De oprichting van de protestantse gemeente in Leende

Heemkronijk jaar:1985, jaargang:24, nummer: 3 en 4, blz.106- 112

DE  OPRICHTING  VAN  DE  PROTESTANTSE  GEMEENTE  IN  LEENDE

door: J.C.G.W. Coenen

De laatste tijd zijn er vrij veel artikelen geschreven over zowel de protestantse gemeente Heeze, als de predikanten van Geldrop. De oprichting van de protestantse gemeente in Leende bleef tot nu toe buiten beschouwing. De besluitvorming die voorafging aan de totstand-koming van de protestantse gemeenten Heeze en Leende en de eerste ervaringen van een predikant in het vanouds katholieke Leende zijn het onderwerp van dit artikel.

DE  KATHOLIEKE  PAROCHIE   TE   LEENDE

Sinds in 1285 Willem van Horne de patronaatsrechten over de kerken van Heeze en Leende aan het nonnenklooster van Keijzerbosch in Neer had afgestaan, werd de pastoor van Leende door de proost van Keijzerbosch uitbetaald. Uit de opbrengst van de tienden in Leende moest de proost tevens geld afdragen voor het onderhoud van de kerk. Voor het klooster in Neer waren die patronaatsrechten een bron van inkomsten, omdat na aftrek van de eerder genoemde lasten, nog voldoende overbleef voor het klooster.

Na het beleg van Den Bosch in 1629 begon de situatie geleidelijk te veranderen. De uitoefening van de katholieke godsdienst werd steeds moeilijker. Pastoor Van den Broek verliet zijn parochie in 1636 en werd na zijn dood in 1642 opgevolgd door Jan Philips van Heeze, die Leende in 1648 moest verlaten. ln 1651 woonde hij in Heeze bij zijn vader, Philip Goort Jacobs. In 1658 verbleef hij in Maeseijk (1).

ln 1648 vervielen de kerken aan de protestanten, maar het duurde enige tijd voor Leende een zelfstandige protestantse gemeente kreeg.

DE OPRICHTING VAN DE PROTESTANTSE KERK IN DE GEMEENTE LEENDE

Aan het begin van de 17de eeuw woonden in het katholieke Heeze al enkele protestantse families, waarvan het gezin van Antonis Jan Bocx wel het bekendste was. Bocx was ouderling van de kerk te Eindhoven, omdat er in Heeze geen protestantse gemeente was. Reeds op 27 juli 1648, toen de Classis Den Bosch net begonnen was met haar vergaderingen over de protestantisering van de Meierij, verzocht Bocx de Classis om een predikant voor Heeze. Hij deed dat met de volgende woorden: “Thonis Jansse Bocx, ouderlingh der kercke tot Eijndhoven, versoeckende dat d’een oft d’andere van de plaetse voornoemt (Heeze of Leende) maer een quartier uijn van den anderen liggende met een predicant mochte voorsien werden”. De Classis besloot “alle devoiren aen te wenden, dat het versoeck sijn effect sal sorteren, te meer also in beijde de plaetse verscheijdene van de gereformeerde religie sijn” (2).

Vrij kort daarna werden 32 predikanten voorgedragen om in de Meierij van Den Bosch een standplaats te betrekken. Onder hen was Abraham Rodenburch. Naar aanleiding van een rapport betreffende de plaatsen waar de bekwaamste predikanten moesten worden gezonden, werd geadviseerd Rodenburch naar Heeze of Leende te sturen.

Abraham Rodenburch was proponent (beroepbaar predikant) in De Meern, zodat aan de Classis Utrecht toestemming moest worden gevraagd of hij demissíe (ontslag uit zijn dienst) kon krijgen. Rodenburch aanvaardde zijn beroeping tot predikant en zijn Classis stond hem toe te vertrekken. Nog voor zijn bevestiging ging hij al in Heeze en in Leende preken voor zijn toekomstige gemeente  (3). Op 13 september 1648 werd hij door dominee Trichlerius bevestigd als predikant te Heeze  (4). Het is opvallend dat in de bevestiging plotseling alleen over Heeze werd gesproken, zonder dat ergens werd aangegeven, waarom hij niet naar Leende werd gezonden. Rodenburch behoorde zodoende tot de eerste groep predikanten, die sinds 1648 in de Meierij een gemeente kreeg toegewezen.

Op 14 september keurden de Staten Generaal de benoeming van vijftien predikanten goed. Vervolgens vroeg de Classis Den Bosch om nog een aantal predikanten te mogen beroepen. Per Kwartier werd een lijst opgesteld van de plaatsen, die daarvoor het meest in aanmerking kwamen. Op die lijst stonden voor het kwartier Peelland de dorpen Leende en Geldrop vermeld. Naar aanleiding van deze plannen werd door enkele Geldropse protestanten een brief gestuurd, waarin gevraagd werd om een goede predikant  (5). Een nieuwe lijst van plaatsen werd opgesteld, maar daarop ontbrak Leende, terwijl Geldrop nog steeds vermeld werd.

