Boerenbedrog

Heemkronijk jaar:1988, jaargang:27, nummer:2, pag:51 -57

BOERENBEDROG

door: J.J.F. de Waal

 

In het eerste kwart van de vorige eeuw verscheen er nog geen krant die de bewoners van onze streek kon informeren over gevallen van oplichterij. Ook bestond er geen televisie om het publiek te waarschuwen voor beroepsoplichters door hun vindingrijke praktijken al dan niet nagebootst suggestief in beeld te brengen. Dat wil niet zeggen dat oplichters ongestoord hun gang konden gaan. In het archief van de districtsschout van Helmond is een uit het jaar 1822 daterend verslag van een klassiek te noemen geval van oplichterij te vinden (1).
Het door de plichtsgetrouwe schout van Leende geschreven en ingezonden stuk had tot resultaat dat de twee verdachten in deze zaak spoedig konden worden opgespoord.

 

EEN ONBEKENDE OSSENKOPER“

Ter gelegenheid dat ik juist onze kantonsbode ben wachtende, heb ik het niet ondienstig geacht uw weledelegestrenge bekend te maken met het volgende”, zo begon de Leendse schout N. Wijnants zijn brief van 23 februari 1822 aan de districtsschout te Helmond. Hij schreef verder dat zekere Francis Hoevenaars, een bij hem als betrouwbaar bekend staande boer uit de buurtschap Zeelberg in de gemeente Valkenswaard tegen de grens met Leende, een dag eerder bezoek had gekregen van "een onbekende manspersoon, op eene goede dubbele bruine hit          paardje gezeten, gekleed met een ronde kiel" (2).

De vreemdeling was naar Hoevenaars gekomen met het verzoek een paar ossen voor hem te kopen. De boer zou dat in het verleden al eens voor de vader van de vreemdeling hebben gedaan. Het moesten ongeveer dezelfde ossen zijn als Hoevenaars kort tevoren in de Belgische stad Diest had geleverd. De vreemdeling bleek goed op de hoogte te zijn, want hij kon de bedoelde ossen beschrijven en de kleur opgeven. Het geld voor het te kopen vee had hij nog niet bij zich, maar hij verzekerde het de volgende dag te zullen brengen. Hoevenaars ging met het verzoek akkoord en maakte van de betaling geen punt. Als het geld er maar zou zijn wanneer de ossen werden afgeleverd. De kleine bedragen voor vertering en de voor de koop benodigde "godspenningen" (3) wilde hij wel voorschieten.

 

HANDEL IN EEN HORLOGE EN JUWELEN

Tijdens dit gesprek meldde zich een tweede vreemdeling bij Francis Hoevenaars aan huis, "te voet, gekleed met een bruine rok en een haire muts op 't hoofd". Hoewel de man liet blijken geen Nederlands te verstaan, wist hij wel duidelijk te maken dat hij een stuk brood wenste. De vrouw van de boer liet hem binnen en gaf hem "een botram".

Onder het eten haalde hij een zilveren horloge te voorschijn, bood dit te koop aan en beduidde met zijn vingers dat het uurwerk vijf kronen moest opbrengen (4). Hoevenaars gaf evenwel te kennen dat hij geen geld voor horloges over had. De eerste vreemdeling, de ossenkoper, bemoeide zich nu met de zaak en zei tegen de boer: "De man is zeker verlegen om geld. Gij zuld deze goekoop hebben. Bied hem eens een gulde of vier".

Hoevenaars liet zich overhalen en antwoordde: "Voor 4 gulden wil ik tog dezelve (5) wel overnemen". Doch de eigenaar deed of hij het niet verstond, stak zijn horloge weer op zak en kwam nu met "eene medalie of edele gesteentens" (6) voor de dag die hij de ossenkoper aanbood. Deze vond ze prachtig. Zo te zien was hij er helemaal weg van en speet het hem enorm dat hij geen geld bij zich had. De ossenkoper merkte op "dat er een koopje van belang aan was en veronderstelde de waarde daarvan op 40 louis dórs en vervolgder: : misschien geeft hij ze wel voor 40 kroonen" (7).

