Kampbelevenissen van een Leendse burgemeester, 1944-1945 (1)

Heemkronijk jaar:1994, jaargang:33, nummer:3, pag:85 -104

BELEVENISSEN VAN EEN LEENDSE BURGEMEESTER, 1944-1945 (1)

door: GJ.A. Manders †

 

Inleiding

Enige maanden geleden kreeg ik (schrijver van deze inleiding, J.J.F. de Waal) de beschikking over een bijzonder stuk. Het betrof het op 23mei 1946 voltooide verslag van wijlen oud-burgemeester GJ.A. Manders van  periode 1944-1945. Toen ik het had gelezen, was ik getroffen door de inhoud. Voor mij stond vast dat deze ontroerende tekst van de Leendse oud-burgemeester een ruimere bekendheid verdiende juist nu in onze streek de grootscheepse herdenking plaats vindt van de bevrijding van de Duitse bezetting een halve eeuw geleden. lk besloot het verslag te publiceren in de Heemkronijk, het tijdschrift van onze heemkundekring die in Geldrop, Heeze, Leende en Sterksel op historisch gebied werkzaam is. Na deze inleiding treft de lezer in dit nummer van de Heemkronijk op bladzijde 91 dan ook het eerste deel van het persoonlijke verhaal van wijlen oud-burgemeester GJ.A. Manders van Leende aan. In drie  opeenvolgende afleveringen van de Heemkronyk zal de overige tekst van Manders' kampbelevenissen verschijnen.

Zoals eveneens uit het verslag van Manders blijkt, zijn op 6 juli 1944 ondermeer de burgemeesters van Geldrop, Bergeyk, Son, Bakel, Middelbeers, Heeze en Leende naar het bureau van de Beauftragte in Vught ontboden. Daar werden ze gevangen genomen en naar het concentratiekamp Vught overgebracht. Dit gebeurde omdat ze ondanks herhaalde opdracht van de bezetter te weinig hadden meegewerkt of hadden geweigerd om in hun gemeenten arbeiders te vorderen voor het aanleggen van kustverdedigingswerken op Walcheren tegen de geallieerden en voor het aanleggen van een nieuw vliegveld bij het dorp Rips in de Peel. Er bestonden in Zuidoost-Brabant destijds twee verzets-groepen van burgemeesters, de verzetsgroep Croy (genoemd naar de plaats van het gelijknamige kasteel onder Aarle-Rixtel bij Helmond) en de verzetsgroep Geldrop. Leende en ook Heeze maakten deel uit van de groep Geldrop, geleid door de burgemeester van die gemeente.

K.L.H. van der Putt, sinds mei 1939 burgemeester van Geldrop, en jhr. mr. Th.W. Serraris, sinds september 1938 burgemeester van Heeze, zijn als zovelen van hun lotgenoten niet uit de concentratiekampen terug gekeerd. De Leendse burgemeester G.J.A. Manders heeft de gebeurtenissen in de kampen kunnen navertellen. Als een der weinige burgemeesters zag hij op 24 juni 1945 zijn woonplaats terug. "Het verlangen naar Leende was intens groot", schrijft hij over die dag, toen hij het dorp naderde. In "de plaats, welke ik gemeend had nooit meer terug te zullen zien", wachtte hem vervolgens een grootse, onvergetelijke huldiging van de Leendse bevolking, waarvoor hij zich bijna een jaar later nog bijzonder dankbaar toonde.

Na zijn transport uit Vught is Manders met zijn collega's uit Heeze, Bakel, Middelbeers en Son in de Grosz Ziegelwerke 'Klinker' nabij het concentratiekamp Sachsenhausen tewerkgesteld. We lezen in het verslag over zijn in de gegeven omstandigheden aangename contacten aldaar met burgemeester Serraris van Heeze, met wie hij veel water moest dragen voor het aanmaken van cement; verder ook over burgemeester W. Wijtfliet van Bakel, die er zwaar werk bij de bouw van een bunker moest verrichten, wegens ondervoeding naar Sachsen-hausen werd gebracht en op 8 februari 1945 in concentratiekamp Buchenwald de dood vond; over burgemeester J. Smulders van Middelbeers, die er een zware longontsteking opliep, in het Revier te Sachsenhausen herstelde en later eveneens naar Buchenwald werd overgebracht, waar hij tijdens een transport is overleden terwijl de bevrijding in zicht was. Manders deelt mee dat burgemeester Serraris wegens zwakte naar Sachsenhausen werd getransporteerd en ook waarnemend burgemeester H. Veeneman van Son, die eind april ten slotte in het Oostenrijkse concentratiekamp Mauthausen zou overlijden.

