Een Leendse Predikant met vreemde Fantasiën

Heemkronijk jaar:1994, jaargang:33, nummer:1, pag:26 -43

Een Leendse Predikant met vreemde Fantasiën

 door: J.J.F. de Waal

 

De Tachtigjarige Oorlog heeft tot de vorming en de erkenning van de onafhankelijke Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden geleid. De strijd eindigde in 1648 met de Vrede van Munster. De nieuwe staat besloeg ook een deel van het oude Hertogdom Brabant, het noorden met onder meer de Meierij van Den Bosch.

In de jonge Republiek kreeg de calvinistische of gereformeerde godsdienst een door de overheid bevoorrechte positie. Dit had nadelige gevolgen voor wie de katholieke kerk trouw waren gebleven. Zo mochten katholieken niet openlijk hun geloof belijden en moesten ze hun kerken aan de gereformeerden afstaan.

 

Predikanten in Leende

In 1648 werd in het katholieke Leende, gelegen in het Kwartier Peelland van de Meierij van Den Bosch, ook een gereformeerde gemeente opgericht.(1)  De eerste predikant, Johannes Monix (Monicx Monincx, Monachius), kreeg het er niet gemakkelijk. Leende heeft tot 1807, het jaar waarin de kerkelijke gemeente bij die van Heeze werd gevoegd, veertien predikanten gekend. Ze staat allen opgesomd in de geschiedenis van Leende die twintig jaar geleden is verschenen.(2)  Aan de lijst gaat de opmerking vooraf dat wel hun namen en de jaren van de uitoefening van hun dienst bekend zijn, maar niet hun karakters.

Over predikant Monix zijn we intussen wat beter ingelicht. (3)  Toen hij in 1685 stierf, bleef de gemeente vier jaar lang zonder bedienaar.

Predikanten uit Peelland namen in Leende waar, terwijl de gemeenteleden het Avondmaal ook in Heeze vierden. Na de bevestiging van Monix' opvolger’Andreas de Jongh in 1689 werd de predikantsplaats van Leende bijna een halve eeuw onafgebroken bezet door zeven verschillende bedienaren.

Elisa van Sprangh, de laatste van die zeven, was predikant in de periode 1729-1738;  "wegens krankzinnigheid ontslagen", meldt de geschiedenis van Leende, zonder verdere toelichting.(4)  Met het vertrek van deze predikant brak opnieuw een tijd van vervanging aan, die tot 1757 heeft geduurd. Elisa van Sprangh was overigens geen vrouw, zoals men bij het lezen van zijn voornaam misschien zou denken. Elisa, wat in het Hebreeuws ’God is redding’ betekent, was volgens het Oude Testament de metgezel, leerling en opvolger van de bekendere profeet Elia. Door katholieken wordt Elisa ook wel Eliseüs genoemd. In de boeken 1 en 2 Koningen komt hij voor.

 

Familiebetrekkingen

De familienaam Van Sprangh werd naderhand in deze contreien beken- der toen Adriaan van Sprangh, een regent uit Leiden, in 1768 voor 29.000 gulden de heerlijkheid Geldrop kocht met het kasteel, de rechten, de landerijen en de hoeven onder Geldrop en Heeze.(5)

Na diens overlijden in 1772 gingen het kasteel en de heerlijkheid over aan zijn nicht Catharina Petronella Nobel, dochter van secretaris Johan Caspar Nobel van de heerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten. Zij was gehuwd met Paulus Eckringa, die zijn schoonvader J .C. Nobel als secretaris opvolgde. Een dochter uit het huwelijk van P. Eckringa met C.P. Nobel erfde in 1792 de heerlijkheid Geldrop van haar ouders. Deze Wilhelmina Johanna noemde zich met haar achternaam Eckringa van Sprangh. Toen in 1798 de heerlijke rechten werden afgeschaft, behield ze alleen het kasteel van Geldrop en de landerijen.