Boer Hoevenaars zei toen in zijn goedgelovigheid: ”Welnu als gij dat voordeel erin ziet, gij kunt van mij 40 kroonen bekomen”. De ossenkoper beloofde de boer daarop het geld de volgende middag om drie uur te komen brengen. Zo werd de koop voor veertig kronen gesloten. De verkoper ontving het geld, gaf te kennen dat hij in de richting van Weert wilde vertrekken "en Hoevenaars stelde hem op het pad naar Leende". De nog achtergebleven ossenkoper drong er daarna bij de boer op aan de gekochte spullen veilig op te sluiten in een kist tot hij met de veertig kronen als betaling terug zou keren (8). De ossenkoper wilde de sleutel van de gesloten bergplaats zolang persoonlijk bewaren "opdat en geen bederf aan de kostbaarheden zoude komen met te bezichtigen en door de handen te passeren, enzovoorts”.

 

OPSPORING EN ARRESTATIE

Toen de ossenkoper eenmaal vertrokken was, begon boer Hoevenaars na te denken. Hij kreeg argwaan en wilde de tijd dat de ossenkoper met het geld terug zou keren niet afwachten,  brak de kist open , "nam de kleinodiën, bracht dezelve  (9) bij een jood te Valkenswaard in het dorp wonende, om ze te examineren. Deze  onderrichte hem dat ze geen waarde hadden”.

Zodra hij in de gaten kreeg dat hij voor een aanzienlijke som geld was opgelicht, haastte Francis Hoevenaars zich naar de schout van Leende, in welke richting de vreemdelingen waren vertrokken. Schout N. Wijnants verwees de boer uit Zeelberg met zijn verhaal op zijn beurt door naar de brigadier van de marechaussee te Heeze. Deze stuurde er een patrouille op uit.

Zelf gaf N. Wijnants in zijn brief  aan de districtsschout bovendien de aanwijzing dat zijn dienstmeid op 21 februari 's avonds tussen zes en zeven uur een man te paard gevolgd door een voetganger met een haren muts op het hoofd, komende uit de richting van Maarheeze, zich haastig door Leende had zien voortspoeden. Het betrof waarschijnlijk de gezochte personen. De schout van Leende besloot zijn schriftelijk relaas door op te merken: "Ik zende deze ter  uwed. gestr. kennis om reden dat dergelijke bedriegerijen niet te veel verspreid  worden en dat den eenvoudige zich daarvoor zoude kunnen behoeden.”

Van de te Asten gestationeerde commandant der brigade marechaus-see ontving de districtsschout te Helmond ook een brief van 23 februari 1822, dezelfde datum als in de brief van de schout van Leende (10). De commandant meldde dat hij op de avond van 22 februari van de wachtmeester-commandant te Helmond bevel had gekregen om twee verdachte personen, die onder Valkenswaard een boer voor honderd vijf gulden met valse juwelen hadden opgelicht, te achterhalen. Toen de twee in de provincie Limburg waren gesignaleerd, had hij ze door twee marechaussees laten volgen. Hij deelde mee dat ze ten slotte in de stad Venlo met medewerking van de plaatselijke commissaris van politie konden worden gearresteerd, "hetwelke Iisraëllitten waren, waarvan met den daad is bevonden dat het die bedriegers waren, daar zij nog een valsch kruis in hunne halsdoek hebben gevonden".

 

TOELICHTENDE OPMERKINGEN

Of boer Francis Hoevenaars uit Zeelberg zijn geld ooit heeft teruggezien, wordt uit de brief van de commandant niet duidelijk. Interessant is het natuurlijk te weten hoeveel het bedrag destijds waard was. Blijkens de brief van de te Asten gestationeerde commandant der brigade marechaussee was de boer voor honderd vijf gulden opgelicht.

