiusz. Thys en Hendrika Walters Verbraken uit Heeze 1 gulden betalen (1488). Zij waren zich van geen kwaad bewust geweest dat zij in de vierde graad van bloedverwantschap gehuwd waren geweest en daardoor een clandestien huwelijk hadden gesloten.(63” Egidius, natuurlijke zoon van wijlen Nicolaas van Ghisenrode uit de parochie Geldrop (Gijzenrooi), had Aleyd Willems Luten clandestien gehuwd (1445). Bovendien had Aleyd al eerder haar trouwbeloften uitgesproken aan Johannes Ghiselbertsz. Esrode. Hiervoor werden zij beboet met 8 gulden.

Hillegundis, dochter van Gerard de Bort, had een clandestien huwelijk gesloten met Johannes Nicolaasz. van Heeze. Van dit huwelijk wilde zij echter ontslagen worden, wat mogelijk was omdat het clandestien was en er geen kinderen van waren gekomen, omdat zij in het huwelijk wenste te treden met Reinier van den Hoevel (1446).

Willem van Cortryck uit 's-Hertogenbosch werd in 1519 beboet omdat hij met Adriana Marcelisz, nadat hij haar trouwbeloften had gedaan, vóór de plechtige huwelijksinzegening gemeenschap had gehad.(37) Nadien had Adriana zich uitgesproken tegen een dergelijk huwelijk met Willem. Willem sloot toen een clandestien huwelijk met Aleyd Jansdochter Spelter alias van Geldrop, en zij gingen buiten het bisdom Luik zonder trouwboekje(38) samenwonen. Johannes van Geldrop, Cornelis van Goerle, Arnold van Uden, Hendrik Hendriksz. Willems, Godfried Janssen en Gerard Woutersen wisten van dit clandestien huwelijk en stonden het stel met raad en daad bij. Kennelijk ging het hier om een club van vrienden die er dezelfde zeden en gewoonten op nahielden. Ook zij waren strafbaar voor de Kerk omdat zij dit strafbaar feit niet binnen de gestelde termijn hadden aangegeven bij de kerkelijke rechtbank. Alle acht hadden daardoor de straf van excommunicatie opgelopen, die zij nu moesten afkopen. Willem moest bovendien nog een oude schuld vereffenen omdat, toen hij nog geestelijke was, hij een zekere Johan Verpoerter, een leek, had verwond en hem zeker had gedood als hij gekund had. Toen vervolgens een geestelijke van het bisdom, Antonie van Hamont, het vonnis tegen Willem van Cortryck kwam aanzeggen, was een zus van genoemde Cornelis, Barbara van Goerle, in woede uitgebarsten, had een ijzeren schaal gepakt en die naar Antonie gegooid. Zij werd hiervoor ook door de kerkelijke rechtbank beboet. In totaal moest Willem 41 gulden betalen. Daarmee blijkt tevens de reikwijdte van deze kerkelijke rechtbank. Ook delicten, gepleegd in verband met de uitvoering van haar vonnissen, vielen onder haar zeggenschap.

Excommunicatie betekende dat men uit de Kerk geplaatst was: men kon dan geen sacramenten ontvangen en als men dan stierf, stierf men dus in zonde. Geëxcommuniceerden mochten niet in gewijde grond worden begraven. Daarom kon de geëxcommuniceerde in stervensnood absolutie krijgen. Excommunicatie liep men op door bepaalde, zware zonden te begaan. Bij aanwezigheid van de geëxcommuniceerde in de kerk zou de dienst onmiddellijk worden stopgezet. Als men getrouwd was, mocht men in de tussentijd geen gemeenschap hebben. Godfried van Leuve en zijn vrouw Elsbeen uit Geldrop hadden dat toch gedaan en dat kennelijk aan hun biechtvader verteld. Zij werden beboet en moesten 24 stuivers betalen (1520).

