Aanvullend rapport aan Philipp Blom en de reactie van de schrijver van het verdorven genootschap

Heemkronijk jaar:2011, jaargang:50, nummer:4, pag:84 -87

AANVULLEND RAPPORT AAN PHILIPP BLOM EN DE REACTIE VAN DE SCHRIJVER VAN HET VERDORVEN GENOOTSCHAP

door: Leo Driessen

In Heemkronyk, jaargang 50, nummer 2, juni 2011, pagina 36-39, bent u nader geïnformeerd over de inhoud van het boek Het verdorven genootschap door Philipp Blom1, waarbij vooral aandacht wordt geschonken aan Paul Thiry d’Holbach, een hoofdpersoon bij de radicale voorvechters van de Verlichting. Uit mijn recensie hebt u ongetwijfeld begrepen dat ik het een boeiend en aangenaam lezend boek vind, maar ook een met vele ernstige mankementen op historisch gebied en met negatieve gevolgen door het achterwege laten van bronvermelding en door uiterst gebrekkig onderzoek. U hebt intussen wellicht het boek gelezen. Dan verzoek ik u mee te gaan naar pagina 39 van het boek. Blom verzuimt er mee te delen
                                                          
1 Philipp Blom (Hamburg, 1970) is historicus, romanschrijver, journalist en vertaler. Hij studeerde in Wenen en Oxford en schreef enkele historische werken: To Have and to Hold (2002) en Encyclopédie (2005). Hij schreef twee romans, The Simmons Papers (1995) en Luxor (2006), en vertaalde Amsterdam van Geert Mak in het Engels. Blom schrijft voor tal van Britse en Duitse kranten en tijdschriften zoals The Times Literary Supplement, The Independent, Frankfurter Allgemeine Zeitung, Die Zeit en voor Vrij Nederland. (uit een persbericht van uitgeverij De Bezige Bij)  Het verdorven genootschap (A Wicked Company, in de vertaling van Pon Ruiter) is op 4 november 2010 verschenen bij uitgeverij De Bezige Bij in Amsterdam.

dat de jonge Paul het enige kind van zijn ouders was. Na dat verzuim begint hij met duidelijk aan te geven dat er geen smetje kleeft aan deze door hem in het boek zo geadoreerde hoofdpersoon; en armoede zou in zijn visie wel een smet zijn. Dus noemt hij de toekomstige rijke Paul nu al de zoon, nee, niet van een wijnboer, maar van een “welvarende wijnboer” met een “fraai landhuis”. In de Palts (Paul Thiry baron d’Holbach werd te Edesheim in Rheinland-Pfalz geboren) weet men te vertellen dat het naar alle waarschijnlijkheid niet zo was. De vader van deze Paul, getrouwd met een zus van Franz Adam Holbach, heet er “nur ein einfacher  Winzer, Landwirt oder Handwerker”, die niet in een landhuis woonde en evenmin als zijn vrouw kon lezen of schrijven. In een van de boeken die achter in zijn Het verdorven genootschap op pagina 432 worden genoemd, staat wat ik hiervoor letterlijk heb weergegeven. Terecht kan men zich afvragen waarom Blom toch iets geheel anders beweert. Richt hij zich niet op de werkelijkheid van Holbach? Op deze pagina 39 stelt Blom dan dat de rijke oom Franz Adam in 1728 besloot zijn levendige neefje “te adopteren, mee te nemen naar de magnifiekste stad op aarde en hem daar de beste opleiding te geven die er was”.
   
85
Uit de tekst zou je kunnen opmaken dat de oom met een vijfjarige jongen naar Parijs toog. Er wordt in het geheel niet gesproken over de gevoelens van de ouders toen hun zoontje vertrok. Zoals u intussen weet, gebeurde dit in werkelijkheid niet zo. Triest is echter wel dat de schrijver van het boek niet eens weet dat de jongen, toen hij zesenhalf jaar oud was, in het slot van zijn oom privéles kreeg. Dat de jongen, wiens ouders toch ook in hetzelfde Edesheim woonden, ook ’s nachts bij zijn ongehuwde oom bleef. De schrijver weet evenmin van het voorval van de inbeslagneming van de boeken van de huisleraar, met als direct gevolg de vlucht van die huisleraar en het vertrek van oom en neefje naar Parijs. Dit gebeurde echter eerst in 1731 nadat op 27 september de boeken inderdaad werden meegenomen naar de bisschop. Dan zegt Blom op pagina 39: “De jongen kreeg een andere naam, Paul-Henry Thiry”. De jongen heette echter al vanaf zijn geboorte op 8 december 1723 Paul Thiry. Wel was zijn tweede naam Heinrich en die werd dus verfranst in “Henri”. Dat is wat anders dan vernieuwd. In dat verband is het een beetje verlakkend dat hij eerder op die bladzijde de jongen met zijn derde voornaam noemt namelijk “de jonge Dietrich”. Een andere naam kreeg de jongen dus niet. Vervolgens zegt Blom: “Deze jongen verslond het ene boek na het andere en bleek hevig geboeid door de wetenschap, experimenteren en de natuur”. We moeten toch wel aannemen dat de jongen wat ouder was toen hij boeken over deze onderwerpen begon te verslinden. De opleiding zal toch wel bestaan hebben uit vormen van lager en middelbaar onderwijs. Het boek vertelt niets op sociaal gebied, niets over omgang met leeftijdgenoten. Alles wat er wordt verteld heeft uitsluitend betrekking op het intellect van de jongen. Tot slot besluit Blom: “Verder is er maar weinig over hem bekend”. Dit is een volslagen misser van de schrijver. Franz Adam, de oom, blijft onrustig zoeken naar de waardigheid van een echt kasteel. En
dat vindt hij in Heeze. Eind 1732 en begin 1733 volgen de benodigde (notariële) beschrijvingen. De amper negen jaar oude Paul-Henri maakt dan mee dat hij, die zelf zijn ouders in Edesheim had verlaten, nu in het grote Parijs wordt verlaten door zijn oom, die hem zou opvoeden in plaats van de ouders. Wel kreeg hij enkele bedienden om zich heen. Maar wie was nu de opvoeder? Blom weet dus niets van het voorval in Edesheim; hij weet ook niets van het vertrek van de oom uit Parijs naar Heeze en de gevolgen voor de jongen. Tot slot nog een ander voorbeeld van enorm gebrekkig tot geen onderzoek bij het schrijven van dit boek en het nalaten van het stellen van vragen aan datgene wat wel bekend was. Blom had zich kunnen afvragen waarom PaulHenri plotseling besloot wel te gaan hertrouwen en waar en door wie diens eerste kind, geboren 26 juni 1753, na de dood van de moeder op 27 augustus 1754 werd verzorgd. Nicolas D’Aine, de vader van zijn overleden vrouw, verwerft in 1754 het landgoed Grandval bij Sucy (foto), westelijk van Parijs. Een jaar later sterft deze Nicolas D’Aine. Paul-Henri, die met de bezoekers van zijn salon (foto) jarenlang negatief discussieerde over geloof en over de Franse staat, kocht de door het overlijden van zijn schoonvader vrijgekomen functie bij die staat! Hij nam de titel aan van “Conseiller du Roi” en trad daarmee toe tot de Franse adel! Hoe stond Paul-Henri nú tegenover de Franse staat? Uit zijn boeken is geen verschil te bemerken. Hoe vervulde hij zijn functie en deed hij dat op een andere wijze dan zijn voorgangers? Wat kwam er nu in feite terecht van zijn kritische houding? Of droeg zijn functioneren niet bij tot verbetering? Plotseling besloot hij toen om te hertrouwen met het zusje van zijn overleden vrouw. Dit zusje, Charlotte Suzanne, tien jaar jonger dan Paul-Henri, zou na het overlijden van haar moeder Suzanne D’Aine-de Westerbourg (zeventien jaar ouder dan Paul-Henri)  eigenaresse worden van de

