Voor een dubbeltje goedgemutst

Heemkronijk jaar:1983, jaargang:22, nummer:2, blz.44- 47

VOOR EEN DUBBELTJE GOED GEMUTST

door: A.L.M.Th. Veldhuizen-van Geffen

De mutsenmaaksters waren een apart soort vrouwen met een kunstzinnige inslag, schrijft August Breugel in zijn uniek gedocumenteerd boek "Brabantse mutsen uit grootmoeders tijd. Ze waren erg proper en secuur. Men zou ze gerust volkskunstenaressen kunnen noemen. Het was door hun fantasie dat de verscheidenheid van niet alleen de kleine mutsen, maar ook van de poffers zo groot is geworden.

Een van die mutsenmaaksters was mevr. Bosmans- van Asten uit Heeze. De mutskes, zwart of wit, de daagse en zondagse, de morgen of slaapmuts, de oornetjes, koveltjes én de poffers in vele varianten vulden haar dagen gedurende 'n tiental jaren in het begin van deze eeuw.

 

De in 1907 dertienjarige Marietje van Asten ging "op mutsenmaken" bij Coba-Nijssen-Bax in Geldrop. Deze cursus duurde twee jaar, waarvoor ze dagelijks een retourtje met de paardetram maakte, die zijn begin en eindpunt had bij het toenmalige hotel Van Dijk, nu hotel-restaurant 'du Chateau'.

Vijftien lentes jong wist ze het hoe en het waarom van dit typisch vrouwelijk beroep en werd ze een 'kleine zelfstandige', zij het bij moeders thuis én met moeders hulp. Haar jongere zusje, nog maar amper van school, werd ook ingeschakeld en kon 'gelijk' het vak leren. Haar atelier en werkplaats was uiteraard de huiskamer en de keuken, waar zij zich hoofdzakelijk bezig hield met het opnieuw opmaken van de kleine witte mutsjes die toen door bijna alle burger- en boerenvrouwkes gedragen werden. Dat was een tijdrovend karwei! De vuile mutsen werden eerst losgetornd en van een merkje voorzien om aan te geven welk mutsje van wie was. Vervolgens werden ze in de sunlight geweekt, gekookt en 'op de hand' gewassen. Het volgende badje bevatte bleekwater en om de was nog witter te krijgen (men had nog geen witte reuzen of tornado's) was er het zakje blauw en het bleekveld. De volgende fase was de stijfselpap; deze moest zeer gelijkmatig over het goed verdeeld worden, anders gaf dat problemen met het strijken. Door een scheutje borax aan het stijfsel toe te voegen plakte het goed niet aan de kleine strijkboutjes die hier speciaal voor werden gebruikt.

Van al dit schoons moest weer een muts gevormd worden, waarvan het plooien van de plooikes het meeste gepruts was. Hiervoor had men in de loop der tijd allerlei hulpmiddelen bedacht, zoals: 'n houten raam met houten of koperen 'rietjes', plooischaren en plooiblokken, maar ondanks deze voorzieningen bleef het sukkelen geblazen.

Vader Fried - 'n doe-het-zelver van huis uit - timmerman van beroep en van meerdere markten thuis, bedacht en fabriceerde speciaal voor zijn drie nijvere thuiswerksters een plooimachientje. Dat werkte uitstekend! De timmerwerkplaats kwam ook het mutsenbedrijf goed van pas; er was altijd volop afvalhout, want ook 'als de mussen van het dak vielen' werd 'moortje' in hoog tempo gestookt. Het kacheltje moest roodgloeiend staan om de strijkbouten en de bouten voor de plooimachine te verhitten.

Ook moest er voortdurend kokend water zijn; boven de stoom hiervan werden de gesteven linten bevochtigd die voor het strijken te droog waren geworden.

"Wij werkten in een goed team-verband", vertelt Mevr.Bosmans. “Meestal mijn moeder de was, mijn zusje -och-arme- ploeteren en dikwijls te foeteren op de plooisels; dat was voor haar de hele dag hetzelfde liedje, terwijl ik nog wat afwisseling had met het in elkaar zetten van de mutsen. Voor ieder exemplaar had ik wel anderhalf uur nodig, afhankelijk van het model.  

Voor de hele klus, van vuile muts tot een kraakhelder gesteven en geplooide  hoofdtooi  werden we beloond met een dubbeltje tot zestien cent. Hiervoor werd het schone goed nog aan huis afgeleverd ook.

Het was maar een bijverdienste (!) waarbij menige zweetdruppeltjes vielen. Járen later kreeg ik wel eens een hele gulden inplaats van een duppie, maar toen was "grootmoeders trots" al bijna goed voor het museum."

Onze beste tijd was tegen Pasen en Pinksteren. Voor de carnaval kwamen de vrouwen de nieuwe mutsen en poffers bestellen. Dan waren de reizigers met hun nieuwe collectie kant geweest en was ik goed voorzien van verschillende soorten, zoals de Brabantse kant, de Maaskantse en de zeer bekende Brusselse kant. Verder beschikte ik over effen en gebloemde linten, tule, de geborduurde bodems voor de mutsen en vooral de prachtige bloemen die bij de poffer de kroon op het werk vormden.

Afhankelijk van het te besteden bedrag werden de materialen bijelkaar gezocht en overlegde ik samen met de klanten hoe ze de nieuwe aanwinst  'gehad wilden hebben'.  Hoe meer opsmuk, des te meer kon men pronken en ik verdienen. Dikwijls was dit de enige luxe die de vrouwen uit die sobere tijd hadden. Heeze was maar een arm dorp, dus zoveel kon er niet gepronkt worden. Voor een poffer kwamen we dan al gauw op een bedrag van acht tot twaalf gulden. Slechts éénmaal kreeg ik de opdracht 'n poffer van vijf-en-twintig gulden te maken; door de hoeveelheid bloemen, versierde tulen stroken en geborduurde linten werd het een waar kunstwerk.

Maar poffers maakte ik niet alleen op bestelling, want het was maar éénmaal per jaar Pasen. Als ik een partij in voorraad had stuurde ik deze naar een kennis die in een ander dorp in Brabant woonde, om de mutsen daar voor mij te verkopen. Door de opkomst van de fiets, verdwenen langzamerhand de mutsen en de dikwijls bijbehorende klederdracht. Dat proces gold natuurlijk niet alleen voor Brabant. De fiets haalde de vrouwen die in afgelegen buurtschapjes woonden uit hun isolement en op de tweewieler was het dragen van een poffer als windvanger en de zware dikke rokken een onmogelijkheid.

Door het uitbreken van de Tweede wereldoorlog ontstond een groot gebrek aan materialen, hetgeen het einde betekende van deze typische Brabantse klederdracht, waarmee ruim drie generaties vrouwen zich getooid hebben.

De mutsenmaakster Marie van Asten was inmiddels haar eigen weg gegaan. Haar huwelijk, gezin en de manufacturenzaak die zij in goede banen moest leiden vulden toen voor een groot deel haar leven. Zo heeft iedere tijd zijn eigen mode en kunnen we steeds in verwondering omzien hoe het was en nieuwsgierig zijn naar wat er komen zal, zolang vrouwen bijzondere creaties willen dragen. Al zal dat voor 'n dubbeltje niet meer kunnen!

 

Ga terug