 

2.3 Geweldsmisdrijven

Geweldsdelicten vielen ook onder de geestelijke jurisdictie als er een geestelijke bij betrokken was. Van belang was het bovendien of daarbij bloed was gevloeid of niet. Een pastoor moest namelijk rein blijven voor de eredienst; door het vloeien van bloed werd hij onrein en daardoor voor zekere tijd ongeschikt geacht om de mis te doen. Als er bloed was gevloeid, liep de dader altijd excommunicatie op. Godfried Jansz. Go- vards uit Leende had de geestelijke Adam Andree met een dolk kleine wonden toegebracht aan hoofd en linkerarm, waarvoor hij beboet werd met 9 gulden (1488).

Het benadelen van een geestelijke werd streng bestraft. Zo werd Christiaan Gheenkens uit Heeze beboet met tweeëneenhalve gulden, alleen omdat hij het gerucht had verspreid dat hij Hendrik Scurmans, ambteloos geestelijke, verwond zou hebben, waarbij "behoorlijk wat" bloed gevloeid zou hebben. Dit gerucht bleek bij nader inzien niet waar.

Johan Jordens, priester in Heeze, had gevochten met enige leken en bovendien had hij Michiel Michiels, de pastoor van Heeze, willen doden en hem aan het hoofd verwond, zodat er bloed was gevloeid (1562). Johan moest 5 gulden betalen. De belangrijkste geweldsdelicten, waarbij geestelijken waren betrokken, zijn reeds in een vorig nummer van Heemkronyk vermeld.(39) 

 

2.4 Zedendelicten

Eigenaardig is een geval van overspel, waarbij de overspelige vrouw veroordeeld werd tot het betalen van 4 gulden aan haar schoonvader (1436).(40)  Vermoedelijk was dit bedoeld als schadevergoeding voor de schande die zij over haar schoonfamilie had gebracht.

Broer en zus te Leende moesten in 1439 wegens meermalen gepleegde incest (uit welke verbintenis een kind was geboren) op de feestdagen van Palmzondag, Hemelvaart en Pinksteren met een brandende kaars blootshoofds en in boeteldeed (de man in een linnen kleed en de vrouw zonder bovenkleed) rond de kerk trekken.(41) Door hen in het openbaar te schande te stellen werd de gemeenschap duidelijk gemaakt wat voor taboe hier doorbroken was. Kerkrechterlijk woog dit zedendelict niet zwaarder dan wanneer een pastoor bij een vrouw een kind verwekte, gezien het boetebedrag van 5 gulden.

Johan Judocusz. Cox, een weduwnaar uit Heeze, moest acht dagen doorbrengen in de kerkers van de bisschop omdat hij bij Aleyd, dochter van Arnold Egidiusz., een weduwe uit Heeze en zijn achternicht, een kind verwekt had. Johan kocht de gevangenisstraf af voor 9 gulden (1551).

 

NOTEN

1           Het verschil tussen beneficies en officies was dat voor de eerste kerkelijke goedkeuring nodig was en voor de tweede niet. Deze fundaties waren bestemd voor een aantal missen, die de bedienaars ('beneficiant', 'officiant' of 'rector') per week of per jaar moest celebreren.

2           In het dekenaat Woensel waren slechts negen hele en negentien halve kerken. Die 'hele kerken' waren Asten en Lierop; Bakel; Budel; Dinther; Eerschot/Sint-Oedenrode; Gerwen en Nuenen; Peer; Waalre en Valkenswaard; Woensel.

3           S. hier en in het vervolg van dit artikel staat steeds voor het Latijnse bijvoeglijk naamwoord Sanctus (mannelijk) of Sancta (vrouwelijk), wat Heilige betekent. SS. staat voor de meervoudige vormen Sancti (mannelijk) of Sanctae (vrouwelijk).

4           Behalve van het werk van Bannenberg, Frenken en Hens (I, 182-184; II, 297) heb ik ook gebruik gemaakt van bijlage 4-6 van het werk van A.J. Bijsterveld, Laverend tussen kerk en Wereld, Amsterdam, 1993. De jaartallen tussen haakjes wijzen op de eerste geregistreerde   begevingen van de altaren aan de bedienaars.

