In gesprek met ......Hanneke Sprengers

Heemkronijk jaar:1983, jaargang:22, nummer:4, blz.115- 119

IN GESPREK MET ...... HANNEKE SPRENCERS

door: A. van Asten

Inleiding

Op donderdag 14 april 1983 hadden Guusje Veldhuizen en Ad van Asten een gesprek met Hanneke aan de Oude Stationstraat 12 te Heeze. Zij vertelde haar verhaal, zoals zij in Heeze geleefd heeft en nog leeft. Wij zijn haar bijzonder dankbaar, dat zij evenals zovele Heezenaren, bereid was aan de Heemkundekring een schat aan gegevens mondeling door te geven. De reden van dit artikel laat zich raden.

De Boerinnenbond St. Barbara in Heeze bestaat 50 jaar en Hanneke is (evenals Jaantje Snoeyen-Maas) 50 jaar lid en zij niet alleen lid, maar tevens ook 30 jaar voorzitster en tot heden erevoorzitster. Alle reden om haar persoon wat nader te belichten en de lezers een stukje Heezerse ontwikkeling en groei te laten proeven binnen de Heezerse boerinnenbond. Een gebeuren, waar Hanneke zoveel tijd en energie ingestoken heeft.

“Ik ben geboren in Heeze op 20 augustus 1903 op de Heezerenbosch als 6e in een gezin van 13 kinderen. Drie zijn er gestorven. Mijn vader, ook geboren Heezenaar, dreef samen met moeder een boerenbedrijf. Hij stierf in 1913 op 55 jarige leeftijd. Moeder stierf op 61-jarige leeftijd in 1931. Bij ons woonde ook een broer van mijn vader Cis-oom, maar deze stierf toen ik 3 jaar was. Mijn jeugd was gezellig, zover ik mij herinner, vooral in mijn ` schooltijd, toen ik samen met zusjes en buurmeiskes naar school ging. Natuurlijk altijd te voet. 's Morgens om acht uur naar de kerk daarna katechismus en boterhammen eten bij de oude vrouwkes in 't klooster naast de kerk en om 9 uur naar school. Dikwijls hadden we natte voeten en ik herinner me, dat we wel eens naar binnen mochten bij Frans v.d. Berg in de Emmerikstraat. Zijn vrouw deed gloeiende as in onze klompen dat 't siste maar onze klompen werden warm en droog.

Al heel vroeg werden we aan het werk gezet. Zo moest ik dikwijls mee "tussen” gaan halen in de hei. Dit zijn gedroogde heideplaggen, die in den herd op het open vuur gestookt werdden. "Mutserd" halen om de sopketel te stoken voor de koeien. 's Zomers de koeien hoeden.

Ik ging graag naar school, maar moest nogal eens thuis blijven, om mee te helpen; zo in de winter met het dorsen. Ik heb alleen lager onderwijs genoten en op mijn 17e nog huishoudonderwijs bij de zusters; later nog godsdienstonderwijs van kapelaan Van der Heijden, ziekenverpleging van een verpleegster en landbouw- en pluimveekunde van meester Verest (hoofd van de L.O. school te Zesgehuchten-Geldrop).

Net als andere boerenmeisjes moest ik op de boerderij veel zwaar werk verzetten, zoals melken, hooien, de oogst mee op de schoven "voort te schieten", aardappels uitsteken en rapen, de groentetuin, varkens en kippen verzorgen en ga zo maar door.

In mijn jeugd was de huishouding eenvoudig: bakken, koken, de was doen en de slacht waren de voornaamste dingen en voor de rest werkte je mee op de boerderij. Mijn moeder kookte een gewone pot, zoals boonsoep, erwtensoep, rijstesoep, veel stamppot van b.v. korenwortelen, die onder de rogge gezaaid werden. Ook verbouwden wij "slorre" (koolzaad), die naar olieslager Rutten in Leende ging voor onze olie.

Alleen 's zondags kregen we pudding, die moeder zelf uitdeelde. In mijn jeugd bakten we zelf brood en mik. In een trog gekneed met blote (gewassen) voeten. Het deeg moest "rijzen" in bed, gewikkeld in een schoon laken. Toch moesten we nogal eens een mikske meebrengen van bakker Scheutjens, als we uit school kwamen. Het was alleen een heel eind op als we thuis kwamen.

Slachter Verhappen slachtte bij ons de varkens. Er werd alleen zult, balkenbrei, bulling en worst gemaakt. De rest ging in de pekelkuip in de kelder en daarna in de schouw om te "reuken". De darmen werden schoongemaakt voor de worst en met een sigarenpijpke opgeblazen om te kijken of ze schoon waren.

In onze hof groeide van alles. Mijn moeder hield veel van bloemen en ik herinner me veel namen zoals: "kerkbloemen, lievermannekes, petergekkus, resida's, kermisbloemen, flierkes enz". Deze bloemen zijn er nog wel maar wel met andere namen.

