Heemkronijk jaar: 2012 jaargang: 51 nummer: 1 pag.: 12 - 15
GESCHIL OVER EEN WOONPLAATS
door: Sjaak de Waal
In het centrum van Leende, op de plaats waar tegenwoordig de Rabobank is gevestigd, heeft ongeveer zeventig jaar het liefdegesticht gestaan. Het gebouw heette aanvankelijk SintCatharinagesticht, wat later is gewijzigd in Huize Sint-Catharina. Oorspronkelijk gebouwd als zusterklooster, werd het naderhand uitgebreid met een gasthuis. De zusters hadden in Leende behalve voor het onderwijs ook de zorg voor zieken en bejaarden. In een overzicht van het personeel van de Zusters van Liefde over het jaar 1948 is te lezen dat in het Huis van de H. Catharina te Leende (opgericht 29 mei 1889) destijds 22 geprofeste zusters woonden. De zusters gaven
gedurende dat jaar onderwijs aan 305 kinderen (95 op de bewaarschool, 147 op de lagere school voor meisjes en 63 op de naaischool en knipcursus). Verder verzorgden zij toen 16 ouden van dagen en 15 hulpbehoevende personen.
Geschikt verblijf in het Sint-Catharinagesticht
In de periode 1920-1922 heerste er een conflict over het verblijf van een bewoner van het SintCatharinagesticht en de kosten van zijn verzorging en verpleging. Een zekere F.J.A. van der Staaij, geboren in Harmelen op 18 september 1870, wiens ouders in de Zuid-Hollandse gemeente Woerden
13
woonden, had met ingang van januari 1920 zijn intrek genomen in het Sint-Catharinagesticht in Leende. Hoe de contacten daaromtrent tot stand waren gekomen, wordt uit de voorhanden gegevens niet duidelijk. Maar uit een brief van P.A. van der Staaij, een pater van de orde der karmelieten uit Oss en een broer van de in Leende opgenomen F.J.A. van der Staaij, blijkt het volgende. De pater uit Oss deelde op 30 november 1920 aan de burgemeester van Leende “in strikt vertrouwen” schriftelijk mee dat zijn broer F.J.A. van der Staaij al ongeveer 25 jaar had doorgebracht in het “krankzinnigengesticht Voorburg bij Vught”. Toenemende verplegingskosten en het dure verblijf aldaar waren voor diens ouders uit Woerden niet langer volledig op te brengen. Ondanks een aangevraagde en toegekende financiële tegemoetkoming van de gemeente Woerden bleef de situatie zorgen baren. Er moest een oplossing worden gezocht. De geneesheer van ‘Voorburg’ meende dat het verblijf van patiënt Van der Staaij in het krankzinnigengesticht, zoals ‘Voorburg’ destijds nog werd genoemd, niet meer absoluut noodzakelijk was. Een verandering zou misschien gunstig uitwerken op de
Sint-Catharinagesticht.
