Het askruisje

Heemkronijk jaar:1985, jaargang:24, nummer: 3 en 4, blz.137- 139

HET ASKRUISJE

door: A.L.M.Th. Veldhuizen-van Geffen

Met sombere blik staarde pastoor Steenbekkers door het venster van zijn studeerkamer naar buiten. Hij keek naar het weer en hij keek naar zijn kerkplein, maar noch het een noch het ander kon hem opvrolijken. Donkergrijze regenwolken slierden laag over Leende en beloofden maartse buien. De wind dartel als een jonge deerne, joeg de bladeren en papiertjes in 'n spiraal omhoog, om ze even later als confetti te laten neerdwarrelen, waar ze bleven plakken tegen het hek van de pastorie, zich nestelden tussen de plantjes rond het H. Hartbeeld en de stoep versierden van het gemeentehuis.

Het was tenslotte carnaval!

Hoewel. . . vastenavond in de Kempen van de jaren twintig was een binnengebeuren, waarvan ook nu weer de kerk de meeste aandacht naar zich toe wist te trekken. Traditie getrouw rolde er op de zondagochtend van het feestgebeuren een donderpreek van de kansel om de schaapjes te waarschuwen voor de zonden van de wereld en de duivel die altijd zijn kans greep als je even niet oplette.

Om de gelovigen hierbij een handje te helpen, werd na de Hoogmis "Ons Heer uitgestald" en volgde het veertigurengebed. Dit gebeuren maakte veel indruk op de mensen, niet in het minst door de stralende monstrans omringd door brandende kaarsen, geurende bloemen en wierook.

Dit alles weerhield de mannen niet hierna in hun stamcafé een grote pint schuimend bier extra naar binnen te klokken, terwijl het jongvolk zijn vertier zocht in de nabijgelegen grote stad, waar de markt voor drie dagen was omgedoopt in de ganzenmarkt. De durskes (de ganzen) en de jongens konden hier  -uit het zicht van "de ouwelui"-  onbevangen en plezierig nader kennis maken.

Aan dit alles dacht de pastoor op deze kille dinsdagmorgen en juist had hij besloten de koster op te dragen het perkje rond zijn H.Hart te kuisen, toen hij met ergernis zag dat gemeentewerker Jan van Weert aanstalten maakte  met hark en schoffel in de weer te gaan rond zijn beeld.

Hoe haalde die man het in zijn hoofd, hij had daar geen bemoeienis mee. Wisten ze daar op het gemeentehuis nu nog niet dat hij, pastoor Steenbekkers, in staat was zijn eigen plein schoon te houden? Met opgestoken zeil stevende hij op de zich van geen kwaad bewuste man af en sommeerde hem terug te gaan vanwaar hij gekomen was om een andere klus aan te vragen.

Burgemeester Vogels stond op datzelfde uur óók voor het raam van zijn werkkamer en ook hij zag dat het marktplein er rommelig bij lag. De fanfare "Philharmonie" was gisteren en eergisteren  -vanwege het carnaval-  in optocht door het dorp getrokken, wat altijd veel volk op de been bracht en rommel op straat. Hij zou tegenover de pastoor, die nu eenmaal niet zijn beste vriend was, zo vlak voor de grote vasten zijn goede wil tonen en een van zijn mensen het pleintje laten aanvegen. Dan kon de "benevelde lucht tussen pastorie en gemeentehuis" (1) een beetje opklaren.

Het mocht niet baten! Luttele minuten later stond werknemer Jan voor de burgervader met het bekende verhaal. Dit schoot de goede man in het verkeerde keelgat, doch hij wist zich meesterlijk te beheersen. "Goed", zei hij tegen Jan, die al jaren bij hem in dienst was, "laat de koster dan maar het perkje harken, dan kende gij het plein aanvegen". Met duidelijke tegenzin begaf deze zich weer naar buiten, -hij kende de twee kemphanen- en amper had hij zijn bezem in veeghouding, of de pastoor klopte woedend op de ruit en gebaarde de arme man dat hij moest verdwijnen. "Non-de-ju" vloekte hij, "hier krijg ik het heen en weer van".

Terug naar zijn baas, wat overigens nog geen tien meter lopen was, die de afwijzing van Jan natuurlijk gezien had. Hij opende het raam en riep: "Ik ben de baas en ge doet wat ik U opdraag"! Doch Jan, wel goed maar niet gek antwoordde: "Als gullie uitgevochten bent, kom ik weerom", zette zijn gereedschap in de schuur en ging op huis aan.

Zijn vrouw hoorde het hele verhaal hoofdschuddend aan en mopperde: "Dit gesteggel is nu al jaren aan de gang, die twee zullen wel nooit wijs worden, maar daar hoefde gij niet de dupe van te worden. Uiteindelijk hedde er niets mee te maken". "Ge hebt gelijk", beaamde Jan de woorden van zijn vrouw," het zijn mijn zaken niet, ze doen maar", waarop hij weer naar het gemeentehuis ging, want er was genoeg werk voorhanden.  Hij dacht al niet meer aan het voorval toen hij de volgen de ochtend naar de mis van half acht ging om daarna zijn askruisje te halen, want het was Aswoensdag. Na de kerkdienst schuifelde hij geduldig in de rij naar voren waar de pastoor en zijn kapelaan de as met hun duim op de voorhoofden van de gelovigen drukten, terwijl ze baden: "Meménto homo, quia pulvis es, et in púlverem revertéris". Gedenk, o mens, dat gij stof zijt en tot stof zult wederkeren.

Toen Jan van Weert voor zijn herder stond om zijn boeteteken te ontvangen, stopte deze met zijn handeling, keek Jan nijdig aan en maakte met zijn hoofd het teken van . . . wegwezen!

Ongelovig en diep gekwetst liep hij de kerk uit, onder de verbaasde ogen van de dorpelingen. Bleek hij toch de zondebok en kreeg voor straf geen askruisje!?

Thuisgekomen, woedend en gekrenkt door het hem aangedane onrecht, trok Jan de asla van de kachel open, stak zijn duim erin, drukte die vervolgens op zijn voorhoofd en sprak: "Bedenk o heer pastoor, dat ook gij niets anders dan stof zijt en spoedig tot een klein hoopje stof zult verdwijnen"! Woorden als balsem voor zijn wonde (2).

NOTEN

(1)          Het pastoraat van Steenbekkers (1911-1934) was een veelbewogen periode voor de parochie in Leende. De kwestie tussen kerkbestuur en gemeente over de vraag wie de eigenaar was van het marktplein, is zo'n gebeurtenis die van 1918 tot 1922 de verhoudingen vertroebelde en tenslotte eindigde in het ontslag van een kerkmeester. In 1924 na de "marktpleinkwestie" liet pastoor Steenbekkers zijn overwinning op de gemeente duidelijk merken door midden op dit plein een H.Hartbeeld te laten plaatsen; het staat nu op Boshoven.

Uit: Dyt gheyt aen der kyrcken van Leendt. Leende, 1974.

(2)          Met dank aan mevrouw en de heer Van Weert uit Leende voor het verstrekken van de gegevens waarop dit verhaal is gebaseerd.

Ga terug