Na vier maanden werken op de steenfabriek 'Klinker' volgde voor Manders en Serraris een transport via Sachsenhausen naar concentratiekamp Bergen-Belsen. De burgemeesters van Heeze en Leende verkeerden er veel in elkaars gezelschap; ook kwamen ze toen burgemeester Van der Putt van Geldrop weer tegen. Manders heeft zijn collega’s en streekgenoten daar voor het laatst gezien.

Godefridus J .A. Manders, geboren op 25 augustus 1901, werd op 1 februari 1941 burgemeester van Leende. Hij was in 1943 ook vier maanden waarnemend burgemeester van Budel. Op 8 juli 1944, twee dagen na zijn arrestatie in Vught, kreeg hij ontslag als burgemeester van Leende.

Toen hij in 1945 uit de Duitse concentratiekampen was teruggekeerd, werd hij in datzelfde jaar nog aangewezen als waarnemend burge-meester van Leende, met ingang van 6 augustus; sinds 16 juli 1946 fungeerde hij er weer als gewoon burgemeester. Ruim zeven maanden later verwisselde Manders Leende voor Zundert, zijn volgende burgemeestersplaats per 1 maart 1947. Van Zundert is hij naderhand ereburger geworden.

Manders is ook dijkgraaf van het Westbrabantse Heemraadschap Mark en Dintel geweest. Hij was bovendien zestien jaar lid van Provinciale Staten van Noord-Brabant en in de periode 1966-1970 lid van Gedepu-teerde Staten van Noord-Brabant. Bij zijn afscheid als gedeputeerde op 29 mei 1970 werd hij benoemd tot officier in de Orde van Oranje-Nassau, nadat hij in 1955 al was onderscheiden als ridder in dezelfde orde. De oud-burgemeester van Leende ontving verder de onderschei-dingen van ridder in de Kroonorde van België en ridder in de Orde van St.-Sylvester van de Heilige Stoel. G.J.A. Manders is op 3 februari 1978 in Breda overleden.

Burgemeester Manders werd op 6 juli 1944 in het privé kantoor van de Beauftragte Heinrich Sellmer in huize Roucouleur te Vught op het matje geroepen; tegen de avond belandde hij in de zogenaamde bunker. Deze bunker was een groot vierhoekig gebouw binnen het concentratiekamp. ”Konzentrationslager Herzogenbusch' (afgekort K.L.H.), berucht geworden als kamp Vught, lag in de buurt van de IJzeren Man en werd op 5 januari 1943 door de Duitse bezetter in gebruik genomen. Tot aan de ontruiming van het kamp op 6 september 1944 werden er ongeveer 30.000 gevangenen gehuisvest. 747 mensen kwamen hier in die periode om het leven. Voor veel Nederlanders werd kamp Vught een 'Durchgangslager' naar Dachau, Sachsenhausen, Ravensbrück, Auschwitz of Sobibor.

Op een klein gedeelte van het voormalige concentratiekamp bevindt zich tegenwoordig het Nationaal Monument Kamp Vught.

Deze plaats van herdenking en bezinning is op 18 april 1990 door onze koningin voor het publiek opengesteld. Het monument omvat onder andere ook - in nagenoeg oorspronkelijke staat - het crematorium, waar de in het kamp overleden gevangenen werden gecremeerd.

Onderdeel van het Nationaal Monument Kamp Vught is de nabij het voormalige concentratiekamp gelegen Fusilladeplaats, een door de Duitse bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog op Lunet II aangelegde executieplaats. Gedurende de maanden juli, augustus en begin september 1944 werden er, vlak voor de ontruiming van kamp Vught, honderden gevangenen om het leven gebracht. Van 317 mensen is met zekerheid bekend dat zij op die plek zijn gefusilleerd, zoals de Heezer gebroeders Arie (geb. 15-12-1919) en Huibrecht (geb. 8-5-1917) de Koning, beiden op 9 augustus 1944, of de 23 leden van de illegale zg. Trouw-groep, op dezelfde datum. Het in 1947 op die plek door prinses Juliana onthulde monument bestaat uit een voor de kogelvanger geplaatste gedenkwand van Franse  natuursteen, ontworpen door de Bussumse architect Joh. F. van Herwerden. De wand bevat de namen van de 317 gevangenen die er het leven lieten. Op de heuvel achter de gedenkwand staat een houten kruis.