In het rechterlijk archief van de heerlijkheid Heeze, Leende en Zesge- huchten trof ik twee verzoekschriften aan betreffende de Leendse ad- junct-predikant Elisa van Sprangh;(6) ze waren gericht aan drossaard en schepenen van de heerlijkheid.(7)  Het ene dateert van 30 mei 1738, het andere van 21 september 1740. Het eerste is ingediend door Johan Caspar Nobel, secretaris van de heerlijkheid, het tweede door dezelfde secretaris J.C. Nobel alsmede door Adriaen van Sprangh, ontvanger van de graaflijkheids- en Wassenaarse tollen in Leiden; vermoedelijk hebben we bij deze Adriaen te maken met de al genoemde regent die heer van Geldrop werd.(8)

Uit de verzoekschriften blijkt dat secretaris J.C. Nobel een halfbroer van de Leendse predikant was en Adriaen van Sprangh uit Leiden een volle broer van Elisa. Secretaris J .C. Nobel was dus bovendien een halfbroer van Adriaen van Sprangh.

Dit alles verheldert iets over betrekkingen tussen het ambt van predikant van Leende, het ambt van secretaris van de heerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten, het bezit van de heerlijkheid Geldrop en het Leidse regentendom.

 

Mijmeringen en vreemde fantasieën

Op 30 mei 1738 richtte secretaris J.C. Nobel zich schriftelijk tot drossaard en schepenen van de heerlijkheid met het verzoek om voor dominee Elisa van Sprangh uit Leende een curator en administrateur over Elisa’s goederen aan te stellen in de persoon van secretaris Johan Caspar Nobel zelf of van Adriaen van Sprangh.(9)  De predikant miste volgens J .C. Nobel de bekwaamheid om nog langer in functie te blijven omdat hij "door mijmeringen en vreemde fantasieën" in beklagens-waardige toestand was geraakt, zodanig dat de classis van Peel- en Kempenland maatregelen had moeten treffen. (10)

Bovendien was een curator nodig omdat Elisa’s neefje in Leiden enige tijd daarvoor bleek te zijn overleden zonder een testament na te laten. Aangezien de ouders van dit neefje niet meer leefden - zijn gestorven vader Arnoldus van Sprangh was een broer van Elisa en een halfbroer van secretaris J.C. Nobel - had de Leendse predikant ook recht op de nalatenschap. De familie vreesde nu kennelijk niet zonder reden dat haar bezittingen bij deze erfgenaam in slechte handen zouden raken.

Uit het verzoekschrift van 21 september 1740 blijkt dat drossaard en schepenen van de heerlijkheid de wens van secretaris J.C. Nobel op 30 mei 1738 hebben ingewilligd.(11)  Elisa’s broer Adriaen van Sprangh, de ontvanger van de graaflijkheids- en Wassenaarse tollen in Leiden, is toen tot curator en administrateur van de goederen van de Leendse predikant aangesteld.

Wie als onderzoeker kennis van deze zaak neemt, wordt natuurlijk geïntrigeerd door die "mijmeringen en vreemde fantasieën" van de predikant, wiens doen en laten hij wil leren kennen. Wat was er met Elisa aan de hand?

 

Een reisje naar Holland

Gelukkig bevat het verzoekschrift van 30 mei 1738 een bijlage; het is een uittreksel van de handelingen of notulen van de vergaderingen van de classis in 1736 en 1737.(12)  Het uittreksel zelf dateert van 22 april 1738.

De bewuste handelingen maken gewag van onbekende klachten tegen dominee E. van Sprangh, ingediend door leden van de gereformeerde gemeente van Leende. Tijdens de vergadering van 19 en 20 juni 1736 in Helmond werd besloten om er contact over op te nemen met zijn half- broer secretaris J .C. Nobel.