De Leendse schout echter schreef dat de koop met de valse juwelen voor veertig kronen werd gesloten, terwijl de ossenkoper de waarde veel hoger, wel op veertig louis d'ors schatte. Veertig kronen voor honderd vijf gulden betekent dus een kroon voor iets meer dan tweeëneenhalve gulden. De tweede vreemdeling, die een zilveren (zak)horloge te koop aanbood, vroeg vijf kronen ofwel ruim twaalfeneenhalve gulden. Aangezien hij daarmee inzette, zal het bedrag aan de hoge kant zijn geweest. Het bod van vier gulden, dat de boer op aansporing van de ossenkoper uitbracht, was in de ogen van de ossenkoper zelf laag. De gangbare waarde voor een dergelijk horloge, vermoedelijk toch een luxe artikel in die tijd, moet ergens tussen vier en twaalfeneenhalve gulden hebben gelegen. Daaruit is af te leiden dat de voor honderd vijf gulden opgelichte boer Francis Hoevenaars een voor die tijd aanzienlijke som geld was kwijtgeraakt.

Volgens de Leendse schout N. Wijnants had de boer de gekochte prullen bij een "jood" te Valkenswaard op hun echtheid laten onderzoeken. In verband daarmee valt het op dat de commandant van de brigade marechaussee de gearresteerde oplichters bestempelde als ”Israëlliten”. bij wie bovendien een vals kruis in hun halsdoek werd aangetroffen.

Het woordenboek geeft voor de benaming jood o.a. de betekenissen: "kleinhandelaar van israëlitische afkomst " en “uitdrager", terwijl bij het woord israëliet onder meer "jood in 't alg. (in de verstrooiing )” staat (11). Over de gevoelige materie van het optreden van joden in Brabant en de kwalijke bejegening die ze dikwijls moesten ondergaan, is veel te vermelden. Hier wordt volstaan met op te merken dat er eeuwen lang joden in onze provincie hebben gewoond. Ze bleven niettemin vreemdelingen, die niet geliefd waren, doch slechts geduld werden. Ze verdienden veelal de kost als geldwisselaar en koopman. Pas in het jaar 1796 verwierven joden in ons land volledige burgerrechten (12).

Aan de plichtsgetrouwe schout van Leende danken we het gedetail-leerde en interessante verslag over de oplichterij met de boer uit Zeelberg.  N. Wijnants stond bij de districts schout van Helmond redelijk gunstig aangeschreven (13). Dat kon niet van enkele andere maires of schouten van Leende worden gezegd, zoals blijkt uit een brief van de districtsschout van het College van Gedeputeerde Staten van Noord- Brabant over de heersende wanorde in oude gemeenterekeningen van Leende (14). Als illustratie wordt het desbetreffend fragment uit de brief van 24 december 1825 hieronder tot besluit nog aangehaald:

 

NOTEN

(1)    Rijksarchief in Noord-Brabant te 's-Hertogenbosch. Archief van het provinciaal bestuur van Noord- Brabant, inventarisnummer 12202: 25 februari 1822, nr. 5.

Het archief van de districtsschout te Helmond maakt deel uit van het archief van het provinciaal bestuur van Noord-Brabant. De districtsschouten waren destijds de indirecte opvolgers van de onderprefecten, de bestuurders uit de Franse tijd (1810- 1813) tussen de prefect van het departement (de Franse provincie) en de schouten of burgemeesters. In 1814 waren in Noord-Brabant drie arrondissements commissarissen aangesteld, die in 1819 werden vervangen door zeven districtsschouten, sinds 1825 districts- commissarissen genoemd. De districtsschouten waren tussen-personen. Als toezichthouders en adviseurs moesten ze surveilleren en aan het provinciaal bestuur rapporteren, alleen over de plattelandsgemeenten. Mr. Carel Frederik Wesselman (1780-1853), die destijds met zijn gezin en met zijn oude vader op het kasteel van Helmond woonde, was schout van het district Helmond, waar ook Leende onder viel.  Maire en schout (vermoedelijk tot 1825) zijn benamingen die we sinds 1810 voor burgemeester hebben gekend. Schout en burgemeester werden in bepaalde tijd door elkaar gebruikt.  Maire alleen in de Franse tijd (1810-1813).