5           Gemeentearchief Den Bosch, Bossche Protocollen, reg. 1184, f. 334; reg. 1186, f. 376.  

6           Kanselier van het bisdom Luik.

7           Ridder van de Duitse Orde te Aldenbiezen.

8           Ridder van de Duitse Orde te Aldenbiezen.

9           Bannenberg/Frenken/Hens, II, 71 en 76.

10        Bannenberg/Frenken/Hens, I, 188-191; II, 299-300.

11        W.H.T. Knippenberg, 'Broederschappen in Noord-Brabant', in Noordbrabants Historisch Jaarboek, 3 (1986), 4.                    

12        Hij behoorde tot het gevolg van een kardinaal te Rome.

13        Bannenberg/Frenken/Hens, II, 57: Hij had bij Heilwig Lane, zijn achternicht, een kind verwekt.

14        Schrijver van testamenten te Heeze.

15        Notaris te Heeze.

16        Archief Abdij Averbode (AAA), reg. 32, f. 33. AAA, reg. 32, f. 43.

17        AAA, reg. 32, f. 43.

18        AAA, reg. 2, f. 203

19        AAA, reg. 160, f. 70, en reg. 161, f. 55.

20        AAA, reg. 161, f. 55 en 69.

21        AAA, reg. 161, f. 111.

22        AAA, reg. 161, f. 175v.

23        AAA, reg. 161, f. 184.

24        Bannenberg/Frenken/Hens, Il, 1970, 76 en 78. In 1479 werd hij beboet vanwege gemeenschap met Adriana de Elssen, met wie hij echter niet samenwoonde. In 1485 moest hij een srafbedevaart naar Koblenz maken vanwege gemeenschap met zijn huis houdster, Maria Lembers uit Leende.

25        AAA, reg. 41, f. 36r-v.

26        Algemeen Rijksarchief, Brussel, Kerkelijke archieven Brabant, inv.nr. 5019, f. 80.

Jacob Bocx of Bax was in 1510 kapelaan in Sterksel, in 1518 rector van de kapel van Joris en Antonius in Emmerik en in 1524-1530 pastoor in Leende.

27        Bannenberg/Frenken/Hens, I, 202-204; II, 304-306.

28        Tegelijkertijd wordt Frans van Veen genoemd als rector van Leende; enige decennia later zou deze bedienaar van dezelfde kerk zijn. Vermoedelijk kreeg hij in deze jaren van Willem van Enckevoirt een studiebeurs uit het Leendse beneficie.

29        Schrijver van testamenten te Leende.

30        In 1444 was hij rector van de kapel in Leenderstrijp.

31        Schrijver van testamenten te Leende.

32        R.R. Post, Kerkgeschiedenis van Nederland in de middeleeuwen, I, Utrecht, 1957, 187, 188 en 256.

33        Bannenberg/Frenken/Hens, II: Hendrik Veen en Elisabeth Michiels (1483/84).  

34        Bannenberg/Frenken/Hens, Il, 57: Johan Borchgreve en Heilwig Lane (1441/42).

35        F. Koorn, 'Vrijen en partnerkeuze in 'Twente in de 18de eeuw', in Jeugd en Samenleving 19 (1989), 687-708.

36        Bannenberg/Frenken/Hens, II, 88. Zie ook II, 94: Johan Jansz. Monarts en Heylwig Hendriksdochter Goeswijns uit Heeze (1521).

37        Bannenberg/Frenten/Hens, II, 27.

38        Letterlijk: ”zonder getuigschriften en huwelijksafkondigingen”.

39        AJ. Brekelmans, 'Verwonde geestelijken en geëxcommuniceerde leken', in Heemkronyk, 33 (1994), nr. 1, 17-27.

40        Bannenberg/Frenken/Hens, II, 50: Margaretha, dochter van Dirk van den Broek alias Baten, was gehuwd met Jacob, zoon van Gerard Daems, en pleegde overspel met Gerard Terlinr.

41        Bannenberg/Frenken/Hens, II, 56: Willem Godfriedsz. Cocx en zijn zus Mathilde.

Daarnaast moesten zij ook nog eens 5 gulden boete betalen.

Ga terug