Intussen was ook met Elisa zelf gesproken. Men had hem voorgesteld om een poosje uit Leende te verdwijnen, dat hij "sig wat konde versetten door een reysje naer Holland oft elders heen, en men sien mogte waer het henen wilde", opdat hij naderhand zijn dienst zou kunnen hervatten. Het lag in de bedoeling gedurende de afwezigheid van de predikant collega’s uit naburige gemeenten het ambt in Leende te laten waarnemen, maar dan wel op kosten van dominee E. van Sprangh. Na enige discussie stemde de predikant met het plan in en bedankte hij de leden van de classis "voor hare voorsorge en liefde jegens hem".

Toch ging het reisje naar Holland voorlopig niet door, want voor de bui- tengewone classis-vergadering van 5 februari 1737 in Eindhoven had dominee E. van Sprangh schriftelijk om uitstel van zijn vertrek tot na Pasen verzocht. Afgevaardigde dominee J.C. Walkart uit Helmond overlegde toen beëdigde verklaringen van tien inwoners van Leende die door drossaard en schepenen in de raadkamer aldaar op verzoek van de afgevaardigden van de classis waren ondervraagd. De inhoud kwam erop neer dat dominee E. van Sprangh zich geruime tijd gedragen had "als eenen die sijne sinnen niet magtig is en met fantasieën en kranksinnigheyt is besogt geweest".

 

Belastende verklaringen

De uitspraken correspondeerden met Wat de schoolmeester en de vorster(13) van Leende, in de vergadering als extra getuigen opgeroepen, verklaarden. Beiden beweerden dat dominee E. van Sprangh "met imaginatiën en fantasieën beset was" en dat ze het Avondmaal niet konden ontvangen omdat ze niet gesticht werden. De schoolmeester had Elisa met eigen woorden horen zeggen "dat de meyd het water van sijn pomp vervelst(14) had". Volgens de schoolmeester was er ook "in sijne absentie in twee sondagen niet gepredikt". De vorster vertelde nog dat dominee E. van Sprangh "simpel is en sig bespottelijk ontrent eenider gedraegt, ook niet cathechiseert, hoewel er vijff kinderen waren van 8 en 10 jaeren oud". Kortom, de Leendse predikant gedroeg zich, voorzichtig uitgedrukt, nogal eigenaardig. Elisa zag ze vliegen, zouden wij tegenwoordig zeggen. Het volgende versterkt deze indruk alleen maar.

In die buitengewone vergadering kwamen de verschillende schriftelijke getuigenverklaringen van de sinds 15 januari 1737 ondervraagde personen aan de orde. De Leensde chirurgijn(15) Beels had E. van Sprangh tevergeefs trachten te bewegen tot "een regel van dieet en medicineren". Hij had de predikant nog in oktober 1736, rond Heezer kermis, bij de drossaard thuis ontmoet en hem horen spreken over "een voornaem juffrouw te Leyden die op hem verlieft soude sijn en met dewelke hij een seer nauwe gemeenschap hield". E. van Sprangh beweerde destijds "dat de juffrouw op seker avond in forme van een arme persoon bij hem is gekomen om een aelmoes te vragen, apparent(16)  om hem in sijne huyshouden te sien".

De predikant had de drossaard ook verzocht er moeite voor te doen dat de predikant met de voorname juffrouw zou kunnen trouwen, waarop de drossaard had geantwoord: "Wat behoeft gij sooseer te staen op het trouwen met die juffrouw, daar gij dog volgens uw seggen alle nagten u gebruyk van die juffrouw hebt?"

 

 

Een voorname juffrouw in Leiden

Behalve van de Leendse chirurgijn Beels waren er ook verklaringen van Anna Besoyen, echtgenote van de Heezer dominee J. Sterk, van G. van der Hoeven uit Heeze, drossaard van de heerlijkheid, van Francis Gerits, Elisa’s gewezen knecht uit Leende, en van Heezenaar Dirk van Dijk, die gezworen klerk van de heerlijkheid was; deze had ook het uittreksel van de handelingen van de classis-vergaderingen opgemaakt.

