Een monumentaal bezit: Een blijvende zorg!

Heemkronijk jaar:1985, jaargang:24, nummer: 3 en 4, blz.140- 150

EEN  MONUMENTAAL  BEZIT:  EEN  BLIJVENDE  ZORG!

door: J.A. van der Meer

In een uitgave die geheel gewijd is aan de kerk van Leende, mag een beschrijving van de meest recente restauratie, die in 1983 haar beslag heeft gekregen, niet ontbreken. De geschiedenis van de Leender kerk kent overigens verschillende perioden waarin ingrijpende restauratiewerkzaamheden hebben plaatsgevonden (1). Dat is niet verwonderlijk voor wie bedenkt dat de kerk inmiddels ruim vijf eeuwen heeft getrotseerd. De tand des tijds knaagt voortdurend aan het bouwwerk en laat van tijd tot tijd zichtbaar haar sporen na. Doch dank zij ambachtelijk vakmanschap en met gebruikmaking van nieuwe technieken kon aan de voortschrijdende achteruitgang van het gebouw een halt worden toegeroepen. Maar eer het zover was, dat oude vervallen gedeelten weer geheel konden worden hersteld, moest een lange weg worden afgelegd.

De jongste restauratie van de kerk, die van 1974 tot 1984 werd uitgevoerd, vond haar aanleiding in het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965), dat de nodige vernieuwingen binnen de katholieke kerk heeft ingeluid. ln de jaren na het concilie werden liturgie-vernieuwingen al spoedig merkbaar in de dagelijkse praktijk van de eredienst. Als gevolg daarvan werden in het begin van de jaren '70 in vele kerken wijzigingen in het priesterkoor aangebracht. Ook de kerk van St. Petrus' Banden ontkwam daar niet aan. Met het 500-jarig bestaan van de parochie in het vooruitzicht werd onder leiding van architekt J. de Jong uit Schayk in 1974 een dergelijke interieuraanpassing uitgevoerd. ln overleg met de Rijksdienst voor Monumentenzorg werd de vloer rond het priesterkoor hersteld, werden in het priesterkoor nissen aangebracht en stucwerk gerepareerd, waarmee de eerste fase van het kerkherstel een feit was.

Tijdens de voorbereiding van deze werkzaamheden werd gekonstateerd dat enig herstel- en onderhoudswerk geen overbodige luxe zou zijn. ln een tweede fase zou met name aandacht besteed moeten worden aan herstel van de kap, gevels ramen en gewelven, alsmede aan een rekon-struktie van het ingangsportaal en van de orgel- en zangersruimten.

Op voorstel van architekt De Jong werd namens het kerkbestuur door de Gemeente Leende d.d. 30-01-1974 het werk bij de Rijksdienst voor Monumentenzorg (R.D.M.Z.) aanbevolen , als zgn. D.A.C.W.-projekt,
waarvan door het Ministerie van Sociale Zaken in het kader van aanvul-lende werkgelegenheid minimaal 70% gesubsidieerd wordt  (2).

ln haar antwoord d.d. 15-03-1974 achtte Monumentenzorg het nood-zakelijk haar ". . . thans reeds een volledig uitgewerkte en gedetailleerd restauratieplan te doen toekomen . . .", zo dat reeds op korte termijn met de werkzaamheden kon worden begonnen, indien een subsidie in het kader van de D.A.C.W. zou worden toegezegd  (3).

Het kerkbestuur, onder voorzitterschap van Pastoor A. van Loon, reageerde bij monde van sekretaris P.G.Boot zeer voortvarend. Op 28 maart 1974 werd aan architekt J.de Jong opdracht gegeven het globale restauratieplan nader uit te werken. We mogen aannemen dat het kerkbestuur er zich terdege van bewust was, dat de uitwerking van deze opdracht een omvangrijke en daarmee ook een tijdrovende onderneming zou zijn. Het gunde de architekt daarvoor de nodige tijd, totdat moest worden gekonstateerd dat herstel van het leien dak eigenlijk geen uitstel meer kon dulden.

Medio december 1975 informeerde het bestuur bij architekt De Jong naar de gemaakte vorderingen. Tevens wilde het o.m. weten welke de exacte plannen zijn naar aanleiding van de ingediende begroting en welke stappen er ondernomen konden of zelfs moesten worden om enige gang in de restauratie van de kerk te krijgen (4).