patiënt, wiens terugkeer in het volle maatschappelijk leven echter niet wenselijk werd geacht. Men stelde voor om F.J.A. van der Staaij een jaar uit Vught met verlof te laten gaan. Het Sint-Catharinagesticht in Leende met zijn rustige omgeving kwam voor het onderkomen van de patiënt tijdens dat verlof in aanmerking als “een bij uitstek geschikt verblijf”. De patiënt zou in ‘Voorburg’ blijven ingeschreven op de lijst van
verpleegden als inwoner van de gemeente Woerden. F.J.A. van der Staaij verhuisde ‘met verlof’ naar het Sint-Catharinagesticht in Leende, maar ondanks de afspraken werd hij tegen het einde van zijn verlofjaar per 27 december 1920 abusievelijk in het bevolkingsregister van Leende ingeschreven. De patiënt bleek bij nader inzien toch niet in Leende op zijn plaats. De burgemeester liet zich daarover tijdens de latere behandeling van de zaak-Van der Staaij in een brief van 2 augustus 1921 aan gedeputeerde staten van Noord-Brabant ontvallen: “Alhoewel volgens verklaring van de Overste de geestestoestand van patiënt sedert zijn verblijf in het Catharinagesticht niet is verergerd, wenst men hem om morele redenen daar niet langer te houden.” Met machtiging van de president van de arrondissementsrechtbank in ’s-Hertogenbosch werd F.J.A. van der Staaij op 25 juli 1921 “onder voorlopige kostengarantie van de gemeente Leende als armlastige krankzinnige in Voorburg, Vught,” opnieuw opgenomen. Diens verlof in Leende had daarmee bijna zeven maanden langer geduurd dan oorspronkelijk de bedoeling was geweest. Het gemeentebestuur van Leende stelde het gemeentebestuur van Woerden aansprakelijk voor een deel of het geheel der verplegingskosten van de weer naar Vught teruggekeerde patiënt F.J.A. van der Staaij. De gemeente Woerden verzette zich daar echter tegen. Dit gemeentebestuur redeneerde dat Van der Staaij door zijn inschrijving in het plaatselijk bevolkingsregister inwoner van Leende was geworden, ondanks de bewering van het Leendse gemeentebestuur dat er van verandering van domicilie van Van der Staaij geen sprake kon zijn omdat de patiënt daarvoor, gezien zijn psychische toestand, persoonlijk geen voorkeur had kunnen uitspreken.
Proces bij de Raad van State
De zaak raakte in een impasse. Het ging erom wat de wettige woonplaats was. Het gemeentebestuur van de woonplaats diende op te draaien voor kosten van verpleging en verzorging in ‘Voorburg’ van F.J.A. van der Staaij, die onder voorlopige kostengarantie van de gemeente Leende weer in Vught was opgenomen. Omdat men er niet uitkwam, werd de kwestie voorgelegd aan de Raad van State in ’s-Gravenhage. Dit belangrijkste adviesorgaan van onze regering, waarvan de koning(in) voorzitter is, heeft tevens een Afdeling
voor de Geschillen van Bestuur, tegenwoordig Afdeling Bestuursrechtspraak geheten, en is de hoogste bestuursrechter in Nederland. Tegen een uitspraak van deze afdeling is geen verder beroep mogelijk. De correspondentie over de toestand en de wettige woonplaats van Van der Staaij werd door de Raad van State bestudeerd, niet alleen die tussen de gemeentebesturen van Leende en Woerden, maar ook met verschillende instanties en personen, zoals met de geneesheer van ‘Voorburg’, met de inspecteur van het staatstoezicht op krankzinnigen in Utrecht, met gedeputeerde staten van de provincies Noord-Brabant en Zuid-Holland, met de commissaris van de koningin in Zuid-Holland en met de minister van Binnenlandse Zaken. De vraag was of F.J.A. van der Staaij voor of na zijn verblijf in het Sint-Catharinagesticht in Leende wel of niet psychisch was hersteld, zodanig dat hij persoonlijk zijn woonplaats had kunnen kiezen. Was hij, met andere woorden, inwoner van de gemeente Woerden gebleven of inwoner van de gemeente Leende geworden? De zienswijze van het gemeentebestuur van Woerden op de zaak blijkt bijvoorbeeld uit de brief van burgemeester en wethouders van deze gemeente van 6 oktober 1921 aan de commissaris van de koningin in ZuidHolland: “Van der Staaij werd jarenlang voor rekening der familie te “Voorburg” verpleegd, de laatste jaren met een bijdrage der gem. Woerden. Waar de toestand van den patiënt blijkbaar verbeterde, werd hij met verlof uit het gesticht gezonden en voorlopig in het “St. Catharinagesticht” opgenomen, een liefdestichting, waar GEEN krankzinnigen worden verpleegd. Na afloop van het proefjaar werd de patiënt uit het krankzinnigengesticht afgeschreven. Op aandrang of vanwege den Burgemeester van Leende werd het getuigschrift van woonplaatsverandering te Leende ingediend en Van der Staaij aldaar in de bevolking ingeschreven. Ware hij nog krankzinnig geweest, voorzeker zou genoemden Burgemeester de domicilievestiging in Leende niet bevorderd hebben. Dat men hem niet als krankzinnig beschouwde blijkt ook daaruit, dat hij in de gem. Leende in de gemeentebelasting werd aangeslagen hetgeen met een krankzinnige die elders domicilie heeft toch niet geschiedt. Van der Staaij is dus geheel als in Leende gedomicilieerd te beschouwen. Bleek naderhand opnieuw opname in een krankzinnigengesticht noodzakelijk, dan heeft men met een NIEUW geval te doen.”