Hun uitspraken gaven min of meer dezelfde gebeurtenissen weer; de getuigenis van de Heezer predikantsvrouw Anna Sterk-Besoyen luidde hij- voorbeeld als volgt.

Zij had predikant Elisa vaker horen vertellen: "(...) dat er te Leyden een juffrouw op hem verlieft was, daer hij seer gelukkig mede soude geweest sijn, en dat hij daarmede in een koets soude hebben konnen rijden, dog dat sijn suster hem dat geluk benijde.

En dat hij op sekere tijd, afscheyd van haar nemende, sij tot hem seyde: ’Laat ik u eens kussen.’  En dat sij doe hare lippen om sijne lippen sloeg; waerop sijn gedaente veranderde en de glans van sijn gesigt niet meer had sooals het hem van God geschapen was.

En dat hij, dit alsoo gedragen hebbende,(17)  voor die quaal niet beters had gevonden, als dat hij nu en dan een meysje kuste, waardoor sijn gesigt begon te herstellen, daar die juffrouw (soo hij seyde) op verlieft was. En dat die toverhex te Leyden, denoterende (18)  sijne suster, met dat vrouwmensch te Leende, denoterende(19) Johanna Bluyssen, correspondeerde. Voorgevende dat de hexen met malkanderen uuren en dagen ver vaneen corresponderen.

En dat dat vrouwmensch voornoemt, bij hem thee drinkende, hij weer lust kreeg tot kussen. En dat sij doe, wijt gapende, hij wederom veranderde in gedaente en sijn gesigt verloor, als voren door die te Leyden."

 

Toverende heksen

Elisa van Sprangh liep dus met het waanidee rond dat hij door een vrouw te kussen betoverd werd, van gedaante veranderde en van zijn gezicht beroofd werd. Zijn zuster in Leiden en zijn dienstmeid Johanna Bluyssen in Leende, die hij voor heksen aanzag, spanden daarbij volgens Elisa tegen hem samen.

Voorts beschuldigde Elisa er Johanna Bluyssen van zijn (drink)water "vervelst(20) te hebben, zodat hij genoodzaakt was het ergens anders te gaan halen. De predikant dreigde Johanna "dat hij haer soud te morselen schieten met een carbinder(21)  als hij haer ontrent sijn huys ontmoete". Vloekend ging hij tegen zijn zuster en zijn meid tekeer; hij wilde deze "heksen" op de brandstapel hebben.

Of de hersenspinsels van Elisa symptomen van schizofrenie waren, kan nu niet meer worden vastgesteld door gebrek aan nadere gegevens. De collega’s, familie en andere relaties zaten echter behoorlijk met de zaak in hun maag. Dat het schandaal uit de wereld geholpen moest worden, daarover waren de leden van de classis het roerend eens.

 

 

Ontslag voor een broeder met gestoorde zinnen

Uit de handelingen van de vergadering blijkt hoe de knoop uiteindelijk is doorgehakt.

We lezen dat de classis tot "(...) ontrieff en onstigtinge van de gerefor- meerde gemeente van Leende, gelijk ook tot handhaving van de goede ordre, die in Gods kerk behoort betragt te werden, egter niet sonder smertelijke aendoeninge en droefheyt over de smertelijke besoekinge en deerlijken toestand, in welke desen haren broeder sig door de hand Gods gesteld vint, tot dat genoegsaem eenparig besluyt gekomen is, als oordelende hem voor als nu gantsch onbequaem tot de H. Bedieninge.

Om bij provisie ses naburige predikanten, daartoe versogt, de plaatse van Leende te laten waernemen, oft het God almagtig, naer sijne wijse schikking en vaderlijke goedertierenheyt, genadelijk behagen mogt desen haren kranksinningen broeder met er tijd tot beter staad weder te brengen en het volle gebruyk van sijne gestoorde zinnen te herstellen, ter eere van sijn naam, tot stigtinge van sijne gemeente en onser aller blijdschap."