Een maand later had architekt De Jong het globale restauratieplan van 1974 aangevuld met door hem wenselijki geachte verbeteringen (herstel van het leien dak, werkzaamheden voor het  'vrij' leggen van de O.L. Vrouwekapel), terwijl de begroting voor de eerder voorgedragen voorzieningen werd bijgesteld en aangepast aan het prijspeil van januari 1976. De totale begroting bedroeg nu f 705.757,-  (5).

Voorlopig bleef het nog bij het maken van restauratieplannen. Er was weinig vooruitgang te bespeuren, mede doordat het antwoord van het Ministerie op de subsidieaanvrage nog steeds op zich liet wachten. Het kerkbestuur achtte het onverantwoord nog langer een afwachtende houding aan te nemen en nodigde de architekt uit voor een bespreking op de pastorie. De Jong zegde toe advies in te winnen bij de direkteur van het Diocesaan Bouwbureau, de heer P.F. van Hoeckel, en wendde zich tevens tot de heer J. Uppelschoten, rayonarchitekt van de Rijksdienst voor Monumentenzorg. Om de werkzaamheden zo spoedig mogelijk op gang te krijgen adviseerde de laatstgenoemde vooral de urgentie van het werk bij Monumentenzorg naar voren te brengen. Het gemeentebestuur verleende daarbij medewerking door in haar brief van 09-06-1976 de R.D.M.Z. te wijzen op de voortschrijdende achteruitgang van het kerkgebouw en verzocht derhalve te willen bevorderen de noodzakelijke restauratiewerkzaamheden ter hand te nemen, hetzij met D.A.C.W.-subsidie, hetzij met andere financiële bronnen  (6).

Bijna een jaar later schreef Van Hoeckel aan De Jong dat hij uit betrouwbare bron vernomen had dat R.D.M.Z. het "plan Leende" op diverse punten in zijn konsekwenties niet goed kon overzien en dat de restauratie daarom voor uitvoering binnen het raam van de Aanvullende Werkvoorziening minder geschikt zou zijn. Tenslotte vroeg hij de architekt na te gaan wat er zou kunnen gebeuren om de plannen te verduidelijken of om eventuele misverstanden uit de weg te ruimen om daarmee de kans op subsidie niet te verspelen (7).

Omdat te voorzien was dat de herstelwerkzaamheden van onderhouds-technische aard zouden zijn, verzocht architekt De Jong de Centrale Onderhoudsdíenst (C.O.D.) van het bisdom Den Bosch het gehele gebouw aan een uitvoerig onderzoek te onderwerpen, van de bevindingen een rapport samen te stellen, vervolgens een gefaseerd voorstel tot restauratie uit te werken en een specifieke begroting op te stellen voor de eerstvolgende fase. Het onderzoek werd in de periode februari/april 1978 verricht.

Tijdens dit onderzoek bleek overduidelijk dat het gebouw in een zeer slechte staat verkeerde. Het rapport vermeldt dan ook o.m. de navolgende gebreken en afwijkingen:

“Het opgaande metselwerk vertoont aan de binnenzijde boven de vloeren verschijnselen van optrekkend vocht. Dit is eveneens het geval langs de Noord-Wetszijde waar geen riolering aanwezig is, hetgeen optrekken van vocht bevordert. De gevelafdekken en geveloren van het rechter dwarsschip en van de zijbeuken vertonen gevaarlijken scheurvorming. De natuursteen van de raammontanten vertoont scheurvorming door korrosie van de ijzeren brugstaven, waarvan reeds enkele stukken naar beneden gekomen zijn. De gebrandschilderde glas in lood ramen zijn op veel plaatsen stuk en dienen derhalve geheel vernieuwd te worden. De metselwerken van de contreforten (steunmuren) die aangebracht zijn tussen transept (dwarsschip) en de later aangebouwde zijkappellen zijn zeer slecht. Deze moeten met de afdekking geheel worden vernieuwd. De zijgevels van het schip boven de zijbeuken zijn niet van contreforten voorzien en builen gevaarlijk uit. De hiertegen aansluitende gewelven aan de binnenzijde vertonen scheurvorming. Een gedeelte van de specie is uit de gewelgen naar beneden gevallen. In de hoofdkap staan de spantbalken met muurstijlen bij de oplegging plaatselijk 13cm vrij. Zij hebben de muur naar buiten gedrukt. Ook in vertikale richting staan de muren plaatselijk 4 à 5cm rond. De spantbalken zijn bij de oplegging op diverse plaatsen door rotting aangetast. In de kap boven de zijbeuken zijn op de traveemaat van de contreforten aan de binnenzijde boven de gordelbogen anderhalfsteens muren aangebracht, welke de zijgevel van het schip steunen. In deze steunmuren zijn echter kruipgaten weggebroken van een zodanige omvang dat de muren hun steungevende funktie praktisch verloren hebben (....) De leibedekking is dermate versleten, dat het geheel verdekt dient te worden (.....) (8)