Het getypte, zeer leesbare en uiterst lezenswaardige verslag van Manders wordt hierna integraal weergegeven. Kennelijke typefouten zijn stilzwijgend verbeterd, maar bijvoorbeeld niet de schrijfwijze van een woord als quarantaine, dat de auteur consequent als ”qaurantaine' heeft gespeld. Op bladzijde 91 volgt het begin van de persoonlijke tekst van wijlen oud- burgemeester G.J.A. Manders van Leende.

                                                                                                                 J.J.F. de Waal

 

 

Mijn belevenissen in de concentratiekampen van 6 Juli 1944 tot mijn bevrijding op 3 Mei 1945 en het tijdvak daarna tot mijn thuiskomst op 24 Juni 1945

Algemeen

Het neerschrijven van mijn belevenissen in de concentratiekampen heeft niet de bedoeling haat te kweeken, maar om U eens voor oogen te stellen de handelwijze van hen, voor wie elk Godsbegrip verloren ging door macht en heerschzucht.

In ons landje had de korte oorlog op eigen bodem van 10 Mei tot 14 Mei 1940 groote wonden geslagen. Tegen stellige beloften in werd ons grondgebied overrompeld. Geen wonder dat ieder rechtgeaard Nederlander  trachtte de overweldenaars zooveel mogelijk in hun macht te beknotten; daartegenover stond de groote militaire macht om deze tegenstribbelaars op te sporen en zoo noodig in de gevangenissen te werpen. Zeer moeilijke tijden waren het voor hen, die een verant-woordelijke functie bekleedden.

Meerdere jaren passeerden met groote moeilijkheden voor o.m. de burgemeesters. Eenerzijds moesten zij de inwoners hunner gemeente zooveel mogelijk helpen tegen de Duitsche terreur maatregelen, anderzijds mochten zij de Duitsche verordeningen en bevelen niet opvolgen, wanneer deze in strijd waren met onze Nederlandsche belangen en onze Nederlandsche eer. Ik zal mij beperken tot de gemeente Leende en aanvangen met het tijdvak direct voorafgaande aan mijn gevangenneming op 6 Juli 1944.

 

Opdracht van de Beauftragte der Provinz Noord-Brabant

Aan den burgemeester der gemeente Leende werd de opdracht verstrekt (telegrafisch) om 20 arbeiders te vorderen voor het maken van verdedigingswerken op het eiland Walcheren. Reeds tweemaal was deze oproep gedaan, maar daaraan was geen gevolg gegeven. Ik ging ook niet naar de opgeroepen bijeenkomsten van de Beauftragte in Vught. Eenmaal op een morgen omstreeks 8 uur werd mijn woning omsingeld. Ik sliep toen niet thuis en mijn vrouw en mijn kinderen waren reeds eenige dagen weg. De woning was grootendeels leeggeruimd. Door de zorg van kapelaan van Eekelen te Princenhage hadden we een goed onderduikadres gekregen in de gemeente Breda. Op dien morgen was ik juist even de kippen gaan voeren. En ofschoon in meerdere gemeenten dien dag personen voor Zeeland zijn opgehaald heeft men mij na eenig vragen hier gelaten. Intusschen was de dienstbode reeds het dorp ingerend en heeft daar meerdere personen gewaarschuwd, zoodat het ergste kon worden voorkomen en slechts enkelen zijn medegenomen.

Voor een derden maal werd eenigen tijd nadien een oproep gedaan om personen te vorderen voor Walcheren. Ook hieraan werd niet voldaan. De burgemeesters van de omgeving Eindhoven moesten bij den Beauf- tragte in Vught komen op 6 Juli 1944. Er was ons medegedeeld, dat ons niets zou gebeuren. Nog nooit had ik aan een verzoek voldaan, en hoe het ook zij, na eenig contact met meerdere collega's ben ik toen wel naar Vught gegaan.