De voor gek verklaarde Elisa werd dus uit zijn ambt gezet en zes collega- predikanten zouden de bediening in Leende waarnemen. Die collega’s waren aflkomstig uit Maarheeze, Geldrop, Heeze, Waalre, Budel en Someren. Voor elke predikbeurt zou hun twee gulden worden vergoed uit het traktement van dominee E. van Sprangh.

Secretaris J .C. Nobel van de heerlijkheid, met wie hierover ook werd overlegd, kon met deze maatregel betreffende zijn haltbroer Elisa instemmen.

Ten slotte werd bepaald dat de scriba(22) van de classis "de roete der predikbeurten" voor Leende zou opstellen en aan iedere desbetreffende predikant zou toesturen.

Voor de leden van de minieme gereformeerde gemeente van Leende was de rust weergekeerd. Ze kregen voortaan de naburige predikanten als vervanger van Elisa op bezoek. Dat handjevol leden had natuurlijk beter in andere gemeenten de diensten kunnen volgen. Ze moeten in die grote Leendse kerk amper opgevallen zijn. Maar het probleem van een te ruim gebouw voor weinig kerkgangers kwam toen op veel plaatsen voor. 

 

Een protestantse minderheid

We beschikken over enkele latere opgaven van het aantal Leendse protestanten.(23)  In het jaar 1798 woonden er 7, in 1815 niet meer dan 11 (van 1353 inwoners) en in 1840 nog maar 2.

Ter vergelijking volgen hier ook opgaven uit het jaar 1815 van gemeenten in de omgeving: Maarheeze, 11 (637 inwoners); Geldrop, 14 (1443 inwoners); Heeze, 43 (1670 inwoners); Waalre, 19 (639 inwoners); Budel, 132 (1916 inwoners); Someren, 55 (2610 inwoners).(24)

Budel is in dit rijtje een uitschieter. Deze plaats stond destijds bekend als die met de veruit grootste protestantse gemeente van Zuidoost-Brabant.

De vaak aangehaalde anti-katholieke dominee S. Hanewinkel, die van zijn voetreizen door de Meierij van Den Bosch in de jaren 1798 en 1799 zeer lezenswaardige reisverslagen maakte en deze liet uitgeven - misschien niet zonder reden anoniem - , heeft ook Budel aangedaan.

Volgens hem ging het verhaal dat het grote aantal protestanten er was veroorzaakt door een predikant "(...) die ’s avonds, nadat de Boeren van den Akker kwamen, en ook de andere Inwooners hun werk verricht hadden, op eene eenvoudige en bevatbaare wijze den Godsdienst verrichte en predikte.

De nieuwsgierigheid dreef veel Inwooners naar de Kerk, en de eenvoudige waarheid overtuigde veelen van de dwaalingen in den Roomschen Godsdienst. Had men zoo overál in de Majorij bij de Hervorming gehandeld, wie weet, hoe veel Protestanten men ’er tegenwoordig zou aantreffen, dan(25)  - deeze wensch komt nu te laat.”(26)

 

Lompe manieren

De verhouding tussen katholieken en protestanten liet in die tijd nogal te wensen over. Onderlinge pesterijen waren niet ongewoon. Erg subtiel ging het er dan niet toe.

Zo lezen we bij S. Hanewinkel: "Te Leende hielden de Jongens onder den Godsdienst altijd een zeer groot leven in de Kerk. - Sommige banken wierden vernield. - Een enkel boos mensch brak in de Kerk, verscheurde den Bijbel op den Predikstoel, en smeet hem op den grond; dit alles en dergelijke baldadigheden geschiedden zonder gevolg."(27)

Ook in Heeze kwamen volgens S. Hanewinkel soortgelijke ordeverstoringen voor.