Naar aanleiding van die lijst werden de namen van geschikte predi-kanten genoteerd voor de opvulling van het ambt in die plaatsen. Op deze lijst kwam de naam van Isaac Enten voor, die predikant was in Middeli en Quadijk in de Classis Edam. Behalve de predikanten werden ook nog enkele proponenten vermeld, die als tweede keuze konden dienen. Als zevende op die lijst werd een zekere Monachius genoemd.

PROPONENT MONACHIUS

Monachius was blijkbaar pas klaar met zijn studie theologie. Ook hij had zich beschikbaar gesteld voor een aanstelling als predikant in de Meierij. Toen uit de eerder genoemde lijst predikanten werden beroepen, kreeg Enten de gemeente Geldrop toegewezen en Monachius de gemeente Nuenen. Naar aanleiding van die beroeping schreef dominee Rodenburch een brief met het verzoek Monachius in Leende aan te stellen in plaats van te Nuenen. De Classis ging akkoord met dat voorstel en paste de volgorde in de lijst aan. Zodoende werd Bartholomeus van de Port, die predikant van Lommel zou worden, verplaatst naar Nuenen en zou Monachius na het afleggen van zijn examen predikant worden in Leende  (6). Aangezien een proponent pas predikant wordt na het afleggen van een examen, moest Monachius samen met de propo-nenten De Bitter, Klijn, Schuijlius en lmmens op 21 oktober 1648 een proeve van bekwaamheid afleggen. Hoewel Monachius om de een of andere reden daarbij niet aanwezig kon zijn en hij pas op 30 oktober examen deed, werd reeds op 16 oktober door de Staten Generaal zijn beroeping in Leende goedgekeurd. Monachius werd op 30 oktober ondervraagd over de teksten uit de H.Schrift , speciaal de tekst Gal.  6V. 14  (7).

Op 30 november werden de predikanten in hun plaats bevestigd, met uitzondering van Monachius, die pas een week later naar Leende vertrok  (8).

DE  EERSTE  ERVARINGEN  IN  LEENDE

Monachius of Monincx, zoals hij in Leende genoemd werd, kreeg het niet gemakkelijk. Een huis was voor hem niet te vinden, zodat hij de schout moest inschakelen om er een te vorderen. Blijkbaar hielp dat niet veel, want in 1652 legde hij een verklaring af in welke omstandigheden hij de eerste jaren in Leende met zijn gezin had moeten wonen.

Eerst huisde hij met zijn vrouw en kinderen in een klein schuurtje en daarna in een klein kamertje in het huis van de, eveneens protestantse, schoolmeester  (9). Verder klaagde hij al een maand na zijn beroeping dat de "paep" het volk lokte met zingende missen en dat er bovendien nog een "paepse" schoolmeester in het dorp was (1 0).

De Staten Generaal besloten in te grijpen, zodat pastoor Jan Philips van Heeze zijn parochianen verliet en met lede ogen toezag dat predikant Monincx voor een handjevol protestanten de grote kerk van Leende in gebruik nam. De paapse school werd echter nooit opgeheven, aangezien de schoolmeester op ”Luijxen bodem", dus op de grens met het tegenwoordige België, school hield (11).

Toch was Monincx niet slechter af dan zijn collega Rodenburch in Heeze. Deze had in 1650 te maken met een bouwvallige kerk, waarvan hij in eerste instantie het koor liet repareren om voor zijn diensten te gebruiken. Vervolgens liet hij het dak en de glazen dichten. Hij adviseerde de Raad van State de kapel van Heeze te slopen, daar deze in een slechte staat verkeerde. Als de kerk van Heeze niet verbeterd kon worden, was een combinatie van de gemeenten te Heeze en Leende de enige oplossing (12).

Ondanks de tegenspoed ging Monincx niet bij de pakken neerzitten. Na enkele jaren behelpen verzocht hij de Raad van State te bemiddelen bij de aankoop van een huis nabij het kerkhof in Leende, dat voor f 1200,- beschikbaar was.

In eerste instantie vond men het bedrag te hoog en kreeg hij het advies te bekijken of zijn eigen huis niet te verbouwen was, maar toen de gecommitteerden van de tiendverpachtingen een kijkje kwamen nemen, kreeg Monincx zijn zin. Volgens het rapport had hij al "de gantschen tyt van sijne bedienienge zich armelijk moeten behelpen". Het huis, dat hij kon kopen voor f 725,-, moest nog voor f 570,- worden verbouwd. In de kosten van de reparatie kon worden bezuinigd door stenen te gebruiken van "een heijlich huijsken". Welk kapelletje daarvoor gesloopt moest worden, werd niet vermeld. Monincx kreeg toestemming om het huis nabij de kerk aan te kopen  (13). Geld was voor Monincx het grootste probleem, aangezien de rentmeester van de geestelijke goederen zeer traag was met betalingen. Nog in 1654 moest hij de Raad van State verzoeken de f 725,- voor de aankoop van het huis te bekostigen.

Twee jaar later had hij zelfs ruim f 1500,- tegoed van de Staat.