Onze "bogerd" bestond uit appel- en perensoorten, die veelal verdwenen zijn, zoals tootappels, houwappels, jutteperen, suikerperen, hegappels en winterperen. Het fruit werd bewaard op zolder in een stenen kruik, maar de reuk was zo goed, dat er door ons nogal eens een appeltje gepikt werd.   

Met onweer bad ons moeder het St. Jansevangelie en het rozenhoedje, nadat ze huis en boerderij met palmtak en wijwater was rondgegaan.

Sinterklaas kwam in mijn jeugd ook al en bracht toen zeer nuttige dingen zoals een "scholk" (schort), klompen, sinaasappels en suikerbeestjes. Speelgoed was er niet, maar de jongste kreeg wel een pop, die moeder zelf maakte van lappen, gevuld met boekende kaf. (kaf, dat na het dorsen van boekweit overbleef)

Er werd in mijn jeugd veel gebeden. Iedere dag het rozenhoedje met een lange "staart" van gebeden. Als mijn vader tijdens 't bidden begon voor "Zijne Heiligheid de Paus" dan wisten we dat we halfweg waren. Ook werd er altijd gebeden tot de Engelbewaarders van de zusjes die buitenshuis "dienden". Bij het begin van veel werk werd een kruis gemaakt, ook bij het aansnijden van een brood en voor men aardappelen ging schillen.

Met Palmzondag gingen we met heel 't huishouden "koren palmen"; op iedere akker een palmtakje. Met pasen deed vader zijn slipjas en schoenen aan, want dat was de hoogste feestdag (op zijn paasbest) en ging zo naar de kerk. 's Middags mochten we de paashaas uithalen in den hof, waar ons moeder 'n hoop eieren verstopt had.

Van oude gebruiken is mij de burenhulp het beste bijgebleven bij geboorte en dood. Mijn moeder heeft altijd bij buurvrouw Mina v.d. Paal "gebakerd" en Mina bij ons. Bij het overlijden van een van de buren moesten de naaste buren het lijk wassen en in de kist leggen, erbij waken (ook 's nachts). Ook gingen de buren de familie en verdere buurt mondeling op de hoogte stellen en uitnodigen voor de uitvaart. Al het noodzakelijke werk op het sterfhuis werd door de buurt verricht.

Ik herinner mij nog een grote brand op “t Kruis. Toen brandden de boerderijen van Wijffelaars en Driekske Bakermans af. Wij moesten over de akkers naar huis lopen, toen we uit school kwamen. Ook herinner ik me, dat er hier en daar schilders zaten bij korenmijten en oudere boerderijen. Wij wisten dat deze mensen meestal logeerden in hotel Van Dijk aan de Kapelstraat.

Na mijn lagere schooltijd begon ik op twaalfjarige leeftijd mijn ”eerste dienst" bij een oom en tante te Lierop. Het was meer om deze familie, die een groot gezin hadden, voort te helpen. Hiervan herinner ik mij, dat ik op een zondag met nog meer meisjes op de hoogkar naar Asten ben gereden, om daar het H. Vormsel te ontvangen. Eens in de maand mocht ik naar huis. Dat ging zo: eerst te voet naar Mierlo, dan met de tram naar Geldrop en tenslotte te voet naar Heeze.

Op mijn 15e jaar (1918) werd ik als tweede meid gevraagd bij Dries van der Heijden op de Muggenberg. Het jaarloon was f. 150,- per jaar en als ik de huur naar huis bracht dan kreeg ik f. 2,50.  

De boerderij van de familie Van der Heijden was groot voor die tijd, want er werden reeds 8 koeien gemolken. Ik moest hier veel op de boerderij werken, zoals melken en vee verzorgen. 's Zondags moest er altijd struif (pannekoek) gebakken worden. Op een keer moest ik dit doen, toen de eerste meid weg was en het smaakte de familie beter dan anders. Toen haar dit ter ore kwam is ze meteen vertrokken. Ik stond toen alleen, maar gelukkig kwam mijn oudste zus me te hulp, die bleef totdat de familie Van der Heijden na 1½ jaar kleiner ging wonen en boeren. We kwamen toen te wonen op de Oude Molen.

Ik ben 40 jaar bij deze familie in dienst gebleven. Het gezin bestond uit vader, twee zoons en een oom. Dries was meer een heerboer. Jan en Driek deden het werk en zijn beiden ongehuwd gebleven. Dries is 10 augustus gestorven. Oompje was een lief en gemakkelijk manneke altijd tevreden. Ik kon er alles van gedaan krijgen, als ik maar bleef wonen.

Ze waren erg aan mij gehecht. Later werd het geboer minder en de mannen ouder. Jan werd geestelijk ziek en genas niet meer en heeft zich tot ons groot verdriet verdronken.

Na deze tijd kreeg ik meer tijd voor mijn familie en andere bezigheden. Mijn zussen hadden grote gezinnen van 10-12 kinderen en ik kreeg nogal eens een neefje of nichtje in huis. Door al deze bezigheden is er van trouwen niets gekomen, ondanks de diverse kandidaten, die aan de deur kwamen. De familie en de neefjes bekeken deze mannen met argwaan en zagen ze liever gaan dan komen.