De Helmondse predikant J.C. Walkart, die blijkens de handelingen van de vergaderingen van de classis in 1736 en 1737 betrokken was geweest bij de maatregelen betreffende de Leendse dominee E. van Sprangh, voelde zich op 6 juli 1755 zo beledigd dat hij naar het plaatselijke gerecht stapte om er aangifte van een klacht te doen.(28) Hij was het slachtoffer geworden van een platvloerse, onwelriekende ’grap’. Want toen dominee J.C. Walkart op de vroege ochtend van die zomerdag in Helmond opstond en uit zijn slaapkamerraam keek, ontwaarde hij in zijn tuin op twee stenen de opengeslagen cathechismus van zijn zoontje, op welk "boek was leggende eenen grooten menschenstront off -drek, waerop een bloem gestooken stont". Volgens Walkart was deze daad gepleegd "door d’een off andre quaadaardige roomsche ingeseten tot een affront en bespottinge van hem, predikant, en den gereformeerde godsdienst".

Het voorval is illustratief voor de destijdse verhoudingen.

 

Elisa naar Laet Lopen

Terug naar de beklagenswaardige, uit zijn ambt gezette Elisa, die het intussen slecht was vergaan; dat is op te maken uit het verzoekschrift van zijn (ha1f)broers J.C. Nobel en A. van Sprangh op 21 september 1740 aan drossaard en schepenen van de heerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten.(29)  

Secretaris J.C. Nobel en de ontvanger van de graaflijkheids- en Wasse- naarse tollen te Leiden, A. van Sprangh, refereerden daarin aan de "droevige ongesteltheid" waarin hun familielid enige jaren geleden verkeerde. Sinds de maatregelen uit 1738 was zijn toestand in plaats van vooruitgegaan steeds meer verslechterd. Zijn toenemende krankzinnigheid beloofde weinig goeds als hij nog langer op zichzelf werd gelaten.

Ze achtten een ondertoezichtplaatsing noodzakelijk en hadden al voorbereidingen getroffen door uit te zien naar een geschikte accommodatie voor Elisa. "Seeker huys in de Vlamerstraat in Laet Lopen tot Delft" kwam volgens hen in aanmerking. Met de "opsiender van hetselve huys" stonden ze reeds in contact. De benodigde machtiging van drossaard en schepenen van de heerlijkheid ontbrak alleen nog.

Ze vroegen dan ook toestemming om hun broer naar deze Delftse inrichting over te mogen laten brengen "ofte elders in een diergelijk huis in Holland", totdat hij van zijn "ongesteldheid zal wezen hersteld".

Evenals bij het eerste verzoekschrift is ook bij dit tweede geen beschik- king van drossaard en schepenen van de heerlijkheid gevoegd. Maar van Elisa is in Leende niets meer vernomen.

Hij zal wel in Delft zijn opgesloten. Waarschijnlijk stond hem daar een weinig benijdenswaardig lot te wachten. Want een ontslag uit het tehuis in de Delftse Vlamerstraat in Laet Lopen was geen wenkend perspectief. Overigens krijgt de toevoeging Laet Lopen - de naam van een stadswijk of van het tehuis zelf? - hier een nogal cynische bijbetekenis. De familie van Elisa en de plaatselijke gereformeerde gemeente leken echter van een lastig probleem verlost.

De bronnen geven de afloop van deze geschiedenis vooralsnog niet prijs. Maar wie zou de ex-predikant van Leende met zijn "ontstelde herssenen" een enigszins draaglijk bestaan in het gesticht hebben misgund? Hopelijk heeft hij er naar hartelust kunnen dromen en fantaseren over zijn voorname, verliefde juffrouw in Leiden, met wie hij zo graag in een koets wilde rondrijden.

Arme, gekke Elisa 

 

NOTEN

1                Zie J.C.G.W. Coenen, ’De oprichting van de protestantse gemeente in Leende’, in: Heemkronijk, jrg. 24 (1985), nr. 3/4, blz. 106-112.