PROBLEMEN  MET  KEIJZERBOSCH

Een van de oorzaken van de geldzorgen van Monincx, was de weigering van de nonnen van Keijzerbosch hem te betalen. In de praktijk werden de meeste predikanten betaald uit de opbrengst van de gekonfiskeerde geestelijke goederen, maar in plaatsen waar het patronaatsrecht in handen was van een abdij of klooster van buiten de Republiek, was bepaald dat die instelling uit de opbrengst van de tienden de predikant moest betalen. Aangezien Keijzerbosch in het buitenland lag, voelde deze katholieke instelling er niets voor de predikant van Leende te betalen en de kerk van Leende ten bate van de protestanten te onderhouden. Al sinds 1645 had de proost van het nonnenklooster een jaarlijkse pacht van 3 mudden rogge niet meer betaald  (14).

Ook Pieterson, de rentmeester van de geestelijke goederen in Peelland, had onenigheid met de proost van Keijzerbosch  over de reparatie van de kerk van Leende. De proost was van mening dat uit de tienden van Leende slechts f 9,- aan de reparatie van de kerk aldaar betaald hoefde te worden, en dat de rest opgebracht moest worden door Leende zelf.

Voor het onderhoud van de pastoor was  -volgens oude documenten-  24 mudden rogge gereserveerd  (15). Volgens Monincx leverden de tienden in Leende f 500,- tot f 600,- op aan Keijzerbosch, zonder "iet aen deselve kercke uijt te keeren tot den godsdienst " (16). Daar hij niets van Keijzerbosch ontving, verzocht hij de Raad van State de bouw van een turfschuurtje en de reparatie van de pastorie te bekostigen. Na deze tijd had Monincx niet veel problemen meer. De enige informatie over hem betreft reparaties aan de pastorie of aan de kapel van Leenderstrijp en de kerk van Leende.

Monincx overleed in 1685. In het visitatieverslag van 1685 staat onder Leende “Dese plaetse is vacant door ’t affsterven des predikants. De schoolmeester en de vorster in de kerck verschenen sijnde hebben wij verstaen dat den kerckendienst door de leden des Classis van Peellandt wel wierde waergenomen en het H. Avontmael des Heern op sijn tijt wel bedient wierde”  (17) .

In 1689 werd verklaard dat de lidmaten van Leende in de kerk van Leende predikdiensten bijwoonden van predikanten uit Peelland en dat zij voor het “Avontmael”naar Heeze gingen.  (18)

in 1698 werde Andreas de Jongh de nieuwe predikant van Leende, nadat de gemeente vier jaar zonder bedienaar was geweest.    

NOTEN

(10)     A.F.N.van Asten. "Enkele stukken betreffende een tweetal Leender pastoors" in: Heemkronyk jrg. 6, 1967,  pag.13-14.

(2)       A.R.A. Den Haag   Staten-Generaal 8958 Acta Classis Den Bosch    no.26.

(3)       A.R.A. Den Haag  Staten-Generaal 8958 no.91.

P.Dominicus de Jong, O.C.R.;ed. Kronijk of aantekening  der merkwaardige voorvallen binnen de gemeente Heeze3 en enige omliggende dorpen en enkele welken algemene belangstelling verdienen; door H.G.van Moorsel. Achel, 1953,  p.16-17.

(4)       A.R.A.  Den haag  Staten Generaal  8958  no. 118.

(5)       A.R.A.  Den haag  Staten Generaal  8958  no. 151.

(6)       A.R.A.  Den haag  Staten Generaal  8958  no. 233, 237, 255.

(7)       A.R.A.  Den haag  Staten Generaal  8958  no. 289, 315, 328.

(8)       A.R.A.  Den haag  Staten Generaal  8958  no. 434.

(9)       A.R.A.  Den haag  Staten Generaal  1819 tiendverpachting 1652     fol. 13. 

(10)     A.R.A.  Den haag  Staten Generaal  8958  no. 489

(11)     A.R.A. Den Haag   Raad van  1819   1652   fol. 13-14.

(12)     R.A. Noord-Brabant  Collectie Rijksarchief  Resolutieboeken Raad               van State 154  fol. 541v-542,  29 oktober  1650.

(13)     A.R.A.  Den haag  Raad van State  1819  1652  fol.13.

           R.A. Noord-Brabant  Collectie Rijksarchief  156  fol. 185v,  26 april 1652.

(14)     R.A. Noord-Brabant  Collectie Rijksarchief  156   fol. 194,  26 april   1652.

(15)     A.R.A.  Den haag  Raad van State   1819   1658

(16)     R.A. Noord-Brabant  Collectie Rijksarchief  161  fol.199,  23 oktober 1657.

(17)    A.R.A.  Den haag  Raad van State   2154  II   1685.

(18)     A.R.A.  Den haag  Raad van State   2154  II   1688.

Opm.: de meeste bovenvermelde bronen zijn als microfilm aanwezig bij het Bureau voor Regionaal Hiastorisch onderzoek te Geldrop.

Ga terug