 

6 Juli 1944

6 Juli 1944 was een stralenden zomerdag. Op het Leenderfietspad naar Eindhoven drong de zon haar eerste morgenstralen door een windstille natuur vol nevel. De trein van vijf voor half negen moest ik halen, want om negen uur moesten we op het bureau van den Beauftragte zijn. Om- streeks dien tijd waren we daar aanwezig met o.m. de burgemeesters van Geldrop, Bergeijk, Son, Bakel, Middelbeers, Heeze, Leende, nog eenige burgemeesters, wethouders, secretaríssen en gemeente-ambtenaren. Een voor een moesten we bij de vervangers van de Beauftragte komen, Osbahr en Küttcher. Hoe het ook zij aan het vorderen van menschen voor Zeeland mochten we nooit voldoen. Ook ik werd binnengeroepen en de vraag werd mij gesteld: "Wilt U menschen leveren voor Zeeland?" 't Antwoord luidde: "Neen". "Waarom niet?" "Eerstens omdat ik dit niet voor mijn geweten kan verantwoorden en tweedens omdat ik als oud-officier nooit verdedigingswerken zal gaan aanleggen tegen mijn eigen landgenooten en hun bondgenooten." "Dus U weigert", volgde daarop. "Ja, ik weiger". Daarna kon ik mij weer naar de andere lotgenooten begeven. Nauwelijks waren allen gehoord of zeven burgemeesters moesten blijven, de overige aanwezigen konden vertrekken. Wij werden opgesloten in het privé kantoor van de Beauftragte. Het zal ongeveer half elf geweest zijn. Na eenigen tijd kwam de Beauftragte bij ons en deelde ons mede, dat hij lang genoeg dit weigeren had aangezien en dat wij nu gedurende den geheelen oorlog zelf voor de Duitsche weermacht zouden moeten werken.

 

De Beauftragte vertrok, deed de deur op slot; na eenige minuten kwamen enkele S.D. officieren met 2 auto's, waarin wij werden geduwd. Waarheen zouden wij gaan? St. Michielsgestel, Vught, Zeeland? Neen, we kwamen in de S.D. gevangenis op Mariënhof te Vught. Onmiddellijk werden we in een donkere kleine cel geduwd. Boven in de deur waren tien gaatjes, waar doorheen juist een pink gestoken kon worden. Velen van ons staken een cigaretje of sigaar aan, want dit zouden voorloopig wel de laatsten zijn. Spoedig was de zuurstof uit de kleine cel opgebruikt. Lucifers om een nieuwe cigaret aan te steken wilden niet meer branden. Ongeveer 4 uur hebben we daarin doorgebracht. Plotseling kwam er eenig leven. Een voor een moesten we een klein verhoor ondergaan voor een S.D. onderofficier. Daar werd mijn naam afgeroepen. Ik moest na twee anderen voorgaan bij de overigen. In het kort kreeg ik bij het verhoor te hooren, dat ons handelen sabotage was en hierop de doodstraf stond; ik werd bijzonder geïnspecteerd op wapens, omdat ik reserve-officier was geweest en bovendien werd ik als volgt toegesnauwd: "Dan zal ik je als onderofficier tegen een officier zeggen, dat je een rotzak bent, een groote rotzak". Ik werd weer naar de cel gebracht. Allen werden we verhoord en bijna bij allen was hetzelfde verhaal er bij: "De pastoor heeft je zeker opgestookt".

 

Scheveningen te Vught

Omstreeks zes uur werden we weer door 2 wagens opgehaald en gebracht naar de bunker, het z.g. Scheveningen te Vught. Daar kregen we de eerste groote vernederingen. Op een afstand van 5 meter moesten we in den gang van den bunker gaan staan met de neus tegen een muur. Geen blik mocht met elkander gewisseld worden. Het geringste hoofddraaien of gaan verstaan werd beantwoord met 'n snauw, 'n trap of 'n klap. Ontzettend was het deze eerste vernederingen te moeten ondergaan. We moesten na geruimen tijd één voor één op het bureau komen, wederom onze juiste namen opgeven, waarna ons alle sieraden, gelden, rozenkrans, portefeuile, enz. werden afgenomen, welke in een zakje bij elkaar werden gedaan en waarvoor we moesten teekenen.