(2)    "Eene goede dubbele bruine hitpaardje". Volgens Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal is een hit een klein soort van paard, afkomstig van Hitland (de Shetlandse eilanden bij Schotland). Een dubbele hit is de grootste soort van hitten. Schout of burge-meester N. Wijnants van Leende had, getuige zijn beschrijving, kennelijk verstand van paarden. Hij was dan ook een oud-militair.

(3)    Volgens Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal is een godspenning het handgeld dat een koper of huurder ontvangt, oorspronkelijk om de koop- of huurovereenkomst tot stand te brengen en bindende kracht te geven, later slechts tot bevestiging van de tot stand gekomen overeenkomst.

(4)    Een kroon is een munt die hier destijds evenals een gulden in omloop was. Zo ook de verderop in dit artikel genoemde louis d'ors. Een louis d'or is een oude Franse gouden munt.

(5)    "Dezelve":  aanwijzend voornaamwoord;  verwijst hier naar het horloge, dus te lezen als:  dit,  dat.

(6)    Het is me onbekend wat de Leendse schout of burgemeester N. Wijnants met een "medalie” bedoelde.  Kennelijk betekende een "medalie" voor hem hetzelfde als edelstenen.   

(7)    Een Louis d'or is een oude Franse gouden munt. Zie ook noot 4.

(8)    Schout of burgemeester N. Wijnants schreef dat Hoevenaars verzocht werd de kostbaarheden in zijn "kas" op te sluiten. Een kas was vroeger een kist of koffer, in het bijzonder als bergplaats voor geld en geldswaarden.

(9)    "Dezelve”:  aanwijzend voornaamwoord; verwijst hier naar de kleinodiën, dus te lezen als:  deze.

(10) Indien de data van beide brieven juist zijn, is de marechaussee bijzonder snel en effectief opgetreden bij het oplossen van deze zaak.

(11) Zie:  Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal (door G. Geerts en H. Heestermans, m.m.v. C. Kruyskamp) elfde, herziene, druk, Utrecht/Antwerpen 1984, blz. 1225 en 1244. Overigens ont-gaat me de relevantie van de opmerking door de commandant in zijn brief over het valse kruis dat de daders in hun halsdoek hadden.

(12) Zie:  A. van Oirschot, De joden en Brabant, in Vreemd volk in Brabant, een uitgave van de Stichting "Brabantse Dag" Heeze, 1974, blz. 13-21.

(13) Zie: H.G. van Moorsel, Kronijk of aantekening der merkwaardige voorvallen binnen de gemeente Heeze en eenige omliggende dorpen en enkelde welken algemene belangstelling verdienen, uitgegeven en toegelicht door D. de Jong, Achelse Kluis 1953, blz. 40 en 87.

Nicolaas Wijnants werd op 17 augustus 1756 te Borgloon (België) gedoopt. Hij overleed te Antwerpen op 2 juli 1848 als weduwnaar van Anna Moors en van Christina Maria Margareta Becker.

N. Wijnants was eerste luitenant van de infanterie en burgemeester (schout) van Leende van 1 januari 1821 tot 1 december 1839.

Zie Ook: Dyt gheyt aen der kyrcken van Leendt. Geschiedenis van Leende,  z.pl.  1974,  blz.86. Volgens deze publikatie waren de voorgangers van schout of burgemeester N. Wijnants te Leende sinds 1811: W. van Nieuwenhuizen, maire tot 31 mei 1811; C. Notten, maire van 15 juni 1811 tot 28 maart 1812; J.B. Clephas, maire, schout of burgemeester van 1812 tot 1821.

(14) Rijksarchief in Noord-Brabant te 's-Hertogenbosch. Archief van het provinciaal bestuur van Noord-Brabant,  (oud) inventarisnummer 6211:  24 december 1825,  nr. 1.

(15) ”Conscriptie":  inschrijving en loting voor de militaire dienst.

Ga terug