 

helft van de erfenis van de inmiddels overleden baron Franz Adam Holbach. De andere helft, op het slot in Edesheim na, was toegekend aan Paul-Henri. Deze verzocht de paus toestemming om met zijn achternichtje Charlotte Suzanne te mogen trouwen! Het huwelijk werd in 1756 gesloten en zo zou de erfenis van oom Franz Adam Holbach weer in één hand komen, de hand van Paul-Henri! De schrijver Blom weet niets van het voorgaande. Er bleken nog een aantal andere feiten niet bij hem bekend te zijn en dus niet  in het boek voor te komen terwijl vermelding ervan eigenlijk wel had gemoeten.  Op pagina 20 van zijn boek stelt Blom bijvoorbeeld, dat er in de visie van Holbach c.s. “geen plaats meer is voor een aristocratie, voor geboorterecht en voor een maatschappelijke hiërarchie”. 
  

De lezer heeft waarschijnlijk onmiddellijk respect voor die visie. Maar bestond deze visie wel? Het is al eerder opgevallen dat de schrijver weinig weet van het leven van Holbach. U hebt al enkele voorbeelden gezien. Ook nu fantaseert Blom geweldig omdat hem niet bekend is dat Holbach veel geld heeft neergeteld om een baan te kopen bij de Franse staat, die hij zo verafschuwde en dat er bij Holbach wel plaats was voor een aristocratie en voor een maatschappelijke hiërarchie. Door deze baan te kopen werd Holbach automatisch lid van de Franse adel. In het boek merken we er echter niets van dat hij raadsheer-secretaris werd van de koning, de
   
87
titel kreeg van “conseiller du Roi”. We vernemen uit het boek evenmin wanneer deze baan werd uitgevoerd! Men kan wel zeggen dat er in de visie van Holbach geen plaats meer is voor aristocratie en dat een bonte stoet uitzonderlijke, moedige mensen naar Holbachs salon trokken, maar de werkelijkheid laat de wenkbrauwen fronsen bij het ervaren van de echte werkelijkheid. Het kopen door Holbach van een adellijke titel is aan Blom niet bekend. Daarom kan hij ook schrijven: “In deze visie is geen plaats   meer voor een aristocratie”. Ook hier was de werkelijkheid heel anders dan het boek vertelt. Men zal in Parijs vaak hebben gesproken over gelijkwaardige vormen van omgang met elkaar. Zou iemand van de aanwezigen aan Holbach hebben gevraagd waarom hij die baan die niets van doen heeft met gelijkwaardigheid, waarom hij juist die baan had gekocht en hoe hij ze ging uitvoeren? Of bleven ook in de salon de gesprekken theoretisch zonder aansporing tot verandering? Omdat ik van oordeel ben dat bij een eventuele herdruk van het boek de tekst over Holbach ermee gebaat is als een aantal zaken naar de werkelijkheid worden geschreven of herschreven, heb ik, omdat Blom heel weinig weet van die werkelijkheid van Holbach, hem op 17 mei 2011 een aangetekende brief gestuurd, met een soort aanvullend rapport. Al op 6 juni 2011 stuurde hij mij een met de pen geschreven brief terug.  
De kern van de brief luidt als volgt:  “Thank you so much for your most enligthening information regarding Holbach, which I would have loved to include in my book. Where did you find it? It makes fascinating reading and I am most grateful for it.”   

Was getekend: Philipp Blom. En vervolgens vraagt hij me om ook commentaar op de rest van zijn boek te willen geven.  

 

 

Ga terug