De uitslag
De Raad van State deed bij Koninklijk Besluit van 29 april 1922, nr. 53, uitspraak in deze zaak. Een relevant deel van de tekst daarvan (door koningin Wilhelmina) volgt hier letterlijk: “overwegende [enz.] dat over de betaling zijner verpleegkosten [= die van F.J.A. van der Staaij] geschil is ontstaan tusschen de gemeentebesturen van Woerden en Leende, en Gedeputeerde Staten van Zuidholland er niet in zijn geslaagd het geschil in der minne bij te leggen; overwegende dat de patiënt F.J.A. van der Staaij gedurende zijne minderjarigheid krachtens artikel 78 van het Burgerlijk Wetboek zijn woonplaats had in de gemeente Woerden, waar zijn ouders woonden; dat bij en na het bereiken van de meerderjarigwording de band met Woerden niet werd verbroken omdat uit het overgelegde ambtsbericht van den Inspecteur valt af te leiden dat hij op geen enkel tijdstip en na zijne meerderjarigwording in staat is geweest tot het vestigen van een hoofdverblijf; gezien de Armenwet; “HEBBEN [WIJ] GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN: de gemeente Woerden aan te wijzen als de woonplaats van den armlastigen krankzinnige F.J.A. van der Staaij voor de toepassing van artikel 39 der Armenwet.” De gemeente Woerden trok dus aan het kortste eind. De beslissing van de Raad van State was ten gunste van de gemeente Leende uitgevallen. Het gemeentebestuur van Leende stuurde na de uitspraak nog een paar declaraties “wegens kosten van verpleging in het krankzinnigengesticht “Voorburg” van den krankzinnige F.J.A. van der Staaij” naar de gemeente Woerden met het verzoek om dit door Leende voorgeschoten geld te betalen. Het betrof een declaratie van 29 mei 1922 ten bedrage van ƒ 340,10 en een declaratie van 1 juli 1922 ten bedrage van ƒ 332,50. In de eerste declaratie was bovendien een bedrag van ƒ 7,50 opgevoerd wegens kosten die de gemeente Leende aan de secretarie van de Raad van State had moeten betalen voor de toegestuurde kopieën van de processtukken inzake het geschil over de woonplaats van F. van der Staaij. In een schriftelijke reactie van 12 juni 1922 liet het gemeentebestuur van Woerden, vermoedelijk met ingehouden ergernis, aan burgemeester en wethouders van Leende weten: “Tegen betaling
15
van dezen post hebben wij bezwaar, waarom wij U beleefd verzoeken dezen post te schrappen”.
Bronnen
Regionaal Historisch Centrum Eindhoven (RHCe), Eindhoven: Archieven van de gemeente Leende, 1563-1945, inventarisnummer 2017. J.H.M. Aerts en J.R. van der Zanden, Leende in oude ansichten, Zaltbommel 1972, nummers 3, 19 en 31.
Staat van het personeel van de congregatie der Zusters van Liefde van O.L. Vrouw Moeder van Barmhartigheid gevestigd te Tilburg en van de veranderingen en bizonderheden, die in het afgelopen jaar 1948 daarin hebben plaats gehad, Tilburg 1949, bladzijden 73 en 74