De in het rapport vermelde opmerking dat de risiko's van de gekonstateerde gebreken van dien aard zijn, dat op korte termijn afdoende maatregelen genomen dienen te worden, liet evenwel aan duidelijkheid niets te wensen over. Een serie van 18 foto's benadrukte de ernst van de situatie. Middels een begeleidend schrijven d.d. 25-08-1978 werd het rapport, voorzien van een gespecificeerde kostenbegroting, toegezonden aan de Rijksdienst voor Monumentenzorg. Daarbij werd tevens verzocht de subsidiabele kosten voor deze fase van herstel vast te stellen, deze vervolgens te bepalen en in het vooruitzicht te stellen. De totale kosten werden geraamd op f 1.590.000,-

Omdat vooral de konstruktieve toestand van het gebouw grote veront-rusting opriep, werd in overleg met de architekt besloten de konstruk-tieve verbetering van het gebouw en alle onderhoudstechnische werkzaamheden onder direkte verantwoordelijkheid van de C.0.D. te laten, waarbij architekt De Jong als esthetisch adviseur zou optreden.

 

Op 8 november 1979 berichtte het Ministerie van C.R.M, dat de Staatssekretaris C.C.Wallis de Vries de noodzaak tot restauratie kon onderschrijven en in principe bereid was subsidiëring te bevorderen, doch alleen van die werkzaamheden die uit konstruktief oogpunt noodzakelijk waren. Op 4 september 1980 kwam een aangepaste en gewijzigde kostenraming gereed op basis van het bovenvermelde rapport. Dit bleek noodzakelijk na inschakeling van adviesbureau Th.J. Gieles te Den Bosch, dat zich speciaal heeft beziggehouden met de konstruktieve verbetering van de kapkonstruktie. Aanvullende opmetingen bevestigden het vermoeden dat de muren ter plaatse van de spantopleggingen geen uitwijkingen naar buiten vertoonden en dat de uitwijkingen naar binnen na 1958 met nauwelijks 1 cm waren toegenomen. Uitgaande van de uitgebrachte adviezen bedroeg de begroting voor de tweede fase een bedrag van f  1421.810,-. Een jaar later op 31 augustus 1981 gaf het Ministerie van C.R.M. eindelijk groen licht; het subsidiabele bedrag werd bepaald op f1.000.000,-, waarvan de overheid 50% voor haar rekening nam, met een maximum van f 500.000,-. Dat betekende een flinke stap voorwaarts. Hoewel deze toezegging het kerkbestuur als muziek in de oren zal hebben geklonken, was daarmee de restauratie nog niet veilig gesteld. Voordat de aanbesteding kon plaats vinden, stond de penning meester voor de niet eenvoudige taak de overige gelden bij elkaar te krijgen, aangezien de rijkssubsidie eerst in 1984 en 1985 betaalbaar zou worden gesteld.

Omdat men aanvankelijk op 1 april met de herstelwerkzaamheden wilde beginnen, wendde het kerkbestuur zich op 15 december 1981 tot de gemeente met een drieledig verzoek: de gemeentelijke bijdrage te bepalen op 35% in plaats van de gebruikelijke 30%; het gemeentelijk aandeel tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschikbaar te stellen; de helft van de rijkssubsidie (derhalve f250.000,-) als voorfinanciering renteloos ter beschikking te stellen. Naar het oordeel van het kerkbestuur zou het alleen op deze wijze verantwoord zijn met de restauratie aan te vangen. Het gemeentebestuur reageerde echter in zijn brief d.d. 07-04-1982 afwijzend, in verband met de zorgelijke financiele positie van de gemeente. lnwilliging ervan betekende een te zware belasting voor de gemeentebegroting voor 1983. Wel merkte het op dat het gebruikelijk is, dat de gemeente een subsidie verleent van 30% van de subsidiabele kosten, maar vreemd genoeg werd daarover geen enkele toezegging gedaan  (9).