2                Zie S. van der Zanden e.a., Dyt ghqyt aen der kyrcken van Leendt. Gcschiedenis van Leende, Leende, 1974, blz. 41.

3                Zie A.F.N. van Asten, ’Paulus Eckringa’, in: Heemkronyk, jrg. 10 (1971/1972), nr. 2, blz. 17-22 (zie mijn opmerking bij noot 5).

Zie ook noot 1.

4                Zie noot 2.

De informatie over de ambtsperiode van de predikanten van de gereformeerde gemeente van Leende in het boek over de geschiedenis van Leende blijkt ontleend te zijn aan Van Alphen’s Nieuw Kerkelijk Handboek, tevens compleet predikantenboek, omvattende alle            Protestantse Kerken en gemeenten in Nederland, de Indische Kerken en de Hollandsche gemeenten in het buitenland, Gouda, 1949, blz. 269-270.

Volgens de bijlage bij het verzoekschrift van 30 mei 1738 (komt verderop in dit verhaal ter sprake) is predikant Elisa van Sprangh echter op 5 februari 1737 al uit zijn ambt gezet. Zie ook noot 10.

5                e J. Coenen, Alles wat hier leeft, spint, twernt of weeft. Geschiedenis van Geldrop en Zesgehuchten, Geldrop, 1987, blz. 41-45, 81.

C.S. Smit uit Heeze attendeerde mij op de relatie van de Leendse predikant met de heer van Geldrop. Hij attendeerde mij later ook op het in noot 3 vermelde artikel van A.F.N. van Asten over Paulus Eckringa (en de families Monix/Nobel/Van Sprangh). Bovendien                          verschafte hij mij toen in verband met de familie Van Sprangh allerlei nadere gegevens, waarvoor ik hem dankbaar ben; deze informatie kwam echter te laat om nog in mijn artikel te verwerken. Te zijner tijd wil ik er in Heemkronyk op terug komen.

6                Streekarchief Regio Eindhoven-Kempenland, Eindhoven. Rechterlijk archief van de    heerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten, inv.nr. 74. De verzoekschriften zaten in een doos met losse, ongeordende stukken.  

De familienaam Van Sprangh wordt afwisselnd als Van Sprangh en Van Sprang gespeld. Hier is de schrijfwijze Van Sprangh aangehouden. Elisa van Sprangh wordt in de genoemde verzoekschriften vermeld als adjunct-predikant van de gereformeerde gemeente van Leende.

7                Het college van drossaard (of schout) en schepenen vormde de zogenaamde schepenbank, het plaatselijk bestuur; de drossaard was de plaatsvervanger van de heer van het gebied, tevens voorzitter van het plaatselijk bestuur.

8                Zie J. Coenen, Alles wat hier leeft, spint, twern of weeft. Geschiedenis van Geldrop en Zesgehuchten, Geldrop, 1987, blz. 42.

Hoewel ik niet heb nagezocht of de ontvanger van de graaflijkheids- en Wassenaarse tollen in beiden dezelfde Adriaan was als de latere heer van Geldrop, ga ik er in het vervolg van dit artikel van uit dat de twee genoemde personen dezelfde waren.

9                Drossaard en schepenen moesten dus iemand een machtiging verlenen om voogd en administrateur te worden. Secretaris J .C. Nobel van de heerlijkheid, die het plaatselijk bestuur ambtshalve terzijde stond en zelf indiener van het verzoekschrift was, wist natuurlijk uitstekend hoe hij deze zaak formeel en administratief moest behandelen. Niet hij, maar zijn halfbroer Adriaen werd tot curator en administrateur benoemd.

10             Een classis is een onderafdeling van een provinciaal kerkbestuur bij protestanten. Enige hervormde gemeenten vormen een ring, enige ringen vormen een classis. De gereformeerde gemeente van Leende behoorde destijds tot de classis van Peel- en Kempenland.                   