Driek van der Heijden (de familie noemde hem oom Harrie) werd ziek en kreeg een verlamming. Hij heeft hiermede 1½ jaar gelegen. Hij kon niet lopen, zelf niet eten enz. het werd toen tillen van bed op de stoel en terug. Zieken verplegen is zwaar en opofferend werk, maar licht als je het met liefde doet.

Op 8 dec. 1933 werd ik voorzitster van de nieuw opgerichte Boerinnen-bond.  Je begrijpt, dat dit in het begin voor mij niet gemakkelijk was. Vergaderingen leiden was niet mijn dagelijkse bezigheid. De heer P. Dommels voorzitter en afgevaardigde van de Boerenbond heeft mij de eerste jaren geweldig geholpen. Deken de Bruin was geestelijk adviseur. Van hem mochten we alleen 's middags vergaderen en dan nog het liefst door de week.

De boerinnenbond heeft zeer veel bijgedragen tot de ontwikkeling van de boerenstand in Heeze. In die tijd was dit hard nodig. Vooral op maatschappelijk, sociaal, cultureel en godsdienstig gebied. De eerste 5 jaren organiseerden wij 15 cursussen. Enkele jaren na de oprichting hadden we ongeveer 100 leden, allemaal uit de boerenstand. Lag het accent in de beginjaren meer op de praktijk (naaien, koken, slachten, bedrijfsvoering enz.) in later jaren kreeg het culturele aspect veel aandacht zoals toneel, dans, interieur- en erfverzorging.

Onze vereniging kreeg een eigen "gezicht" in Heeze en was bij alle gebeurtenissen, feesten, optochten, processies altijd vertegenwoordigd.

Na 30 jaar heb ik de voorzitstershamer overgedragen aan Marie van Eerd-Scheepers. Zij legt nu met het 50 jarig bestaan haar taak neer vanwege haar leeftijd. Tot heden ben ik erevoorzitster en kom nog altijd op de vergaderingen. De keek heeft in mijn leven een grote rol gespeeld. Altijd heb ik er steun en kracht gevonden bij O.L. Heer, om moeilijk-heden, die ieder in zijn leven heeft, met Hem te bespreken. Vroeger bestond de meisjescongregatie. Daar ben ik 25 jaar hoofd-prefect van geweest. Jammer dat veel van deze instellingen teniet zijn gegaan in de kerk.

Naast het huishouden deed ik ook veel zelatrice-werk o.a. voor thuiswerkende blinden, Antoniusbode (40 jaar), Wit Gele Kruis Heeze. Ik werd veel gevraagd om hier en daar de helpende hand te bieden in de buurt b.v. met de "prus" (slacht), bij mijn familie en dan de kinderen, die ik voor kortere of langere tijd in huis had. Je begrijpt: 't huwelijk schoot er helemaal bij in, maar ja, je kunt niet alles doen en ik hoop dat O.L. Heer dit ook in goeie aanvaardt. Een zus van mij is op 24 jarige leeftijd ingetreden bij de zusters Franciscanessen in Rozendaal. Ze heeft 40 jaar voor 200 zusters gebakken en later gewerkt in de keuken. Ze is nu 60 jaar in het klooster en "rustend".

Een neef van me is pater van de H. Geest. Hij is in 1949 priester gewijd en in 1950 als missionaris vertrokken naar Frans Equatoriaal Afrika. Na 22 jaar Afrika is hij 6 jaar op de Nederlandse Antillen geweest en nu verblijft hij in Amerika. Hij studeert daar om nog les te kunnen geven aan de Universiteit. Ik heb zijn leven altijd met veel belangstelling gevolgd.

Op 12 februari 1959 ontving ik uit handen van Deken Berkelmans de pauselijke onderscheiding  "Pro Ecclesia et Pontifice". Ik wist niet wat me overkwam; en dan de belangstelling. Niemand van de kring waarin ik werkte ontbrak. Ik kon bijna niet spreken, maar dat deden anderen wel. Ik was de eerste, die op zo jeugdige leeftijd deze onderscheiding kreeg.

De ervaring met deze moderne tijd, waarin we zo verwend zijn, daar kan ik niet zo aan wennen. De jonge mensen, die in deze tijd geboren zijn begrijpen het niet goed als ze menen, dat het zo kan blijven. Het zal niet gaan; het is er niet meer en we moeten allemaal een stapje terug. De toekomst voor maatschappij en kerk zie ik niet zo zitten, als de mensen niet meer hun best doen. Er zijn toch zoveel werklozen en er is zoveel werk wat voor niets gedaan kan worden (met behoud van uitkering). Een mens moet niet op niets zitten, maar bezig zijn.

De godsdienst moet men niet verwaarlozen en vooral de jeugd hier goed in opvoeden. Het is met de jeugd net als met jonge bomen, zet je ze niet goed met paal en touw en snoei je niet op tijd dan wordt het niets. Zo is 't ook met kinderen en zij zijn onze toekomst.

Ga terug