 

Barak 2B te Vught

In den bunker was geen plaats meer voor ons. Die was te vol. Sinds eenige dagen waren uit de strafgevangenis te Scheveningen in verband met de invasie eenige honderden gevangenen tezamen gebracht in 2 barakken, het z.g. S.D. Lager. De burgemeesters van Middelbeers en Heeze kwamen in barak 2A, Geldrop en Leende in 2B, Son, Bakel en Bergeijk in 3B. Vanzelfsprekend werden we daar door de mede-gevangenen met enthousiasme ontvangen. In mijn barak zat ongeveer 100 man. Wat is het laatste nieuws? Iedereen hing om ons. Wat is het laatste nieuws? De opgekropte zenuwen en opgedane beleedigingen van dien dag komen een moment tot uitbarsting. Gevangen genomen voor ons goed recht, terwille van onze gemeentenaren en voor de eer van Ons Koninkrijk. We hadden den geheelen dag niets gegeten. We wilden dus wel een stukje, maar dat was er niet. Toch, de etenuit-deelers, de opperwachtmeester Starren uit Helden-Panningen en de brugwachter de Jong uit Leiden, hadden nog een kwart sneedje brood. Maar het ging niet door onze keelgaten. De commissie van 3 man, die de leiding in de barak had nl. de Heeren van den Wijngaart, commissaris van politie te Schiedam, Mr. Peeters uit Den Haag en Mr. Vermeulen, auditeur-militair te Batavia, gaven ons eenige wenken omtrent het leven in de barak en wezen ons een slaapgelegenheid aan. De burgemeester van Geldrop en ik sliepen twee krib hoog naast elkaar.

 

Het barakleven te Vught

Het leven in deze barakken was vrij goed. Vught was een herstellings-oord vergeleken bij de kampen in Duitschland. Des morgens om vijf uur opstaan; dit werd gewoonlijk half zes, wasschen en om kwart voor zeven aantreden voor appel. Daarna 3 kleine rondjes rond de barakken marcheeren en vervolgens naar binnen. Om 7 uur een snede brood met wat pap, om half twaalf een schep koolsoep (dit waren de onderste blaren van roode of witte kool, welke gewoonlijk aan de konijnen opgevoerd worden) en om half zes weer een snede brood. Den geheelen dag werd er gekaart, geschaakt, gedamd, en andere spelletjes gedaan. Na het avondeten werd door de Roomsch Katholieken gezamenlijk het rozenhoedje gebeden en door de Protestanten een oefening gehouden. Rozenkransen werden gemaakt van geknoopt touw of met tandjes op een ring geveild van vliegtuigglas. Om den anderen avond werd er een voordracht gehouden over een of ander onderwerp. Door mij is o.a. een voordracht gehouden over het onderwerp: "De burgemeester in een plattelandsgemeente". De dagen gingen vrij snel voorbij. Na drie weken ging Mr. Vermeulen naar huis. Er moest nu iemand in het bestuur van de barak gekozen worden, daar Mr. Vermeulen een van de drie bestuursleden was. Ofschoon ik slechts betrekkelijk kort in de barak was, werd ik door de gevangenen in het bestuur gestemd. Dit gaf het voorrecht, dat men weleens in een andere barak kon komen en zoodoende had ik nu contact gekregen met m'n collega's uit de andere barakken, die ik zoo nu en dan wel eens een sneedje brood kon brengen, omdat tegenover onze barak personeel lag, dat in de keuken werkte als aardappelschillers, waardoor wel eens wat brood werd overgegooid naar onze barak. Ook werd ik gekozen om de troep buiten te laten marcheeren naar het waschlokaal en des morgens rond de barakken. Zoodoende marcheerde ik geregeld langs de barak waarin de heeren Heurkens uit Geldrop, van den Mortel uit Tilburg en de Koning uit Heeze zaten. Eenige weken is dit goed gegaan, maar toen moest ik de commando's in het Duitsch geven. Dit wilde ik niet doen en daarom mocht ik geen commandant meer van de troep zijn en mochten we 's morgens zelfs niet meer naar buiten.\

 

Het verhoor

Ongeveer 14 dagen na onze entree in het Lager werden we verhoord in de verhoorlokaaltjes, welke tegenover onze barak lagen. We verklaarden hetzelfde wat we in Vught gezegd hadden. In deze lokaaltjes hebben we vele vreeselijke mishandelingen gehoord en gezien door het ijzerglas. Ik heb een priester uit Limburg zien en hooren mishandelen, dat het niet meer aan te hooren was. Dit gebeurde met stokken of koppelriemen. Eenieder, die vanuit de bunker verhoord werd, moest langs onze barak komen en vaak daarvoor blijven staan. Daardoor konden we meermalen zien wat voor uitwerking de mishandelingen hadden gehad.