Voor het kerkbestuur was dit aanleiding om in tweede termijn bij het gemeentebestuur aan te kloppen. lmmers, de "verfijningsregeling monumenten"  (10) zou per 31-12-1982 beëindigd worden. Het was dan te verwachten dat er een overgangsregeling getroffen zou worden voor gemeenten die reeds voor die tijd bepaalde verplichtingen waren aangegaan. M.a.w.: wanneer de verfijningsregeling geheel zou komen te vervallen, miste de gemeente de kans om bij te dragen, waardoor van restauratie geen sprake meer kon zijn! Er moest dus zekerheid komen. Vandaar dat het gemeentebestuur op 24-05-1982 dringend werd verzocht een subsidie van 30% te verstrekken en deze in 1984/1985 betaalbaar te stellen. Ten overvloede werd daarbij aangetekend dat zowel de C.0.D. als de R.D.M.Z. van mening waren dat de restauratievoorbereiding afgerond moest worden, zodat zo snel mogelijk de aanbesteding kon plaatsvinden.

Overigens moest in de geplande werkzaamheden danig worden gesnoeid. De kosten waren immers aanvankelijk geraamd op f 1.590.000,-, terwijl staatssekretaris G.C.Wallis de Vries de subsidies beperkte tot werkzaamheden die uit konstruktief oogpunt noodzakelijk waren en derhalve, zoals we al eerder zagen, het subsidiabele bedrag bepaalde op f 1.O00.000,-. Dit afgeslankte plan werd op 29 juni 1982 aanbesteed en gegund aan de fa. Nico de Bont & Zn. te Nieuwkuyk voor een bedrag van f 711.540,- (11).

Op 16 augustus werd gestart met de uitvoering van de navolgende aanbestede werken:

 - Het restaureren van het schip, zijbeuken, priesterkoor, rechter  zijingang, rechter transept en linker transept;

-  Vernieuwde raammontanten, repareren van traceringen en repareren van montanten. Het restaureren van het glas- in-lood en de brugijzers van de ramen;

- Restauratie van de bekapping van het schip, zijbeuken en transepten en priesterkoor;

- Verdekken van alle leien op zijbeuken, schip, transepten en priesterkoor, alsook het vernieuwen van de aanwezige zink en koperen goten, afvoer, e.d.  (12).

Op 26 augustus werd opnieuw een beroep op het gemeentebestuur gedaan met vermelding van de aanbestede werken. Twee maanden later werd in de raadsvergadering d.d. 28-10-1982 besloten de gevraagde subsidie van f 300.000,- (30%) in de restauratiekosten van de kerk beschikbaar te stellen, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat vóór de uitbetaling van het bedrag vaststond dat de "verfijningsuitkering monumenten" of een gelijkwaardige (overgangs-) regeling op de uitbetaling van toepassing was. Het raadsbesluit zal zonder enige twijfel bij de leden van het kerkbestuur een groot gevoel van opluchting hebben gegeven. Vervolgens werden nog andere financiele bronnen aangeboord. Er werd een beroep gedaan op de Provincie en de Stichting "Prins Bernhard-fonds", die resp. een subsidie verleenden van f 100.000,-  (10%)  en f 35.000,-, terwijl voor de verdere kosten de parochie zelf uit eigen middelen zou moeten putten, om het financiële plaatje rond te krijgen. Dat dit voor het kerkbestuur mogelijk was, dankt het in niet geringe mate aan de trouw, waarmee veel parochianen hun gezinsbijdragen betaalden, zodat in de loop der jaren de nodige gelden voor deze restauratie konden worden gereserveerd.

Tijdens de uitvoering van het werk trachtte men zoveel mogelijk de kerkdiensten doorgang te laten vinden, zowel door de week, als in het weekend. Vóór aanvang van de dienst moest de kerk schoon worden opgeleverd, terwijl in de kerkruimte niet mocht worden gewerkt. De overige werk zaamheden dienden zodanig aangepast te worden dat kerk- diensten, ook rouw- en trouwdiensten, op geen enkele wijze zouden worden gestoord of gehinderd. ln de zomer van 1983 werd de kerk drie maanden gesloten om de restauratie aan de gewelven, het mmurwerk, stucwerk en de glas-in-loodwerken in het schip van de kerk mogelijk te maken.