                   De classis bleek al in haar gewone vergadering van 19 en 20 juni 1736 in Helmond te hebben besloten adjunct-predikant Elisa van Sprangh uit Leende een tijdje met verlof te sturen; in de buitengewone vergadering van 5 februari 1737 in Eindhoven werd besloten Elisa van Sprangh uit zijn ambt te zetten totdat hij hersteld zou zijn, zoals verder in dit verhaal ter sprake komt.

11             Het ingediende verzoekschrift van 30 mei 1738 bevat zelf, anders dan verwacht, geen beschikking, maar in het verzoekschrift van 21 september 1740 wordt gesproken over de aanstelling van Adriaen van Sprangh op 30 mei 1738 als curator en administrateur door           drossaard en schepenen van de heerlijkheid.

12             Zoals er letterlijk staat betreft het een "extract ex actis classis", dus: een uittreksel uit de acta (handelingen of notulen) van de classis(vergadering).

13             Vorsten assistent van drossaard of schout; deed dienst als gerechtsbode, veldwachter en dorpsomroeper.

14             Vervelst: een vervoeging van het werkwoord vervelsen, waarschijnlijk hetzelfde als vervalsen: vals maken, met vreemde bestanddelen vermengen; hier misschien: verontreinigen of betoveren.

15             Chirurgijn: iemand die de minder in aanzien staande taken op het gebied van de gezondheidszorg moest verrichten, zoals aderlaten, kiezen trekken of amputaties uitvoeren. Niet de medicinae doctor (m.d.) of zg. medicijn, die medicijnen had gestudeerd.

In de bijlage bij het verzoekschrift wordt wel de chirurgijn als getuige genoemd, maar wordt niet uitdrukkelijk vermeld dat zijn naam Beels luidde. Verderop in de verklaringen komt meester Beels wèl voor. Omdat het bekend is dat Beels een geneeskundige praktijk in             Leende uitoefende, is er hier van uitgegaan dat J. Beels bedoeld wordt waar in de stukken sprake is van een getuige “die een chirurgijn van professie sijnde te Leende en over Do. Van Sprang een geruymen tijd gegaen heeft”.

Zie ook de door een onbekende gepubliceerde 'Genealogie Beels (o.m. te Leende)' in: Heemkronyk, jrg. 2 (1963), blz. 75-76. Daaruit blijkt dat Johannes (of Johannes Baptista) Beels, geboren te Bree (tegenwoordig in Belgisch Limburg) op 31 mei 1656, zich als chirurgijn vestigde in Leende, waar hij op 21 september 1681 trouwde met Johanna (Godefridus-dochter) Bull.

16             Apparent: blijkbaar.

17             Dit alsoo gedragen hebbende: nadat dit zich aldus had voorgedaan of afgespeeld.

18             Denoterende: beduidende of bedoelende.

19             Zie noot 18.

20             Zie noot 14.

21             Te morselen: aan stukken. Carbinder: (vermoedelijk) karabijn.

22             Scriba: secretaris (van de vergadering van de classis).

23             Zie W. de Vries, 150 jaar Welstand. De Maatschappij tot Bevordering van Welstand, voornamelijk onder Iandlieden, 1822-1972, Tilburg, 1972, blz. 438-441.

Zie ook noot 2.

24             Zie noot 23.

25             Dan; hier in de betekenis van: maar, doch.

26             [S. Hanewinkel,] Reize door de Majorij van 's Hertogenbosch in den jaare 1799, Amsteldam, 1800, blz. 43-44.

27             [S. Hanewinkel,] a.w., blz. 202-203.

28             Gemeentelijke archiefdienst van Helmond, Helmond. Rechterlijk archief van Helmond,  inv.nr. 317, folio 84.

29             Zie noot 6.

 

Ga terug