 

De H. Communie

Plotseling werden we in de gelegenheid gesteld om clandestien de H. Communie te ontvangen. Deze werd door den burgemeester van Geldrop aan ons uitgereikt, nadat we voordien bij een priester hadden kunnen biechten. Deze zat in een andere barak, maar werd dan clandestien door iemand van het bestuur in onze barak overgebracht. Wat ‘n berusting gaf dit voor velen, die zelfs meer dan een jaar hadden vastgezeten en nog nooit in dien tijd de H. Communie hadden ontvangen. Begrijpelijkerwijze moesten deze oefeningen in het geheim gehouden worden. Meestal gebeurde dit in een hoekje van de slaapzaal. Het uitreiken van de H. Communie had altijd plaats in het waschlokaal. 'n Post werd dan voor de deur gezet. Opmerkelijk was, dat in het Lager nooit godsdienstkwesties behandeld werden. Ieders overtuiging werd door de gevangenen gerespecteerd. Zoo ging het leven van den eenen dag in den anderen. De Zondagen deden ons veel aan huis denken. Vooral was dit erg op verjaardagen en feestdagen. Op mijn verjaardag kreeg ik een snede extra brood van de medebarakbewoners.

 

Het Roode Kruis pakket

Een dag in de week gaf altijd een groote afwisseling. Des Donderdags werd den geheelen dag uitgekeken of de pakken van het Roode Kruis nog niet kwamen. Zouden ze komen of niet? Ja, volkomen stilte, anders worden de pakketten door de moffen ingehouden. En dit deden ze gauw en graag. Ieder een zak met in het algemeen 6 belegde boterhammen, 'n stukje vet, 'n doosje jam of stroop, 'n peperkoek, 'n pakje cakes en suiker. Dan werd er gesmuld en meermalen gebeurde het, dat er eenigen op zoo'n dag onpasselijk werden. Eenmaal is dit bij velen voorgekomen. Het was 31 Augustus 1944, Koninginnedag. Ofschoon we altijd zonder boord op ons overhemd liepen, was dien dag eenieder zooveel mogelijk correct gekleed tot groote ergernis van de bewakers. Aparte contrôles. Innemen van spelkaarten, van nagemaakte messen, metalen lepels, vorken enz. Toch kwam ook op dien dag het Roode Kruis pakket. Wat zat er in? De moffen hebben het zeker niet geweten of niet begrepen. Pannekoeken en oliebollen, gepakt in papier met rood wit blauwe streepen. U begrijpt wat er gegeten werd en hoevelen dien avond onpasselijk werden.

 

Eind Augustus

De laatste dagen van Augustus was het wat soepeler in de barakken geworden. We konden vaker met elkaar spreken, omdat we allen in een boonencommando waren opgenomen. We moesten daar boonen afringen. Degenen, die ze later gegeten hebben zullen wel bemerkt hebben door welk genre personen ze schoongemaakt zijn geworden. Ik was daar belast met het openen en binden van de zakken, met de verzending en het schoonmaken van de zalen.

 

2 September '44

Het ging goed met den oorlog. Hoe lang nog? De burgemeesters van Geldrop, Middelbeers, Heeze en Bergeijk zaten reeds een week in het kamp Vught. Bakel, Son en Leende zaten nog in het S.D. Lager. Waarom? Willekeur. Op Zaterdag 2 September werden ook wij in het kamp Vught gebracht. Wat een uitkomst. Nu zouden we pakjes kunnen ontvangen, nu zouden we weer weldra gezond thuis komen. Het ergste was geleden. Uren stonden we in het kamp Vught te wachten, opgesteld op eenige meters van elkander en met den rug naar het kamp gekeerd. Daar zag ik  twee kaal geknipte gestreepte zebra's achter een kruiwagen met kolen duwen. Ze zien er zoo bekend uit. Goed kijken dorsten we niet. Waarachtig het waren de burgemeesters van Bergeijk en Heeze. 'n Verborgen lach en een stille groet waren het gevolg. De twee collega's reden tarrend langzaam verder in hun potsierlijke kleeding. Collega Magnée met een broek reikende tot aan zijn knieen.