Voor de diensten moest nu worden uitgeweken naar het gemeenschapshuis "De Meent". De parochianen namen dit 'ongemak' graag voor lief. Uiteindelijk werd de kerk geheel volgens plan op 4 september 1983 op feestelijke wijze in gebruik genomen middels een plechtige Eucharistie-viering, geconcelebreerd door de Hoogeerw. Heer Deken J.Bakker, en de Zeereerw. Heren Pater G.Versteijnen en Pastoor A.van Loon.

Een tweede hoogtepunt dat zeker niet onvermeld mag blijven, betrof de plechtige inzegening van de devotiekapel voor de "Moeder van Smarten" (13). Een bergruimte onder de toren bleek met de nodige aanpassingen zeer geschikt om als kapel benut te worden. Door het gedeeltelijk wegbreken van een muur werd de aanzet van een spitsboog zichtbaar en werd de achterliggende ruimte van achter uit de kerk toegankelijk. Aangezien voor dit werk geen subsidie kon worden verkregen, werd een bliksemaktie op touw gezet om het benodigde bedrag ad. f 25.000,- bij elkaar te krijgen. Het resultaat was overweldi-gend. Binnen korte tijd brachten de parochianen spontaan het indrukwekkende bedrag van f 43.000,- bijeen. Uit dit gulle gebaar spreekt onweerlegbaar de liefde van de Leendenaar voor zijn kerk, dat ook tot uiting komt middels de navolgende tekst welke door een der parochianen in de kapel is aangebracht:

Door U gesteund met goed en geld

Werd deez’ kapel voor U hersteld

Kom nu, in nood, Uw moeder eren

Zij zal Uw hart óók restaureren.

De ingebruikneming van de kerk was voor de pastoor en de overige leden van het kerkbestuur een moment van grote voldoening. Na jarenlange voorbereiding en dank zij een volhardend optreden, daarbij gesteund door de Leendse parochiegemeenschap, zagen zij hun vele inspanningen uiteindelijk beloond: de tweede fase van de restauratie was voltooid.

Tot slot lijkt de konklusie gerechtvaardigd: een kerk als monument te mogen beheren is slechts een gunst, maar om haar te onderhouden . . . dat is een hele kunst!

NOTEN

(1)       Dyt Gheyt aen der kyrcken van Leendt.  Leende, 1974, p. 96-103. H.van den Berg. Fundering van een restauratie: een groot probleem,  in dit nummer.

 (2)      De werkzaamheden waren aangemeld bij het District Zuid voor Aanvullende Civieltechnische Werken, in het kader van aanvullende werkgelegenheid.

(3)       Parochie-archief (nader aan te duiden: P.A.).  Brief van het Ministerie van C.R.M., d.d. 15-03-1974.

(4)       P.A. Brief van het Kerkbestuur t.a.v. J.de Jong, d.d. 12-12-1975.

(5)       P.A. Begroting d.d. 27-01-1976.

(6)       P.A. Brief van het College van B. & W. aan de Rijksdienst voor        Monumentenzorg.  Briefnr. 1053,  d.d.  9-6- 1976.

(7)       P.A.  Afschrift brief van P.van Hoeckel aan J. de Jong, d.d.14-03- 1977.

(8)       P.A.  Restauratierapport;  opgesteld door de Centrale Onderhoudsdienst van het Bisdom 's-Hertogenbosch, d.d. 01-06-1978.

(9)       P.A.  Brief van het College van B.& W. aan het Kerkbestuur, d.d. 07-04-1982.

(10)     Het Rijk stelt middels deze regeling de gemeenten in staat 30% van de restauratiekosten te subsidiëren.

(11)     P.A.  Proces-verbaal van aanbesteding, d.d. 01-07-1982

(12)     Daarna volgden nog aparte opdrachten voor aanvullende restauratiewerken:

            op 25-10-1982: restauratie torenzolders,

                                      klokkenzolder, houtworm-

                                      en boktorbestrijding,

                                      brandwerende deuren                  f 153.963,-

             op 18-01-1983: schilderwerk binnen en buiten     f   25.646,-

             op 18-01-1983: vernieuwen van onderdorpels

                                       onder de ramen en

                                       steunbeerafdekkingen                  f 114.467,-

                                       totaal   (excl.BTW.)                       f 294.076,-

(13)     De restauratie van de O.L.Vrouwe-kapel was opgenomen in het plan van 1974 (eerste fase), maar werd toen niet uitgevoerd.

Het Ministerie van C.R.M. verleende goedkeuring in haar brief d.d.04-06-1974. (P.A.)   

Ga terug