 

 

Nummer 10279

Daar worden we geroepen; wat zou er gaan gebeuren. Namen en nog eens namen werden er genoteerd. We kregen een nummer. Voor mij was bestemd 10279. Ik was een nummer geworden. Geen denkend mensch meer. Natuurlijk moesten we daarna ontluisd worden. Geheel uitkleden. Onze costume's afgeven. 'n Douche nemen; bespoten worden; geheel geknipt worden. Daarna kregen we een pakje toe-geworpen, 'n kort hemdje en een damesdirectoire, een paar klompen, welke te klein waren en een paar klompsokken. Alles moet ineens passen. Verwisselen bestaat niet. Bovendien zitten practisch nergens knoopen aan. Alles moet vliegensvlug gaan. Gereed? Voor je het weet sta je weer buiten. Marcheeren naar de qaurantaine. O wee, die wreven in de klompen.

 

Qaurantaine

We komen in de barak, de qaurantaine barak. Daar was het kraakzinde- lijk. Als blokoudste is daar Willem I en z'n assistent Willem II, beide me- degevangenen, zooals altijd. Het geheele kampleven staat onder mede-gevangenen. Alleen de leiding is bij de S.S. en de bewaking geschiedt door soldaten. Eerstens weer namen opnemen. Nummer op het pak zetten. Knoopen aanzetten. Leeren marcheeren; commando's leeren enz. Van m'n klompen had ik de bovenste stukken uitgezaagd en riempjes er in gedaan. Hoe men alles bij elkaar krijgt is steeds een raadsel. Gelukkig, dat ik m'n klompen versteld had, want diegenen die het niet gedaan hadden, kregen terstond stuk geloopen wreven, welke vooral in de kampen zeer moeilijk genezen en hetgeen zeer pijnlijk moet zijn. Op zekeren dag kwam een transport vanuit België, uit het kamp Bree. Het scheen daar niet meer veilig te zijn. Vreeselijk was dit transport aan te zien, wanneer we deze vergeleken met de gevangenen van het kamp Vught. In dagen hadden zij geen eten gehad. Velen werden geduwd op kruiwagens en andere wagentjes. Anderen waren met handen en voeten geboeid in zware ketenen. Traag en slepend ging de colonne vooruit naar de barak tegenover de onze. Elk contact met hen was verboden. Ze werden bewaakt door S.S. soldaten en honden. Niemand mocht uit de barak. Geen eten. Toch lukte het ons de afval van ons naar hen te brengen, waar ze gretig op aanvielen. Een R.K. priester onder hen wist op bewonderingswaardige wijze de moed in de deerniswekkende barak te houden. Deze priester deed daar ontzettend veel goed werk.

 

Maandag 4 Sept. '44

Om 18.00 uur is het appel. In qaurantaine waren we met ongeveer 45 man. De zenuwen van de Duitschers waren hoog gespannen. We wisten, dat onze legers steeds dichter naderden. Nummers werden afgeroepen.  Velen rondom mijn nummer 10279. Er waren zware gevallen bij. Van de qaurantaine ploeg werden er meer dan 20 afgeroepen. In vollen draf wordt bij het afroepen naar de S.S. officier gerend, die in de nabijheid staat van de Lageroudste Jan Hurkmans. Wie niet snel gaat krijgt een trap. De zenuwen in ons clubje waren hoog gespannen. Wat ging er gebeuren? Eenige oogenblikken later zagen wij het clubje van ongeveer 40 man sterk met opgeheven hoofd, stram in de houding tusschen onze gelederen door marcheeren. Ook wij wisten, wat er zou gaan gebeuren.

Eenigen tijd nadien hoorden wij de schoten. De nekschoten werden geteld. Dien avond heb ik er ongeveer 175 gehoord.

Ontdaan keerden we na dit appel in onze barak terug. Overal leege plaatsen. Overal pakjes met het eenige bezit van hen, die niet meer terugkwamen. De oorlog ging goed, maar voor velen van ons niet snel genoeg.

                                                                                                            (Wordt vervolgd)

 

 

Ga terug